De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk: Viss. 2005/1100
datum: 29-03-2005
onderwerp: Feitelijke vragen over bevissing van mosselbanken in de
Waddenzee TRC 2005/1132
Bijlagen:
Geachte Voorzitter,
Naar aanleiding van uw bovenvermelde brief inzake de bevissing van
mosselbanken in de Waddenzee doe ik u hierbij de lijst met antwoorden
op de gestelde vragen toekomen.
Lijst van vragen en antwoorden
1
Welke garantie kunt u aan de vissers geven, dat het in de brief van 31
januari 2005 (29684, nr. 27) vastgestelde beleid niet zal worden
doorkruist door een eventueel beroep op de Vogel- en Habitatrichtlijn?
Bij concrete vergunningaanvragen vindt toetsing aan de Vogel- en
Habitatrichtlijn plaats. Ten aanzien van het resultaat hiervan kan ik
op voorhand geen garanties geven. In dit verband verwijs ik naar
recente uitspraken van het Europese Hof van Justitie en de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de verleende
Nb-wetvergunningen voor mechanische kokkelvisserij en
mosselzaadvisserij.
2
Zult u ook de visserijsector betrekken bij het bestuursorgaan dat de
habitattoets bij de vergunningaanvraag voor mosselzaadvisserij
uitvoert?
De visserijsector is bij een Nb-wetvergunningaanvraag in de
gelegenheid om informatie aan te leveren, zoals documentatie voor de
voortoets en eventueel voor een passende beoordeling.
3
Bent u bereid de Jan Louw-experimenten uit te voeren in een ander
gebied dan de Waddenzee, niet zijnde een Vogel- en Habitatrichtlijn
gebied?
Er zijn buiten de Waddenzee geen gebieden waar mosselbanken in
voldoende omvang en dichtheden voorkomen.
4
Geeft u de mosselvisserij geen valse hoop door de schijn te wekken dat
mosselvisserij mogelijk is in de Waddenzee, terwijl de Vogel- en
Habitatrichtlijn hieraan strenge eisen stellen met betrekking tot het
vooraf zekerstellen dat er geen negatieve effecten optreden?
Nee. Zoals reeds lange tijd het geval is, dient bij concrete
vergunningaanvragen in het kader van de Nb-wet de toets aan de Vogel-
en Habitatrichtlijn plaats te vinden.
5
Wat verstaat u onder een mosselbank?
Ik refereer daarvoor naar de definitie die binnen het EVA II onderzoek
is ontwikkeld (Alterra rapport 707, ISSN 1566-7197): Een mosselbank is
een benthische gemeenschap waar mosselen beeldbepalend zijn, en die
bestaat uit een ruimtelijk goed af te bakenen lappendeken van grote en
kleine groepen mosselen die als bulten boven de omgeving kunnen
uitsteken en die door open ruimtes gescheiden zijn.
6
Wat verstaat u onder een stabiele mosselbank?
Een mosselbank die minimaal een winter heeft overleefd.
7
Wat verstaat u onder een mosselzaadbank?
Een mosselbank die wordt gedomineerd door kleine mosselen, dat wil
zeggen mosselen jonger dan een jaar.
8
Hoe is het mogelijk van de omvang van 2000 ha mosselbanken te spreken
als er geen eenduidige definitie is van mosselbanken en/ of meerjarige
mosselbanken (zie rapportage EVA II)?
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt hanteer ik wel een definitie
van (meerjarige) mosselbanken. De grens van 2000 ha is een
beleidsmatige keuze. Bij deze keuze heb ik rekening gehouden met de
historische aanwezigheid van mosselbanken in de Waddenzee en de
cruciale rol die mosselbanken hebben in het waddenecosysteem.
9
Hoe kan er gesproken worden van mosselbanken, in de voorwaarden
genoemd onder a en b, als deze definitie niet bekend is?
De definitie werd bekend verondersteld conform mijn brief van 31
januari 2005 (29684, nr. 27) en de rapportages in het kader van EVA II
waarover ik de Kamer eerder heb geïnformeerd (2004-2005, 29675, nr. 3
en 2003-2004, 29200 XIV, nr. 60 en 67).
10
Verwacht u problemen met de milieugroepen bij bevissing van deze
mosselbanken, temeer daar de wetenschappelijke definitie niet bekend
is?
Ik sluit niet uit dat bezwaar wordt aangetekend tegen de voorgestelde
procedure.
11
Zou het raadzaam zijn om tot een heldere definitie van mosselbanken en
de omvang daarvan te komen door een groep van deskundigen van zowel
onderzoekers en praktijkmensen daarover uitspraken te laten doen?
In EVA II hebben onderzoekers van Alterra, RIVO en RIKZ een grote
inspanning geleverd om die helderheid te verschaffen. Er is vooreerst
gebleken dat er geen wetenschappelijke eenduidige definitie te
bereiken is. Daarom heb ik mijn verantwoordelijkheid genomen door te
kiezen voor een heldere definitie gebaseerd op de best beschikbare
informatie.
12
Bent u bereid de habitattoets uit te voeren bij de vergunningaanvraag
mosselzaadvisserij, op basis van de beste wetenschappelijke kennis, in
overleg met de sector?
Het uitvoeren van een habitattoets op basis van de best beschikbare
kennis sluit aan op de gebruikelijke procedure. Zoals ik bij vraag 2
heb aangegeven, heeft de sector een rol bij het verstrekken van de
relevante informatie die nodig is om de toets te kunnen doorvoeren.
13
Volgens hoofdstuk 4.2 'testing the Jan Louw hypothesis' van het
wetenschappelijke eindrapport van EVA-II (Alterra rapport 1011) heeft
bevissing volgens het Jan Louw-principe uitsluitend betrekking op
bevissing van instabiele mosselzaadbanken tot een bedekking resteert
van 40 procent. Volgt het nieuwe beleid deze strikte definitie, of
wordt experimentele bevissing volgens het Jan-Louw-principe ook op
meerjarige mosselbanken toegelaten? Zo ja, op welke kennis van
afwezigheid van significante gevolgen is dit besluit gebaseerd?
Het nieuwe beleid biedt ruimte voor een experimentele bevissing à la
Jan-Louw (voortaan te noemen 'uitdunningsvisserij'). In eerste
instantie zullen deze experimenten zich beperken tot mosselzaadbanken.
Als uit onderzoek blijkt dat een dergelijke bevissing ook zonder
gevolgen, en dus passend binnen de richtlijnen, op meerjarige
mosselbanken kan worden toegepast, dan wordt deze mogelijkheid opnieuw
bezien.
14
Welke zijn de veronderstellingen van het nieuwe beleid met betrekking
tot de gevolgen van Jan-Louw bevissing op het voedselaanbod voor
vogelpopulaties die op de mosselzaadbanken foerageren?
De mosselen die met de uitdunningsvisserij worden opgevist op de
litorale mosselbanken worden op de percelen in het sublitoraal (het
diepe) uitgezaaid.
Dit leidt tot een toename van de hoeveelheid mosselen in het
sublitoraal en daarmee tot een toename van voedsel voor vogels die
daar foerageren (onder andere eidereenden). De verwachting is dat de
bevissing van de mosselen op de platen via uitdunningsvisserij geen of
zelfs een positieve invloed heeft op de hoeveelheid mosselen die na
het winterseizoen op de platen aanwezig is, omdat de banken door het
uitdunnen stabieler worden. Bij de uitvoering van de experimentele
uitdunningsvisserij zal deze veronderstelling onderwerp van onderzoek
zijn.
15
Indien litorale (droogvallende) mosselzaadbanken door deskundigen als
instabiel worden aangemerkt, komen deze banken dan in aanmerking voor
volledige bevissing of uitsluitend voor bevissing volgens het Jan
Louw-principe?
Onder de omstandigheid dat mosselzaadbanken als instabiel worden
aangemerkt én er meer dan 2000 ha meerjarige mosselbanken in de
Waddenzee aanwezig zijn, kunnen deze mosselzaadbanken voor beide
doeleinden worden aangewend.
16
Is er bij 'mosselbanken die minimaal één winter hebben overleefd'
sprake van een gradatie in beoordeling, bijvoorbeeld 100 procent
overleefd of van een deel? Op welk moment 'na de winter' wordt dit
vastgesteld?
Zolang de mosselbanken voldoen aan de definitie (zie antwoord vraag 5)
en het daarbij behorende meetprotocol is er sprake van een meerjarige
mosselbank. Een mosselbank kan in de winter wel in biomassa en omvang
afnemen. De metingen aan de mosselbanken na het winterseizoen worden
tijdens de schelpdiersurveys in april/mei uitgevoerd.
17
Waar is het aantal hectares uit de eerste voorwaarde, minimaal 2000
meerjarige mosselbanken, op gebaseerd?
Zie het antwoord op vraag 8.
18
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor het nieuwe beleid van de uitspraak
van de Raad van State (200301235/1), dat de vergunningen voor
mossel(zaad)visserij in de westelijke Waddenzee ten onrechte afgegeven
waren? Wat betekent het voor de Jan Louw- experimenten, waarvan de
gevolgen niet met zekerheid zijn vast te stellen, terwijl dit juist
een eis is uit de Habitatrichtlijn?
In deze uitspraak, gedaan met inachtneming van de uitspraak van het
Europese Hof van 7 september 2004, wordt geoordeeld dat ik een
passende beoordeling in de zin van artikel 6 lid 3 van de
Habitatrichtlijn had moeten maken voor de mosselvisserij in de
Waddenzee en dat mijn beoordeling niet als een passende beoordeling
kan worden aangemerkt.
In deze uitspraak wordt de lijn uit jurisprudentie van onder meer het
Europese Hof bevestigd. Het gevolg is dat in het kader van
Nb-wetvergunningaanvragen voor mosselzaadvisserij in de Waddenzee
toetsing aan artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn dient plaats te
vinden. Ik zal de visserijsector vragen de voor de habitattoets
benodigde informatie te verstrekken. Op basis hiervan wordt vervolgens
een besluit genomen.
19
Wat is een relatief grote kans om het winterseizoen niet te doorstaan,
is dit bijvoorbeeld meer dan 70 procent? Worden de mosselzaadbanken
met een relatief kleinere kans wel meegeteld bij de eerder genoemde
2000 ha?
Ik laat mij daar door een groep experts nader over adviseren. De
hoofdgedachte is dat er in de Waddenzee plekken zijn waar in het
najaar wel mosselzaad valt, maar waar dat mosselzaad een reguliere
winter niet doorstaat. Mosselzaadbanken die de winter hebben doorstaan
worden meegeteld bij de genoemde 2000 ha.
20
Wanneer gaat het nieuwe beleidsbesluit schelpdiervisserij in, ofwel
zal het RIVO dit jaar al rapporteren over de omvang van de
mosselbanken?
Het RIVO-rapporteert al sinds 1993 over de omvang van de mosselbanken
maar zal dit jaar extra aandacht besteden aan de nieuwe definities en
de beoordeling van de instabiliteit.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit