Contactpersoon
-
Datum
6 april 2005
Ons kenmerk
HDJZ/AWW/2005-925
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
1
Uw kenmerk
-
Onderwerp
Voorhang ontwerp algemene maatregel van bestuur houdende regels met
betrekking tot het verlenen van ontheffingen door de Dienst Wegverkeer ten
behoeve van een voertuig of samenstel van voertuigen, met inbegrip van de
daarmee vervoerde lading, met een exceptionele afmeting of massa (Besluit
ontheffingverlening exceptionele transporten)
Geachte voorzitter,
Ter uitvoering van artikel 2b van de Wegenverkeerswet 1994, bied ik u
hierbij aan het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur houdende
regels met betrekking tot het verlenen van ontheffingen door de Dienst
Wegverkeer ten behoeve van een voertuig of samenstel van voertuigen, met
inbegrip van de daarmee vervoerde lading, met een exceptionele afmeting of
massa (Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten) en de daarbij
behorende nota van toelichting, teneinde u in de gelegenheid te stellen
gedurende een periode van vier weken na de dag waarop het ontwerp aan u is
voorgelegd uw oordeel aan mij kenbaar te maken.
De wet van 9 december 2004 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 met
betrekking tot het verlenen ontheffingen in bepaalde gevallen door de
Dienst Wegverkeer en enkele technische wijzigingen (Stb. 687) voorziet in
de centralisatie van de bevoegdheid tot ontheffingverlening voor
exceptionele transporten bij de Dienst Wegverkeer. Op grond van deze wet
moeten bij algemene maatregel van bestuur de gevallen worden aangewezen
waarin de Dienst Wegverkeer bevoegd is ontheffing te verlenen. Onderhavig
ontwerpbesluit voorziet daarin. Het ontwerpbesluit bevat bepalingen over de
gegevens waarop de Dienst Wegverkeer zijn beslissing baseert, het in
bepaalde gevallen moeten vragen van toestemming aan de wegbeheerders door
de Dienst Wegverkeer en het aanleveren van gegevens (bv. betreffende de
infrastructuur) door de wegbeheerders aan de Dienst Wegverkeer. Tevens
voorziet het besluit in nadere regeling van een overleg, bestaande uit
vertegenwoordigers van diverse betrokken partijen. Doel van dat overleg is
onder andere de met het wetsvoorstel beoogde harmonisatie van
ontheffingsvoorwaarden te realiseren. Ook de tariefstructuur en mogelijke
toekomstige ontwikkelingen kunnen in dit overleg aan de orde worden
gesteld.
Een brief van gelijke strekking is heden verzonden aan de voorzitter van de
Eerste Kamer der Staten Generaal.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Besluit van
houdende regels met betrekking tot het verlenen van ontheffingen door de
Dienst Wegverkeer ten behoeve van een voertuig of een samenstel van
voertuigen, met inbegrip van de daarmee vervoerde lading, met een
exceptionele afmeting of massa (Besluit ontheffingverlening exceptionele
transporten)
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van ,
nr. HDJZ/, Hoofddirectie Juridische Zaken;
Gelet op artikel 149a, tweede en derde lid, en artikel 149b, eerste
en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
De Raad van State gehoord (advies van , nr. );
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat
van , nr. HDJZ/, Hoofddirectie Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. aanhangwagen, bedrijfsauto, personenauto of voertuig: hetgeen daaronder
in artikel 1.1, onderdelen a, h, at, respectievelijk bd van het
Voertuigreglement wordt verstaan;
b. aslasten: de som van de last onder de wielen van een as als bedoeld in
artikel 1.1, onderdeel f, van het Voertuigreglement;
c. exceptioneel transport: een transport met een voertuig of een samenstel
van voertuigen, met inbegrip van de daarmee vervoerde lading, dat niet
voldoet aan de bij of krachtens het Voertuigreglement voorgeschreven eisen
met betrekking tot breedte, hoogte, lengte, massa of aslasten.
§ 2. Ontheffingverlening door de Dienst Wegverkeer
Artikel 2
1. De Dienst Wegverkeer kan in verband met de uitvoering van een of meer
exceptionele transporten, voor zover het betreft personenauto's,
bedrijfsauto's of aanhangwagens achter personenauto's of bedrijfsauto's
ontheffing verlenen van artikel 5.1.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c,
en tweede lid, artikel 5.1.2 en artikel 5.1.3 van het Voertuigreglement.
2. Indien de verlening van een ontheffing als bedoeld in het eerste lid dat
rechtvaardigt, kan de Dienst Wegverkeer eveneens ontheffing verlenen van:
a. de overige bepalingen van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement;
b. de artikelen 3, eerste lid, 10, 14, 23, eerste lid, 24, 42, 43, 62, voor
zover het betreft de verkeerstekens C1, C2, C4, C6 tot en met C10 en C12,
C17 tot en met 21, D1, D2, D4 tot en met D7, E1, E2, E5 tot en met E9, F7,
en de verkeerstekens genoemd in de artikelen 73, 76, 77, 78 en 81 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Artikel 3
De Dienst Wegverkeer kan een ontheffing uitsluitend verlenen op basis van:
a. de gegevens betreffende de infrastructuur en overige informatie
opgenomen in een door die dienst daartoe aangehouden gegevensbestand;
b. in de daarvoor in aanmerking komende gevallen, een door de
wegbeheerder verleende toestemming als bedoeld in artikel 4;
c. voertuigtechnische gegevens in relatie tot het verlenen van een
ontheffing.
Artikel 4
De Dienst Wegverkeer vraagt toestemming als bedoeld in artikel 149b,
tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, aan de wegbeheerder:
a. indien geen gegevens beschikbaar zijn in het gegevensbestand als
bedoeld in artikel 3, onderdeel a, of
b. indien de wegbeheerder bij het verstrekken van gegevens en
informatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, toestemming als voorwaarde
heeft gesteld voor de passage van een weg of wegdeel waarop de af te geven
ontheffing betrekking heeft.
Artikel 5
1. De Dienst Wegverkeer weigert een ontheffing indien een
wegbeheerder de in artikel 4 bedoelde toestemming weigert.
2. De Dienst Wegverkeer kan een ontheffing weigeren:
a. indien gegevens betreffende de infrastructuur en overige informatie uit
het in artikel 3, onderdeel a, bedoelde gegevensbestand hiertoe aanleiding
geven;
b. indien de voertuigtechnische gegevens als bedoeld in artikel 3,
onderdeel c, hiertoe aanleiding geven;
c. indien dit gerechtvaardigd is in verband met de bescherming van de in
artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 aangegeven
belangen.
§ 3. Gegevensverstrekking door de wegbeheerder aan de Dienst Wegverkeer
Artikel 6
1. De wegbeheerder verstrekt ten behoeve van het gegevensbestand, bedoeld
in artikel 3, onderdeel a, over wegen die onder zijn beheer staan, gegevens
betreffende de infrastructuur, alsmede overige informatie die van belang is
voor de ontheffingverlening. Bij ministeriële regeling kunnen hierover
nadere regels worden gesteld.
2. De wegbeheerder draagt zorg voor de juistheid en volledigheid van de
gegevens en voor onmiddellijke doorgifte van wijzigingen daarin.
3. De wegbeheerder levert de gegevens aan op een door de Dienst Wegverkeer
vastgestelde wijze.
§ 4. Overleg
Artikel 7
1. Aan het overleg, bedoeld in artikel 149a, derde lid, van de
Wegenverkeerswet 1994, over de uitvoering van de artikelen 149a en 149b van
die wet nemen deel:
a. twee vertegenwoordigers van de Dienst Wegverkeer, van wie er een
optreedt als voorzitter;
b. twee vertegenwoordigers van het Ministerie van Verkeer en
Waterstaat;
c. één vertegenwoordiger van de politie namens de portefeuillehouder
verkeer van de Raad van Hoofdcommissarissen;
d. één vertegenwoordiger van het openbaar ministerie;
e. ten minste vier vertegenwoordigers van door Onze Minister aangewezen
wegbeheerders of representatieve organisaties daarvan;
f. ten minste vier vertegenwoordigers van door Onze Minister
aangewezen representatieve organisaties van de betrokken branches van het
bedrijfsleven;
g. ten minste één vertegenwoordiger van door Onze Minister aangewezen
representatieve organisaties van transportbegeleiders.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking
tot het overleg, bedoeld in het eerste lid.
§ 5. Wijziging andere regelgeving
Artikel 8
Het Voertuigreglement wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 7.1 van het Voertuigreglement komt te luiden:
Artikel 7.1
Onverminderd artikel 149a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan het
ingevolge artikel 149 van de wet bevoegde gezag ontheffing verlenen van het
bepaalde in de artikelen 5.1.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, en
tweede lid, 5.1.2 en 5.1.3.
B
In artikel 7.2 vervallen het tweede en derde lid, alsmede de aanduiding
"1." voor het eerste lid.
§ 6. Slotbepalingen
Artikel 9
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.
Artikel 10
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit ontheffingverlening exceptionele
transporten.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
NOTA VAN TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding
Jaarlijks vinden in Nederland vele duizenden transporten over de weg plaats
waarvan de afmetingen en de massa's de reguliere wettelijke maxima
overschrijden. Het gaat daarbij in de meeste gevallen om vervoer van
ondeelbare lading, maar het kan ook gaan om bijzondere voertuigen, die
vanwege hun specifieke gebruik niet aan de reguliere wettelijke eisen
(kunnen) voldoen. Ook kan het gebruik van een samenstel van voertuigen
leiden tot overschrijding van de reguliere wettelijke afmetingen en
massa's. Onder een exceptioneel transport wordt dan ook verstaan: een
transport met een voertuig of een samenstel van voertuigen, met inbegrip
van de daarmee vervoerde lading, dat niet voldoet aan de bij of krachtens
de Wegenverkeerswet 1994 voorgeschreven eisen met betrekking tot breedte,
hoogte, lengte, massa of aslasten.
Voor exceptionele transporten is een ontheffing vereist om rechtmatig te
kunnen afwijken van de eisen, die zijn opgenomen in de Wegenverkeerswet
1994 of in de daarop gebaseerde regels in het Voertuigreglement of in het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Het doel van deze
ontheffingverlening is het exceptionele transport mogelijk te maken en
tegelijkertijd de verkeersveiligheid, de duurzaamheid van de infrastructuur
en de doorstroming van het overige verkeer te waarborgen.
In artikel 149 van de Wegenverkeerswet 1994 is geregeld welke instanties
bevoegd zijn tot het verlenen van een ontheffing. Elke wegbeheerder (het
Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen) verzorgt voor zijn wegen de
ontheffingverlening. De wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 met
betrekking tot het verlenen van ontheffingen in bepaalde gevallen door de
Dienst Wegverkeer en enkele technische wijzigingen (Stb. 2004, 687)
realiseert de centralisatie van die bevoegdheden met betrekking tot
exceptionele transporten bij de Dienst Wegverkeer. Onderhavige algemene
maatregel van bestuur bevat een nadere uitwerking van deze wetswijziging.
Voor de berekening van de financiële en administratieve lasten wordt naar
de memorie van toelichting op het wetsvoorstel verwezen (zie kamerstukken
II 2003-2004, 29 545, nr. 3).
Het ontwerpbesluit is overeenkomstig artikel 2b van de Wegenverkeerswet
1994 op .. aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Dit heeft niet
geleid tot enige reactie./Dit heeft tot de volgende reacties geleid...
2. Proces van totstandkoming van de ontheffing
De bevoegdheid tot ontheffingverlening is een eigen bevoegdheid van de
Dienst Wegverkeer. De Dienst kan evenwel niet zonder de gegevens van de
wegbeheerders. Deze dienen er dan ook voor te zorgen dat het
gegevensbestand van de Dienst Wegverkeer gevuld is met alle noodzakelijke
en recente informatie over de bij hen in beheer zijnde wegen (artikel 6,
eerste lid).
De wegbeheerder kan daarbij aangeven of, en zo ja welke, beperkingen of
voorschriften moeten gelden ten aanzien van bepaalde wegen of wegdelen.
Deze gegevens vallen onder het begrip "overige informatie die van belang is
voor de ontheffingverlening" (artikel 6, eerste lid). Heeft de wegbeheerder
beperkingen of voorschriften aangegeven, dan dient de Dienst Wegverkeer
deze aan de ontheffing te verbinden. Dit volgt uit de gebruikte formulering
van artikel 149b, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994: bij het
verlenen van gegevens en informatie, bedoeld in het eerste lid, kan de
wegbeheerder aangeven dat aan de door de Dienst Wegverkeer te verlenen
ontheffing beperkingen of voorschriften worden verbonden, (.)". Op grond
van dit artikellid blijkt dat het in beginsel aan de wegbeheerder is om aan
te geven of er sprake moet zijn van bepaalde beperkingen of voorschriften.
Uit de woorden "worden verbonden" volgt, dat àls de wegbeheerder
beperkingen of voorschriften aangeeft, de Dienst Wegbeheer die ook aan de
ontheffing moet verbinden. Dit laat verder onverlet dat de Dienst
Wegverkeer daarnaast nog zelf beperkingen of voorschriften aan de
ontheffing kan verbinden.
De Dienst Wegverkeer kan evenwel niet in alle gevallen zonder meer een
ontheffing verlenen. In bepaalde gevallen behoeft hij de toestemming van de
wegbeheerder. Op grond van artikel 4 is dat in de eerste plaats het geval
indien er geen gegevens beschikbaar zijn in het gegevensbestand (artikel 4,
onderdeel a). Verder moet de Dienst Wegverkeer toestemming vragen, indien
de wegbeheerder dat expliciet heeft aangegeven (onderdeel b). In deze
gevallen zal de Dienst Wegverkeer contact opnemen met de desbetreffende
wegbeheerder. In dit overleg zal van de kant van de wegbeheerder worden
aangegeven wat de mogelijkheden zijn, gelet op de gegevens van de weg en de
afmetingen en massa van het transport. Op basis hiervan stelt de Dienst
Wegverkeer een concept-ontheffing op, inclusief de beperkingen of
voorschriften die aan deze ontheffing zouden moeten worden verbonden. Op
basis van dit concept verleent de wegbeheerder al dan niet toestemming. Op
deze manier is verzekerd dat met de wensen van de wegbeheerder bij de
ontheffingverlening rekening wordt gehouden. Indien de Dienst Wegverkeer de
door de wegbeheerder gewenste beperkingen of voorschriften niet verbindt
aan de (concept-)ontheffing, zal de wegbeheerder zijn toestemming immers
niet verlenen.
3. Opzet algemene maatregel van bestuur
Bij de opzet van dit besluit is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de
indeling van de in paragraaf 1 genoemde de wijziging van de
Wegenverkeerswet 1994. Artikel 149a van de Wegenverkeerswet 1994 bevat
bepalingen die vooral op de Dienst Wegverkeer betrekking hebben, terwijl
artikel 149b vooral betrekking heeft op de verhouding tussen de Dienst
Wegverkeer en de wegbeheerders. In het onderhavig besluit is er omwille van
de duidelijkheid voor gekozen op een enkel punt van deze systematiek af te
wijken: alle bepalingen die betrekking hebben op de ontheffingverlening
zijn in één paragraaf opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat het artikel over
de toestemmingverlening door de wegbeheerders in de paragraaf over de
ontheffingverlening is opgenomen.
Artikelsgewijze toelichting
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 1
Onderdelen a en b
Bij verschillende definities die in dit besluit worden gehanteerd is
aansluiting gezocht bij hetgeen daarover in het Voertuigreglement reeds is
gedefinieerd.
Onderdeel c
Onderdeel c definieert wat onder een exceptioneel transport moet worden
verstaan. Het gaat om een transport met een voertuig of een samenstel van
voertuigen en in voorkomend geval met inbegrip van de daarmee vervoerde
lading, dat in zijn totaliteit de reguliere wettelijke afmetingen en
massa's overschrijdt. Hoewel het begrip een beperkt aantal keer wordt
gehanteerd in het besluit, is het met het oog op de leesbaarheid van de
artikelen wel in onderdeel a gedefinieerd.
Het kan bij lading zowel om deelbare als ondeelbare lading gaan. Zie voor
een nadere uitleg op dit punt de toelichting op artikel 2.
§ 2. Ontheffingverlening door de Dienst Wegverkeer
Artikel 2
De Dienst Wegverkeer kan op grond van artikel 149a, tweede lid, van de
Wegenverkeerswet 1994 een ontheffing verlenen van de krachtens die wet
gestelde regels, mits deze in een algemene maatregel van bestuur zijn
aangewezen.
Artikel 2, eerste lid, wijst de bepalingen aan uit het Voertuigreglement,
waarvan de Dienst Wegverkeer ontheffing mag verlenen. Bedrijfsauto's of
aanhangwagens die vanwege hun constructie of belading niet aan de eisen uit
de afdelingen 2 tot en met 18 van het Voertuigreglement of die niet aan de
specifiek in een kentekenbewijs voorgeschreven voorwaarden kunnen voldoen,
kunnen op grond van het eerste lid voor ontheffing in aanmerking komen. Het
moet daarbij altijd gaan om regels uit het Voertuigreglement die betrekking
hebben op de breedte, hoogte, lengte, massa of aslasten van het voertuig of
een samenstel van voertuigen met inbegrip van de lading.
In artikel 149a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is bepaald
dat de Dienst Wegverkeer de bevoegdheid tot ontheffingverlening kan
uitoefenen in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen en
overeenkomstig de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels.
In het onderhavige artikel van dit besluit is een beperking van de
bevoegdheid van de Dienst Wegverkeer opgenomen. De bewoordingen "voor zover
het betreft personenauto's, bedrijfsauto's of aanhangwagens achter
personenauto's of bedrijfsauto's" geven aan dat de Dienst Wegverkeer niet
de bevoegdheid heeft om in gevallen, waarin sprake is van langzaam
(exceptioneel) verkeer, ontheffing te verlenen. Dit betekent dat op dit
punt de wegbeheerders op grond van de artikelen 149, eerste lid, van de
Wegenverkeerswet 1994 in samenhang met hoofdstuk 7 van het
Voertuigreglement en artikel 87 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 bevoegd blijven om ontheffing te verlenen. Uiteraard
staat het in deze gevallen de betrokken wegbeheerders (Rijk, provincie,
gemeenten of waterschappen) vrij om op dit punt verleende mandaten aan de
Dienst Wegverkeer te handhaven of nieuwe mandaten te verlenen. Op termijn
is het de bedoeling ook de bevoegdheid ten aanzien van het langzaam
(exceptioneel) verkeer te centraliseren. Of dit op enig moment mogelijk is,
hangt samen met de kentekening van die voertuigen en de (on)mogelijkheid
het onderliggende wegennet, met name de kleinere wegen langs de
landbouwgronden, voldoende precies in kaart te brengen, zodat centraal
verantwoord ontheffing kan worden verleend. In het overleg als bedoeld in
149a, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 zullen de diverse aspecten
die met het centraliseren van deze bevoegdheid samenhangen besproken kunnen
worden.
De Dienst Wegverkeer is op basis van artikel 2, eerste lid, wel bevoegd om
ten behoeve van bijvoorbeeld deelbare lading ontheffing te verlenen. Dit
betekent echter niet dat hij dit ook zal doen. Het beleid van de meeste
wegbeheerders is altijd geweest slechts voor ondeelbare lading ontheffingen
af te geven. Zodra de lading deelbaar is, moet deze in beginsel zo worden
verdeeld dat het transport binnen de maximaal toegelaten afmetingen kan
plaatsvinden. Slechts in bepaalde uitzonderingsgevallen wordt door sommige
wegbeheerders ook voor deelbare lading een ontheffing verleend. Een
voorbeeld van een dergelijke uitzondering op deze regel is het vervoer van
contragewicht voor zware kranen in een zogenaamde ballastwagen, waarbij
voor deze op zichzelf deelbare lading wel ontheffing wordt verleend. Het
beleid van de wegbeheerders, dat ontheffingen in beginsel slechts voor
ondeelbare lading worden verleend, kan na de centralisatie worden
voortgezet. In de praktijk zal naar verwachting over beleidsvragen met
betrekking tot het in uitzonderingsgevallen vervoeren van deelbare lading
in het in artikel 149a, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde
overleg afspraken worden gemaakt, zodat bij de vaststelling van dit beleid
zoveel mogelijk uniformiteit kan worden gerealiseerd.
Het tweede lid geeft de Dienst Wegverkeer de bevoegdheid om bij het
verlenen van een ontheffing ten behoeve van een exceptioneel transport, in
die gevallen waarin dat noodzakelijk blijkt, ook een ontheffing te verlenen
van de overige eisen van het Voertuigreglement (onderdeel a) en van
bepaalde artikelen in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
(onderdeel b).
Ontheffing van de overige eisen van het Voertuigreglement is bijvoorbeeld
nodig, indien er sprake is van zeer specifieke gevallen, die naast de
afmetingen of massa te maken hebben met andere aspecten uit hoofdstuk 5 van
het Voertuigreglement. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om zogenaamde
dollytransporten, waarbij geen sprake is van een koppeling zoals bedoeld in
artikel 5.18.54 van het Voertuigreglement. De Dienst Wegverkeer is op grond
van dit lid bevoegd ontheffing van die bepalingen te verlenen.
Indien er sprake is van het overschrijden van de reguliere wettelijke
afmetingen bij een exceptioneel transport, kan het ook nodig zijn
ontheffing te verlenen van bepaalde verkeersregels. Dit kan bijvoorbeeld
het geval zijn indien een voertuig zo breed is dat het een doorgetrokken
streep moet overschrijden. Daarom is, uitsluitend wanneer het gaat om een
ontheffing in het kader van een exceptioneel transport, voorzien in de
bevoegdheid voor de Dienst Wegverkeer om ook ontheffing te verlenen van de
bepalingen uit het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. In het
tweede lid, onderdeel b, zijn de regels uit het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 aangewezen, waarvan de Dienst Wegverkeer in relatie tot
exceptionele transporten een ontheffing mag verlenen. Van de artikelen 30
en 31 van dat reglement zal geen ontheffing kunnen worden verleend,
aangezien juist in de op deze artikelen gebaseerde Regeling optische en
geluidssignalen (zie op dit moment artikel 5 van die regeling) specifiek is
aangegeven wanneer bij een exceptioneel transport een geel zwaailicht moet
worden gevoerd.
§ 3. De Dienst Wegverkeer en de wegbeheerder
Artikel 3
Dit artikel verplicht de Dienst Wegverkeer om bij de ontheffingverlening
uit te gaan van de in dit artikel genoemde gegevens.
Het gaat hierbij in de eerste plaats om door de wegbeheerder aangeleverde
gegevens met betrekking tot hun infrastructuur en overige informatie
(opgenomen in onderdeel a) waarop in het algemeen deel van deze toelichting
in paragraaf 2 en in de toelichting op artikel 6, eerste lid, nader wordt
ingegaan. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat het hierbij dan niet
gaat om de gegevens waarover de Dienst Wegverkeer reeds beschikt ten
gevolge van zijn bevoegdheid om in mandaat voor bepaalde wegbeheerders
ontheffingen te verlenen. De wegbeheerders worden naar aanleiding van de
wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de hernieuwde
bevoegdheidstoedeling opnieuw benaderd om de zogenoemde 'beslisruimte' van
de Dienst Wegverkeer af te bakenen. Door de nieuwe bevoegdheidstoedeling
(en de daarmee samenhangende aansprakelijkheidsverdeling bij eventuele
fouten) is het noodzakelijk deze gegevens opnieuw aan te leveren. Daarom is
uitdrukkelijk bepaald dat de Dienst Wegverkeer zich bij het verlenen van
ontheffingen - onverlet het in de onderdelen b en c bepaalde - uitsluitend
op deze gegevens baseert. Gelet hierop is het van groot belang dat deze
gegevens betrouwbaar en actueel zijn. Vandaar dat in artikel 6, tweede lid,
de plicht voor de wegbeheerder is opgenomen zorg te dragen voor de
juistheid en volledigheid van de gegevens en voor de onmiddellijke
doorgifte van wijzigingen daarin. Indien de gegevens niet overeenkomen met
de werkelijkheid zouden er immers enerzijds ontheffingen kunnen worden
verleend die in de praktijk tot problemen leiden en anderzijds ontheffingen
kunnen worden geweigerd terwijl dat inmiddels niet meer nodig is.
In de tweede plaats verleent de Dienst Wegverkeer - in voorkomend geval -
de ontheffing op basis van de verleende toestemming (onderdeel b). Artikel
4 bepaalt wanneer toestemming moet worden gevraagd.
Tot slot kan de Dienst Wegverkeer de ontheffing verlenen op basis van de in
onderdeel c opgenomen 'voertuigtechnische gegevens'.
De voertuigtechnische gegevens zijn meestal het resultaat van een door de
Dienst Wegverkeer verricht voertuigtechnisch onderzoek, bijvoorbeeld naar
de mogelijke draaicirkel of het draagvermogen van het voertuig of het
samenstel van voertuigen. Dergelijke onderzoeken kan de Dienst Wegverkeer
uitvoeren indien het verantwoord kunnen verlenen van de ontheffing daartoe
noodzaakt. In sommige gevallen zal het gaan om voertuigtechnische gegevens
in relatie tot de in artikel 3, onderdelen a en b, genoemde gegevens (kan
een bepaald voertuig bijvoorbeeld een specifieke bocht maken?).
Het kan ook zijn dat dergelijke onderzoeken reeds bij de toelating van het
voertuig tot de weg - veelal wel met het oog op de ontheffingverlening -
zijn uitgevoerd. De kosten voor dergelijke onderzoeken en het opstellen van
de daarbij behorende documenten kunnen op grond van artikel 149b, vierde
lid, van de Wegenverkeerswet 1994 aan de aanvrager van de ontheffing in
rekening worden gebracht.
Onder voertuigtechnische gegevens worden voorts ook verstaan bepaalde
gegevens die vermeld staan op het kentekenbewijs. Die voertuigtechnische
gegevens (uitsluitend die gegevens en geen persoonsgegevens) kunnen dan op
kenteken uit het kentekenregister worden opgevraagd. De afdeling van de
Dienst Wegverkeer die belast is met ontheffingverlening is daartoe in het
autorisatiebesluit met betrekking tot de toegang tot het kentekenregister
opgenomen.
Artikel 4
Dit artikel geeft de ruimte aan waarbinnen de Dienst Wegverkeer bevoegd is
zelf, zonder nadere raadpleging van de betrokken wegbeheerder(s), te
beslissen, dan wel de Dienst Wegverkeer juist verplicht is toestemming te
vragen aan de wegbeheerder.
Toestemming moet worden gevraagd indien er geen gegevens beschikbaar zijn
in het bestand van de Dienst Wegverkeer of indien bij de aanlevering van
gegevens door de wegbeheerder specifiek is aangegeven dat toestemming moet
worden gevraagd.
De toestemming wordt verleend op basis van een vooraf met de betrokken
wegbeheerder afgestemde (ontwerp-)ontheffing. Op de te volgen procedure bij
het verlenen van toestemming is in het algemene deel van de toelichting
reeds ingegaan.
Het streven is om na verloop van tijd te komen tot een meer uniforme
afbakening bij alle wegbeheerders van die gevallen waarin de Dienst
Wegverkeer bevoegd is en die gevallen waarin expliciet om toestemming moet
worden gevraagd. Het in artikel 7 bedoelde overleg zal hierbij een rol
kunnen spelen.
Artikel 5
In dit artikel worden de gevallen opgesomd waarin de Dienst Wegverkeer een
ontheffing moet weigeren of kan weigeren. Het eerste is het geval indien
een wegbeheerder de in artikel 4 bedoelde toestemming weigert. In artikel
149b, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is bepaald dat een
wegbeheerder toestemming uitsluitend kan weigeren, indien dat
gerechtvaardigd is met het oog op de bescherming van de in artikel 2,
eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 omschreven belangen.
Daarnaast kan de Dienst Wegverkeer de ontheffing weigeren, indien gegevens
betreffende de infrastructuur en overige informatie uit het in artikel 3,
onderdeel a, bedoelde gegevensbestand of de resultaten van noodzakelijk
geacht voertuigtechnisch onderzoek hiertoe aanleiding geven. Tenslotte zal
de Dienst Wegverkeer altijd de aanvragen dienen te beoordelen tegen de
achtergrond van de algemene belangen uit artikel 2, eerste en tweede lid,
van de Wegenverkeerswet 1994.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Dienst Wegverkeer kan besluiten
een aanvraag niet in behandeling te nemen indien ondanks rappelleren het
verschuldigde bedrag niet is betaald, dan wel indien de aanvrager in
gebreke blijft de gevraagde en vereiste gegevens ter beschikking te
stellen. Afzonderlijke regeling in dit besluit is niet nodig, omdat de
desbetreffende algemene bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht van
toepassing zijn (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht jo artikel 149b,
vierde lid, Wegenverkeerswet 1994).
Artikel 6
De Dienst Wegverkeer verleent de ontheffingen op basis van de door de
wegbeheerders aangeleverde gegevens over hun wegen. Hij houdt hiertoe een
gegevensbestand bij. De Dienst kan slechts verantwoord een ontheffing
afgeven indien hij over voldoende gegevens beschikt. Dit artikel heeft
betrekking op de gegevensverstrekking door de wegbeheerder aan de Dienst
Wegverkeer.
Het eerste lid geeft aan welke soorten gegevens de wegbeheerders moeten
aanleveren ten behoeve van het gegevensbestand. In de eerste plaats gaat
het hier om alle infrastructurele gegevens die nodig zijn om de
passagemogelijkheden van een exceptioneel transport te kunnen beoordelen.
Hierbij moet worden gedacht aan de opgave per weg of weggedeelte van
afmetingen, massa en aslasten van exceptionele transporten tot welke
waarden de Dienst Wegverkeer zelfstandig een ontheffingsbesluit mag nemen.
Daarnaast behoren hier ook toe de positionering van objecten zoals bruggen
en viaducten, en andere gegevens die op de weg of het weggedeelte
betrekking hebben. Kunstwerken van derden zullen ook door de wegbeheerder
moeten worden aangegeven, althans als zodanig moeten worden gekenmerkt. De
Dienst Wegverkeer weet dan in voorkomende gevallen welke instantie de
draagkrachtgaranties moet bepalen.
In de tweede plaats gaat het om "overige informatie die van belang is voor
de ontheffingverlening". Hierbij moet worden gedacht aan de melding dat de
Dienst Wegverkeer toestemming dient te vragen alvorens hij tot
ontheffingverlening kan overgaan of meldingen dat de wegbeheerder bepaalde
beperkingen of voorschriften aan een ontheffingverlening wenst te
verbinden. Als voorbeeld kunnen worden genoemd voorschriften over de
begeleiding, of gewenste markering, of beperkingen in bijvoorbeeld tijd of
plaats op de weg.
Bij het aanleveren van de gegevens kan derhalve de wegbeheerder aangeven of
het aan exceptionele transporten kan worden toegestaan over een weg of
wegdeel te rijden. Daarbij maakt de wegbeheerder zelf een inschatting van
de kans op schade aan bijvoorbeeld het wegdek of de berm. Indien alleen in
zeer exceptionele gevallen een transport kan worden toegestaan, dan
vermeldt de wegbeheerder expliciet in welke gevallen en voor welk wegdeel
hij wil worden benaderd (toestemming is dan noodzakelijk), respectievelijk
welke beperkingen of voorschriften aan de ontheffing voor een transport
over deze weg of dit wegdeel moeten worden verbonden.
Bij onduidelijkheid over de inhoud van de aangeleverde gegevens,
informatie, beperkingen of voorschriften, raadpleegt de Dienst Wegverkeer
de betrokken wegbeheerder en vraagt hem om nadere informatie.
Zoals gesteld, kunnen aan een ontheffing beperkingen of voorschriften
worden verbonden.
Onder een beperking wordt de bevoegdheid verstaan bij de verlening van de
ontheffing een begrenzing naar tijd of plaats dan wel anderszins aan te
brengen. Voorbeelden in het kader van de ontheffingverlening bij
exceptionele transporten van een beperking naar tijd zijn bijvoorbeeld de
periode waarvoor de ontheffing is afgegeven of de aangegeven rijtijden.
Beperkingen naar plaats worden in de ontheffing ofwel weergegeven door een
voorgeschreven route dan wel door aanwijzing van binnen een bepaald gebied
toegestane wegen of wegdelen. Tenslotte zijn nog andere beperkingen van
andere aard mogelijk. Hierbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld de
beperking dat een ontheffing niet onder bepaalde weersomstandigheden mag
worden gebruikt.
Onder een voorschrift wordt de bevoegdheid verstaan bij de verlening van
een ontheffing andere verplichtingen dan beperkingen op te leggen. Gedacht
kan worden aan voorschriften over de wijze van belading, de markering of
het verplicht stellen van transportbegeleiders.
Opgemerkt kan worden dat er voorschriften zullen zijn die standaard aan
elke ontheffing worden verbonden. Te denken valt bijvoorbeeld aan een
voorschrift over de aanwezigheid van een bepaald aantal
transportbegeleiders, of bebakenings- of markeringsvoorschriften. Naast een
meer uniforme vorm van het ontheffingsdocument, wordt daarom ook gewerkt
aan een ontheffingsdocument met een meer uniforme inhoud, waaraan
'algemene' beperkingen en voorschriften zullen worden verbonden. Bezien zou
kunnen worden of een leidraad kan worden opgesteld ten behoeve van de
wegbeheerders, waarin wordt aangegeven welke beperkingen of voorschriften
standaard door de Dienst Wegverkeer aan een ontheffing worden verbonden.
Die beperkingen en voorschriften behoeven dan immers niet meer door de
afzonderlijke wegbeheerders aan de Dienst Wegverkeer te worden aangegeven.
