Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk: DN. 2005/1285
datum: 07-04-2005
onderwerp: Beantwoording van door het lid mw. Schreijer-Pierik (CDA) gestelde vragen over het korenwolf-project

Bijlagen:

Geachte Voorzitter,

Op 24 maart 2005 heb ik per brief een viertal vragen ontvangen, gesteld door het lid mevrouw Schreijer-Pierik (CDA). In deze brief geef ik u mijn antwoord op de gestelde vragen.


1
Heeft u kennisgenomen van de krantenartikelen (Telegraaf 21-09-04, 21-03-05 en AD 19 03 05) waarin beweerd wordt dat ongeveer de helft van de uitgezette korenwolven in de afgelopen tijd is geconsumeerd door vossen, waardoor het welslagen van het zeer kostbare project dat tot nu toe EUR 10 miljoen gekost heeft om de korenwolf als soort in Nederland in stand te houden, bedreigd wordt? Zijn deze berichten waar?

De door u genoemde krantenartikelen zijn mij bekend. De berichten berusten op feiten die op zich waar zijn, maar door de wijze waarop ze met elkaar in verband zijn gebracht ontstaat evenwel een vertekend beeld.

De predatie van hamsters (=korenwolven) door vossen, maar ook door verwilderde katten, loslopende honden, marterachtigen en roofvogels, was in 2004 inderdaad relatief hoog. De sterfte door predatie bedroeg circa 90% van de totale sterfte. Van deze sterfte door predatie werd
2/3 door vossen veroorzaakt. Voor een prooidier als de hamster is een hoge sterfte door predatie op zich normaal. De voortplanting is daarop aangepast, zodat in een normale situatie voldoende dieren blijven leven. In de huidige situatie van herintroductie is een hoge sterfte door predatie een probleem wanneer deze vroeg of net in het voortplantingsseizoen plaatsvindt. In een dergelijke situatie worden er weinig jongen geboren en heeft de predatie een vertragende werking op de ontwikkeling van een duurzame hamsterpopulatie. Vooralsnog moet dit niet worden gezien als factor die het welslagen van het project in gevaar brengt omdat door het nemen van gerichte maatregelen het mogelijk is de predatiedruk te beperken.

De te nemen maatregelen betreffen onder andere het tijdelijk en zeer gericht afschieten van vossen in en in de onmiddellijke nabijheid van de uitzetgebieden, alsmede het plaatsen van rasters om loslopende honden uit de reservaten te weren.

Ook door aanpassing van het hamster-akkerbeheer kan het aantal predatoren van de hamster (met name vos en marterachtigen) worden beperkt. De predatoren worden niet zozeer aangetrokken door de aanwezigheid van hamsters, maar vooral door de aanwezigheid van andere prooidieren, zoals veldmuizen en wormen.

Ik verwacht dat in de na te streven situatie van een duurzame hamsterpopulatie de hamsters in een groter gebied en veel meer verspreid zullen voorkomen. In die situatie zullen de hamsters minder snel door predatoren worden gevonden als in de huidige situatie, waardoor naar verwachting de predatie ook zal afnemen.

2
Deelt u de mening dat een effectieve beheersjacht, onder meer met betrekking tot de vos, onontbeerlijk en een vereiste is om waar dat wenselijk wordt geacht faunaschade aan kwetsbare diersoorten, zo veel mogelijk te beperken? Welke maatregelen gaat u nemen om een effectieve beheersjacht verder te bevorderen?

Mijn uitgangspunt is dat diersoorten zich zelfstandig duurzaam kunnen handhaven in de Nederlandse natuur, met inbegrip van de aanwezigheid van predatoren. In bepaalde gevallen kan een effectieve beheersjacht als tijdelijke en/of plaatselijke maatregel worden ingezet voor het behoud van kwetsbare populaties of bij de uitvoering van herstelmaatregelen voor kwetsbare diersoorten om de aanwezigheid van predatoren, zoals de vos, te beperken.

De beoordeling of het inzetten van een effectieve beheersjacht ter voorkoming van schade aan aanwezige en/of te ontwikkelen natuurwaarden noodzakelijk is berust bij de afzonderlijke provincies. Het betreft de artikelen 67, eerste lid, onderdeel d, en 68, eerste lid, onderdeel d, van de Flora- en faunawet die het, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat, gedeputeerde staten van de provincies mogelijk maken toestemming te verlenen voor bestrijding van schade door beschermde diersoorten aan flora en fauna. In dit kader heeft de provincie Limburg onlangs toestemming verleend voor het afschieten van vossen in en in de onmiddellijke nabijheid van de uitzetgebieden van de hamster. Zodra het faunabeheerplan van de provincie Limburg is vastgesteld, zal een dergelijke toestemming voor een langere periode worden verleend, en wel tot uiterlijk het einde van het hamsterproject, vooralsnog gepland in 2010.


3
Is het waar dat u bent teruggekomen van uw toezegging (AD 19-03-05) dat elf reservaten aangelegd worden voor de korenwolven, dat volgens uw ministerie de vereniging Das & Boom te duur is, en dat u nu zoekt naar een nieuwe partner om het project voort te zetten? Wat betekent een en ander voor de continuïteit en de slagingskansen van het korenwolf-project? Bent u van oordeel dat met betrekking tot dit project gesproken is of gesproken kan worden van een doelmatige besteding van middelen?

In het soortbeschermingsplan hamster is op basis van de inzichten in het jaar 1999 opgenomen dat er elf reservaten nodig waren om de hamsterpopulatie duurzaam in Nederland te behouden.

Gedurende de afgelopen vijf jaar is op basis van dit plan ervaring opgedaan met het uitzetten van hamsters in reservaten en is er onderzoek verricht naar hun gedrag en verspreiding in het vrije veld. Dit heeft tot nieuwe inzichten geleid ten aanzien van het benodigde areaal voor de hamster en de verspreiding en inrichting daarvan. Hoewel het realiseren van reservaten uitermate belangrijk is voor het veiligstellen van de hamsterpopulatie, op de lange termijn kleven er ook nadelen aan. Het huidig beheer en inrichting van de reservaten hebben onbedoeld ook geleid tot hoge concentraties predatoren, wat één van de oorzaken is van de in uw eerste vraag genoemde hoge predatie door vossen.
Op basis van het verkregen inzicht heb ik besloten het totaalareaal dat in het kader van de realisatie van de EHS bestemd is voor hamsterbeheer intact te laten, doch het accent van de realisatie te verleggen van reservaatbeheer naar agrarisch natuurbeheer. Inmiddels heb ik daarover met de provincie Limburg de nodige afspraken gemaakt. Het onderzoeksinstituut Alterra zal de ontwikkeling hiervan begeleiden, waarbij de verdere ontwikkeling van efficiënte en effectieve beheerpakketten de komende jaren centraal staat.

Het aflopen van het soortbeschermingsplan hamster in 2004 was voor mij reden om alle afspraken rond de hamster kritisch tegen het licht te houden. Dit gold ook voor de betrokkenheid van de Vereniging Das & Boom naast Diergaarde Blijdorp in het hamsterfokprogramma. Op basis van de offerte die Das & Boom deed voor het fokprogramma in de komende jaren heb ik besloten de samenwerking met de Vereniging Das & Boom in goed overleg af te bouwen en uiterlijk 1 september van dit jaar te beëindigen. Tezamen met Diergaarde Blijdorp zoek ik derhalve naar een nieuwe deelnemer in het hamsterfokprogramma.

Het inspelen op nieuwe inzichten, het opstellen van een vervolg op het soortbeschermingsplan en een grotere inbreng van de provincie Limburg bij de uitvoering hiervan, betekenen naar mijn mening dat de continuïteit van het hamsterproject wordt versterkt en dat de slagingskansen toenemen.

De afgelopen jaren is door onder andere Alterra, de provincie Limburg, de Vereniging Das & Boom en mijn departement planmatig gewerkt en is inmiddels de kennis die nodig is om te komen tot duurzame bescherming sterk toegenomen. Dit wordt bevestigd door reacties uit het buitenland, waar men met soortgelijke problemen te maken heeft. Ik streef er ook naar de internationale samenwerking op dit gebied de komende tijd te versterken. Daarnaast is conform de planning een deel van de voorgenomen EHS gerealiseerd. Ik ben van mening dat de middelen die hiervoor zijn aangewend doelmatig zijn besteed.


4
Wat vindt u in dit verband van eerdere uitspraken van professor Frank Berendse (Telegraaf 07-03-05) van de Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR), dat het krampachtig beschermen van specifieke soorten door klimaat- en natuurveranderingen zinloos is, dat het uitzetten van honderden korhoenders gestaakt moet worden, en dat het tegenhouden van bouwkundige projecten door de aanwezigheid van bijvoorbeeld de korenwolf niet meer zou moeten plaatsvinden?

Hoewel ik de mening van professor Berendse respecteer ben ik het niet met hem eens. Naast plantengemeenschappen vormt de fauna een belangrijk onderdeel van ecosystemen. Dit wordt internationaal ook erkend. Op grond daarvan is in het kader van de Verenigde Naties mondiaal afgesproken dat landen ernaar streven de soorten die zich op hun grondgebied bevinden duurzaam te beschermen. Zoals uit recente berichten blijkt slaagt men hier mondiaal nog niet in. Deze afspraak is in Europa verder vormgegeven in de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Ik acht mij aan die doelstellingen en afspraken gebonden. De onzekerheden rond de te verwachten klimaatverandering, alsmede over de effecten daarvan op de natuur en op specifieke soorten, zijn zo groot en zo onduidelijk dat ik het niet verantwoord acht om met dit argument soorten bewust te laten uitsterven.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman