Ministerie van Algemene Zaken

Speech van de minister-president, mr.dr. Jan Peter Balkenende, bij de opening van de conferentie 'Goede diensten, publieke zaak', georganiseerd door de WRR en de SER Den Haag, 30 maart 2005.

Dames en heren.

In de klassieke verzorgingsstaat zijn we maatschappelijke vraagstukken steeds meer gaan zien als onderwerp van zorg voor de overheid. We probeerden die maatschappelijke werkelijkheid te maken en te sturen met bekende instrumenten: met wetten, plannen en met geld. En natuurlijk ook met de beste bedoelingen. Maar of dat tot de beste maatschappelijke dienstverlening heeft geleid, is wel de vraag.

Dames en heren.

We hebben een systeem gecreëerd waar niemand vat op heeft. Vaders en moeders weten niet bij wie ze moeten aankloppen om hun recht op zorg of onderwijs af te dwingen. Ze voelen zich geen klant. En geen lid van de club.
Instellingen kijken naar de overheid. De overheid vaardigt regels uit. En stelt geld ter beschikking. Regels die de overheid vervolgens heel lastig kan handhaven. Dus meer controle.
Geld dat schaars is. En als een druppel op een gloeiende plaat verdampt. Dus meer verantwoording.
En toch weer tekortkomingen.
Dus weer klachten. Weer vragen. Weer regels. Weer geld. Weer controle. Weer verantwoording.

En onder die hele grote en alsmaar groeiende berg van behoeften, regels, budgetten en controles zien we een groep mensen. Het zijn de mensen aan het bed. En de mensen voor de klas. Het zijn de mensen die het moeten doen. De professionals dus.

De druk van die berg is enorm. Hij verstikt. En frustreert. Hij maakt het professionals enorm moeilijk te doen waar zij goed in zijn: in lesgeven. In zorg geven. In woningen bouwen. In het werk voor een buurt.

In ons land nemen maatschappelijke instellingen het grootste deel van de zorgtaken op zich. Ze maken geen winst. Besturen zichzelf. En krijgen geld van de overheid. En met die geldstroom komt ook iets anders mee: gedetailleerde richtlijnen van de overheid over hoe de instellingen moeten draaien. Regels over hoe de experts moeten werken.

U weet als geen ander dat dat de creativiteit van mensen in het veld insnoert. Dat het hun vindingrijkheid belemmert.

Terug naar die berg. Die is niet alleen hoog. Maar ook heel erg massief. Bijna ondoordringbaar.

Tussen de mensen die zorg geven en de mensen die zorg nodig hebben, zit die hele dikke bergwand. Van regels en rapporten en richtlijnen.

Dat maakt het moeilijk voor professionals om in te spelen op de wensen van klanten, zorgvragers of gebruikers. En dat maakt het moeilijk voor klanten, zorgvragers tevreden te zijn over de maatschappelijke dienstverlening. Aan beide kanten is er een machteloos gevoel.

Dames en heren.

Het is inderdaad een grote berg. En het valt niet mee om 'm een andere vorm te geven. Of om 'm helemaal op te ruimen.

Maar. Er zit beweging in.

We doen nu al goede ervaringen op met het schrappen van regels voor bedrijven. Ook maatschappelijke instellingen hebben daar baat bij.

Over 2 jaar is de berg aan regels en verplichtingen waar bedrijven last van hebben, met een kwart geslonken.

Sleutelwoorden in de aanpak zijn: vereenvoudigen, schrappen, en het mogelijk maken om dat wat in één keer kan, ook werkelijk in één keer te doen.

Zo komt er één loket waar je als bedrijf terecht kunt voor vergunningen rond bouwen en slopen en dergelijke.

Ook in het onderwijs is beweging. De scholen puilen uit hun voegen van de mappen met circulaires. Sinds begin dit jaar kunnen scholen aangeven welke regels gewoonweg irritant zijn. En er is begonnen met de grote schoonmaak: van de ongeveer 1500 regels en circulaires zijn er dik 600 geschrapt.

Een ander voorbeeld. In de zorg. De meeste mensen lukt het heel goed deel te nemen aan de maatschappij. Anderen hebben daar wel eens hulp bij nodig. Of speciale faciliteiten. Die kloppen aan bij het Rijk.

Met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning willen we die reflex temperen. Zodat mensen eerst eens kijken of ze niet ergens anders ondersteuning kunnen vinden. Als dat niet lukt, kun je bij de gemeente terecht.

De gemeenten zijn vrij in hun keuze voor de organisatie van de maatschappelijke ondersteuning. De ene gemeente investeert in vrijwilligerswerk. De andere in een sportclub die actief is voor ouderen en gehandicapten.

Het idee is dat een gemeente dienstverlening goed kan laten aansluiten bij de persoonlijke situatie van inwoners. Meer ruimte, meer vrijheid, meer eigen verantwoordelijkheid.

Om me heen zie ik echt een omslag in het denken over de relatie tussen de overheid en maatschappelijke instellingen. Een omslag ook, in het denken over de meer algemene relatie tussen overheid en burgers. En langzaam maar zeker begint een nieuwe bestuurlijke visie contouren te krijgen.

Waar we natuurlijk voor moeten oppassen is dat het een visie wordt die heel goed past bij de 'Haagse' werkelijkheid. Maar waar de mensen in het veld totaal niet mee uit de voeten kunnen.

We moeten daarom luisteren naar de mensen die onder die berg zitten. We moeten de praktijk van de publieke dienstverlening centraal stellen. En van daaruit redeneren. Bottom-up dus. In plaats van top-down.

Het kabinet verwelkomt die denkwijze. En de discussie.

In het hoofdlijnenakkoord hebben we erkend dat de overheid een nieuwe werkwijze nodig heeft. En we hebben aangegeven dat we die vernieuwing in de eerste plaats zullen zoeken in een andere rolverdeling tussen burgers en overheid.

Op ons verzoek verkent de WRR het pad. Dat leidt tot rapporten over de rechtsstaat. En over waarden en normen.

Onze aandacht voor waarden en normen houdt direct verband met het inzicht dat je niet alles kunt 'afregelen' als overheid. En dat gedrag - wenselijk gedrag - óók of juist, door morele noties wordt gestuurd. En dat er goede praktijken zijn in de samenleving waar de overheid bij kan aansluiten.

Het Programma Andere Overheid is ook een concreet gevolg van dat inzicht.

Het Programma Andere Overheid vertrekt vanuit de gedachte dat de overheid niet àlle maatschappelijke problemen kan oplossen. En dat mensen - burgers, professionals - ook zelf meer verantwoordelijkheid moeten nemen.

Maar zelf verantwoordelijkheid nemen, dat moet dan ook wel kùnnen. En mogen.

Als we pleiten voor meer ruimte voor burgers, voor professionals om zélf verantwoordelijkheid te nemen, dan moet diezelfde overheid diezelfde burger of professional niet voor de voeten gaan lopen met allerlei goed bedoeld geregel.

Wat betreft de maatschappelijke instellingen, moet de overheid haar handen afhouden van de werkvloer. Ze moet ophouden met micromanagement. We moeten ophouden met het tot in de puntjes willen regelen hoe een gymleraar zijn lessen invult. Hoe een peuterleidster de dag van kinderen indeelt. Hoe een loopbaanbegeleider mevrouw De Vries weer aan het werk helpt.

Dat valt overigens niet mee. Want er hoeft maar 'dit' te gebeuren of de roep om regels zwelt aan.

Om u een voorbeeld te geven:

Een tijdje terug stond er een bericht in de krant over omvallende docenten. Het ging om jonge leraren die zó hard werkten, dat ze van vermoeidheid dreigden uit te vallen. Schooldirecteuren vertelden dat ze jonge leerkrachten af en toe naar huis stuurden zodat hij of zij weer een beetje tot rust kon komen.

En voor je het weet, treedt de volgende reflex op:

Ah, denkt een welwillende ambtenaar op het ministerie. Daar moeten we wat aan doen. We moeten de werklast van jonge docenten terugdringen. Minder lesuren voor leerkrachten onder de dertig. En zij schrijft een nota.