Zo'n leidraad zou tevens kunnen dienen als handvat bij de beoordeling van
de vraag of en wanneer voor een bepaald wegdeel beperkingen of
voorschriften zouden moeten worden gesteld, en aan welke beperkingen of
voorschriften de wegbeheerder daarbij zou kunnen denken. De wenselijkheid
en de mogelijkheid om te komen tot een dergelijke leidraad kan aan de orde
worden gesteld in het in artikel 149b, derde lid, van de Wegenverkeerswet
1994 bedoelde overleg. Op deze wijze kan worden bijgedragen aan de wens om
te komen tot een verdergaande uniformering en kan rekening worden gehouden
met het belang van de vervoerders, zonder dat de belangen van de
wegbeheerders uit het oog worden verloren.
In de laatste zin van het eerste lid is bepaald dat de Minister van Verkeer
en Waterstaat nadere regels kan vaststellen. Indien in de praktijk blijkt
dat het nodig is een nadere aanduiding te geven van de gegevens die de
wegbeheerders dienen aan te leveren voor het geautomatiseerde systeem
kunnen regels daaromtrent in een ministeriële regeling worden opgenomen.
Het is voor een goede afhandeling van de aanvragen voor een ontheffing van
belang dat de Dienst Wegverkeer over actuele gegevens en informatie
beschikt. Daartoe is in het derde lid bepaald dat de wegbeheerder
zorgdraagt voor de juistheid en de volledigheid van de gegevens en voor
onmiddellijke doorgifte van wijzigingen in die gegevens en informatie. Een
geautomatiseerd systeem, dat is voorzien van volledige en actuele
informatie, is ook van belang is voor de wegbeheerders. Daarom wordt er van
uitgegaan dat dezen voor volledige en actuele gegevens zullen zorgdragen.
De Dienst Wegverkeer is bevoegd te bepalen op welke wijze de
wegbeheerders hun gegevens dienen aan te leveren. Het vierde lid voorziet
in de mogelijkheid voor de Dienst Wegverkeer om dit nader aan te geven.
§ 4. Overleg
Artikel 7
In dit artikel worden nadere regels gesteld omtrent het in artikel 149a,
derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde overleg. In het eerste lid
wordt ingegaan op de samenstelling van dit overleg. Van belang is de brede
samenstelling: het overleg bestaat uit vertegenwoordigers van het
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de Dienst Wegverkeer, politie en
openbaar ministerie, door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen
wegbeheerders of representatieve organisaties daarvan, door de Minister van
Verkeer en Waterstaat aangewezen representatieve organisaties in de
betrokken branches en door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen
representatieve organisaties van transportbegeleiders.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over dit overleg. In
ieder geval zal de aanwijzing van de in de onderdelen e tot en met g
genoemde instanties of organisaties worden geregeld. Er zal een voorziening
worden getroffen opdat die aangewezen instanties een vertegenwoordiger (en
desgewenst een plaatsvervanger) kunnen aanwijzen ten behoeve van het
overleg.
Daarnaast kunnen regels worden gesteld over bijvoorbeeld het secretariaat,
de (minimale) vergaderfrequentie en mogelijke onderwerpen. In de
toelichting op de wet en op het besluit is al wel aangegeven welke
onderwerpen in aanmerking komen te worden behandeld in het overleg (o.a. de
tariefstructuur, toewerken naar uniformering van de beslisruimte, werken
aan uniformering van de beperkingen en voorschriften, centraliseren van de
bevoegdheid voor het langzaam (exceptioneel) verkeer, beleid ten aanzien
van deelbare lading en onderzoeken van verdergaande mogelijkheden van
automatisering).
In de regeling zal geen voorziening worden getroffen voor de kosten die
worden gemaakt ten behoeve van het overleg. De Dienst Wegverkeer noch de
overige deelnemers aan het overleg zullen vergoedingen ontvangen voor
bijvoorbeeld representatie- dan wel reiskosten.
§ 5. Wijziging andere regelgeving
Artikel 8
A
Aan artikel 7.1 Voertuigreglement is een zinsnede toegevoegd. Op deze
manier vindt ook zichtbaar in het Voertuigreglement een duidelijke
afbakening plaats tussen de bevoegdheid van de wegbeheerders om op grond
van 149, eerste lid, in samenhang met hoofdstuk 7 van het Voertuigreglement
zelf ontheffing te verlenen, ten opzichte van de gevallen waarvoor de
individuele wegbeheerder op basis van artikel 149a niet meer bevoegd is die
ontheffing te verlenen.
B
De in dit onderdeel opgenomen aanpassingen staan in feite los van de
centralisatie van de ontheffingverlening. Van de gelegenheid is gebruik
gemaakt om het tweede en derde lid van artikel 7.2 te laten vervallen. Deze
zijn in feite niet nodig omdat het onderwerpen betreft die reeds in de
Algemene wet bestuursrecht zijn geregeld. Het gaat hierbij om de bepaling
dat de aanvrager bescheiden dient te overleggen en inlichtingen dient te
verstrekken die het bevoegd gezag nodig oordeelt voor de afhandeling van de
aanvraag (artikel 4.2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht), en
de bepaling over het buiten behandeling laten van de aanvraag (reeds
geregeld in artikel 4.5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht).
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Ministerie van Verkeer en Waterstaat