Veilig Amsterdam


Gemeente Amsterdam - Jeugdcriminaliteit gestabiliseerd 16/03/2005 -

De gemeente Amsterdam heeft in de periode 1999-2004 een consistent jeugdveiligheidsbeleid gevoerd. Na een periode van gestage toename is de jeugdcriminaliteit vanaf 1999 gestabiliseerd. Het aantal harde kernjongeren is in 2002 afgenomen met 20% ten opzichte van 1999. De vele stedelijke projecten zijn teruggebracht tot vier stedelijke programmas, die aangetoond hebben resultaten op te leveren. De doelstelling van 1999 om het aantal lichtcriminelen te verminderen is in 2002 niet gehaald. Dit blijkt uit het evaluatieonderzoek Van achteruit naar voren dat het Verwey-Jonker instituut in opdracht van de gemeente heeft uitgevoerd.

Overlast

Overlast door jongeren blijft echter een probleem. In 2003 is de overlast ten opzichte van 2001 gelijk gebleven. De ervaren overlast door dronken mensen op straat is iets afgenomen. Mede met het oog op de ontwikkelingen in de Diamantbuurt zijn extra inspanningen nodig. Op stadsdeelniveau zijn hierbij drie zaken van belang: problemen in een vroeg stadium onder ogen zien, overlast direct aanpakken en jongeren zo snel mogelijk terug naar school of werk begeleiden. Daarnaast zijn zaken op stedelijk niveau noodzakelijk zoals cameratoezicht en preventief toezicht.

Aangiften

Aangiften bij de politie over vandalisme en overlast laten een positieve ontwikkeling zien; in 2003 zijn er beduidend minder aangiften dan de voorgaande jaren. Of dit te maken heeft met de aangiftebereidheid is niet duidelijk.

Verdachten

Het aantal harde kernverdachten is sterk gedaald van 451 personen in 1996 tot 289 in 2003. Het totale aantal verdachten tussen 12 en 24 jaar is ten opzichte van 1996 licht gestegen van 2806 personen tot 2844 in 2002. Ook het aantal criminele verdachten is gestegen van 1463 in 1996 tot 1729 in 2002. De zogenaamde first offenders daalde van 892 in 1996 tot 826 in 2002.

Beleid

Op stadsdeelniveau hebben de jeugdveiligheidsplannen van de stadsdelen succesvol bijgedragen aan de realisatie van een goede mix van resultaatgerichte preventieve en repressieve activiteiten. Het is van belang om meer aandacht te besteden aan de inhoudelijke vormgeving van het beleid. Tussen verschillende partijen is er onvoldoende overeenstemming over welke zaken het beste aangepakt kunnen worden en in welke mate. Inmiddels is de wethouder Jeugd bezig om samen met elk stadsdeel per district de prioriteiten vast te stellen.

Het onderzoek

Het onderzoek van het Verwey-Jonker instituut richt zich op het proces en de resultaten van het beleid en is gebaseerd op gegevens uit monitors en eerder uitgevoerde onderzoeken. In de stadsvisie Amsterdam complete stad (1999) formuleert de gemeente haar doelstellingen van het beleid Jeugd en Veiligheid: een sluitende aanpak van de jeugdcriminaliteit en veilige ontmoetingsplekken voor jongeren. De stadsvisie is verder uitgewerkt in het gemeentelijke beleidsprogramma Hoofdlijnen Jeugd en Veiligheid 2001-2004.

De vier stedelijke programmas Jongeren Opvang Teams (nu opgenomen in de ketenaanpak jeugdcriminaliteit onder regie van het Openbaar Ministerie), Nieuwe Perspectieven, De Uitdaging en Veilig in en om School zijn succesvol. De programmas, waarin diverse stedelijke projecten tot integrale programmas zijn omgebogen, moeten voorkomen dat lichtcriminele jongeren doorstromen naar de harde kernjeugd. Een opvallend positief resultaat is dat bij Nieuwe Perspectieven acht van de tien jongeren twee jaar na beëindiging aan het werk zijn of op school zitten.

Amsterdam heeft in elk politiedistrict een programmacoördinator Jeugd en Veiligheid aangesteld. De afstemming en samenwerking tussen alle ketenpartners is hierdoor enorm verbeterd. Men kent elkaar en de lijnen zijn kort. Problemen in de wijk worden aangepakt in nauwe samenwerking met de politie, het streetcornerwork, ambulante jongerenwerkers, Nieuwe Perspectieven en Maatwerk en er zijn initiatieven genomen om buurtbewoners te betrekken bij de oplossingen van de klachten.

Het nieuwe beleidsprogramma Jeugd en Veiligheid 2005-2009 wordt voor de zomer in het college van B&W besproken. Bijzondere aandacht zal hierbij zijn voor de aanpak van overlastgevende jongeren, het beter betrekken van jeugdzorg en onderwijs bij de beleidsuitvoering en de verbetering van de aansluiting op de aanpak bijzondere trajecten voor risicojongeren.