Ah, denkt een kamerlid. Daar moeten we wat aan doen. Onze partij staat voor de onderwijzers. En hij stelt Kamervragen aan de minister. Want als hij het niet doet, doet een ander het.

Ah, denkt de journaliste van een nieuwsprogramma. Daar moeten we wat mee doen. Een goede gelegenheid om weer eens een knelpunt in het onderwijs in beeld te brengen. Bovendien: als wij het niet doen, doen anderen het. En zij interviewt de minister en zegt: 'Geen goed bericht hè? Van die omvallende leraren.'

En dan, dan komt het erop aan.

Natuurlijk moet je dan erkennen dat het niet in orde is dat jonge leraren omvallen. En natuurlijk moet je dan erkennen dat er ontzettend hard gewerkt wordt in het onderwijs. En dan komt het moment waarop iedereen verwacht dat je een uitspraak doet over fouten in het systeem. En wat je daar aan gaat doen.

En dan, dan moeten we die verleiding weerstaan.

En zeggen: de directeur van de school in kwestie is capabel. Zij weet wat ze moet doen. Zij is een expert. Een professional. Zij voelt zich verantwoordelijk voor haar mensen. En ze zal haar verantwoordelijkheid als directeur van een school zeker nemen. En een oplossing bedenken.

Ik ga hier, als Minister van Onderwijs, geen regels voor maken. Sterker nog: als ik iets doe, dan is het regels schrappen. Regels die de werkdruk onnodig opvoeren.

Dàt is een reactie die past in de lijn van dit Kabinet. Vertrouwen hebben in het vermogen van professionals en maatschappelijke instellingen zoals een school, om problemen zélf op te lossen.

Bovendien zijn scholen, ziekenhuizen, woningbouwcorporaties, de arbeidsbemiddeling en het welzijnswerk ook nog eens een keer groepsverbanden. Het zijn instellingen die bepaalde doelen en waarden nastreven.
De mensen die in of voor zo'n instelling werken, delen die waarden en die normen ook, over het algemeen.

In het zeer lezenswaardige rapport van de WRR over waarden, noemt de Raad de instellingen 'werkplaatsen van waarden en normen'.

In die werkplaatsen waar u bij hoort, hebt u het ongetwijfeld met elkaar over de vraag: wat vinden wij goed onderwijs? Wat verstaan we onder goed wonen? En wat betekent dat dan voor ons werk?

Dus laten we er dan ook op vertrouwen dat leraren alles in het werk stellen om kinderen voor te bereiden op deelname aan de maatschappij. En laten we er op vertrouwen dat een vrijwilliger in het welzijnswerk ècht de uren maakt in het buurthuis. En laten we er op vertrouwen dat een directeur van een school goed om weet te gaan met vermoeidheid in het docententeam.

Natuurlijk. Er zijn altijd uitzonderingen. Helaas. Maar laten we daar toch vooral niet onze regels op baseren.

We moeten dus niet bijdragen aan incidentenpolitiek. We moeten niet meteen een regel maken.
We moeten niet steeds weer met een plannetje komen. We moeten het beleid dat ontwikkeld is vasthouden. Koersvast blijven. Ook als er een klein zijwindje opsteekt.

Dat vraagt terughoudendheid van het Kabinet. Van ambtenaren. Van politici.

Het vereist óók dat we helder voor ogen hebben wat wél tot de taken van de overheid behoort. En wat niet.

Ook daar gaat het Programma Andere Overheid van dit kabinet over.

Want het is natuurlijk wel zo dat ruimte laten aan maatschappelijke instellingen, de overheid niet ontslaat van de taak de rechtsorde te handhaven. De toegankelijkheid te bewaken. En de kwaliteit. De vraag is hoe we dat het beste kunnen doen.

Terug naar die berg. Als we in ieder geval aan de kant van de overheid zo'n houding kunnen opbrengen, dan wordt die berg niet hoger.

Zeker niet als ook aan uw kant - aan de kant van de instellingen en de beroepsbeoefenaren en hun organisaties - ruimte wordt genomen waar dat kan.

Als u uw eigen toezicht organiseert. Waardoor inspecties wat meer op de achtergrond kunnen blijven. En als u die structuren voor toezicht ook weet te gebruiken om van elkaar te leren en kennis en ervaringen uit te wisselen. Als u uw brancheorganisaties weet te gebruiken als broedkamer voor vernieuwing. In plaats van alleen als klachtenloket. Ik weet dat de brancheorganisaties ook zelf hard werken aan zo'n omslag.

Als we de incidentenpolitiek een halt toeroepen, en de rol van professionals opnieuw waarderen. En ook de maatschappelijke instellingen zélf de mogelijkheden voor verandering benutten, dan wordt die berg niet groter. Maar. Hij wordt ook niet kleiner.

Om dàt te bereiken - om meer ruimte aan professionals en maatschappelijke instellingen te geven - zouden we er goed aan doen de adviezen van de WRR ter harte te nemen. En ook de ideeën van de SER te omarmen.

En dan moeten we niet alleen diè aanbevelingen over nemen die gaan over de relatie tussen overheid en instellingen. Maar ook, of juist, de goede raad om de relatie tussen cliënten, professionals en bestuurders open te breken.

Pauline Meurs vertelt zo meer over het uitstekende rapport 'Bewijzen van goede dienstverlening'.
En Herman Wijffels gaat, na de lunch, uitgebreid in op het, eveneens houtsnijdende, SER-advies 'Ondernemerschap en de publieke zaak'.

Het WRR-rapport valt bij het Kabinet in goede aarde. We bereiden op dit moment een reactie voor.

Maar om u voor vandaag - én voor de drie vervolgconferenties - extra te motiveren om al uw denkkracht en wilskracht in te zetten voor het vernieuwen van de relatie met de overheid, geef ik u een voorschot op onze reactie.

Die reactie hebben we overigens ook op een hele andere manier gemaakt dan voorheen.

We hebben ambtenaren, mensen van maatschappelijke instellingen én klanten bij elkaar gezet. En samen hebben zij die reactie voorbereid.

Als je geld krijgt van de overheid, dan moet je vertellen wat je ermee hebt gedaan. Dat is logisch. Dat je verantwoording moet afleggen als instelling staat buiten kijf. Maar de manier waarop je verantwoording aflegt, daar zijn oneindig veel variaties op te bedenken. Het is interessant om te zien wat er gebeurt als je de vorm loslaat.

De WRR geeft aan dat er problemen zijn en spanningen in de maatschappelijke dienstverlening. Maar ook dat het niet alleen maar kommer en kwel is.

Er zijn veel initiatieven die bredere navolging zouden moeten krijgen. Experimenten met andere vormen van dienstverlening. Nieuwe vormen van samenwerking tussen sectoren. Projecten waarbij burgers, professionals en bestuurders samen optrekken.

Ik wil u dan ook op het hart drukken uw ideeën over of ervaringen met andere werkwijzen niet vóór u te houden. Maar te delen met de WRR.

De WRR verwerkt die schat aan informatie in de bundel waarmee de reeks conferenties later dit jaar wordt afgerond.

Dames en heren.

We hebben het weer over civil society. Over het maatschappelijke middenveld. Over maatschappelijke instellingen. En we zoeken samen naar oplossingen. Om de overheid slagvaardig te maken. En de maatschappelijke dienstverlening te verbeteren. En we vinden die oplossingen ook.

Ik zie dat als een teken van vitaliteit. Ik geloof dat we in staat zijn om met elkaar de kansen voor vernieuwing te creëren. Maar ik weet wel dat dat vertrouwen vraagt. Over en weer.

De Chinese wijsgeer Lao-Tse zei eens: "Als je geen vertrouwen stelt in de ander, dan kun je het vertrouwen van de ander ook niet winnen." Zo is het maar net.

Ik spreek daarom hier mijn vertrouwen uit. In maatschappelijke instellingen. En in u.

Ik wens u een goede conferentie toe.

En ik dank u voor uw aandacht.