Contactpersoon
Datum
13 april 2005
Ons kenmerk
HDJZ/S&W/2005-961
Doorkiesnummer
Bijlage(n)
1
Uw kenmerk
-
Onderwerp
Aanbieding van een ontwerpbesluit tot wijziging van onder andere het
Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart
Geachte voorzitter,
Ter uitvoering van artikel 5, tweede lid, van de Wet vaartijden en
bemanningssterkte binnenvaart stel ik u hierbij in kennis van het ontwerp
van een algemene maatregel van bestuur, houdende wijziging van het
Arbeidstijdenbesluit en het Arbeidstijdenbesluit vervoer, waarin tevens een
wijziging van het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart is
opgenomen.
Abusievelijk is verzuimd om, conform genoemde bepaling, u van de algemene
maatregel van bestuur in kennis te stellen alvorens deze werd voorgedragen.
Voorzover de algemene maatregel van bestuur betrekking heeft op het Besluit
vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart, betreft het echter slechts een
geringe tech-nische aanpassing, waarvan de noodzaak voortvloeit uit een
eerdere wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer.
Een brief van gelijke strekking is heden verzonden aan de voorzitter van de
Eerste
Kamer der Staten-Generaal.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Besluit van
Ontwerpbesluit tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit (mijnbouw) en het
Arbeidstijdenbesluit vervoer
Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van ..
........ 2005, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/WTZ/2005/..;
Gelet op de artikelen 2:7, 4:3, tweede lid, en 5:12, eerste en tweede lid,
van de Arbeidstijdenwet;
De Raad van State gehoord (advies van .. ...., no. W....);
Gezien het nader rapport van voornoemde minister van .. ..........,
Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/WTZ/..../...;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel I
Het Arbeidstijdenbesluit wordt gewijzigd als volgt:
A
In de artikelen 2.1:5, tweede lid, en 2.2:1 wordt "mijnbouwinstallatie"
telkens vervangen door: mijnbouwwerk.
B
In artikel 3.1:1 wordt "op een bemande mijnbouwinstallatie de op die
mijnbouwinstallatie" vervangen door: op een bemand mijnbouwwerk de op dat
mijnbouwwerk.
C
Paragraaf 5.14 wordt gewijzigd als volgt:
1. In artikel 5.14:2, negende lid, komt de tweede volzin te luiden: In een
periode van 52 achtereenvolgende weken mag de in de vorige volzin bedoelde
onderbreking ten hoogste 20 dagen duren, waarvan ten hoogste 5 dagen
aaneengesloten.
2. Artikel 5.14:5 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt na "5:3, tweede lid," ingevoegd: 5:5, tweede
lid,
2.In het derde lid, onderdeel a, wordt "13 achtereenvolgende weken"
vervangen door: 26 achtereenvolgende weken.
D
De artikelen 8.2:1 en 8.2:2 vervallen.
Artikel II
Het Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt gewijzigd als volgt:
A
Hoofdstuk 4 wordt gewijzigd als volgt:
1. Artikel 4.1:4, aanhef, komt te luiden: Tenzij anders is bepaald, wordt
in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:.
2. Artikel 4.5:9a, tweede volzin, komt te luiden: Voor de toepassing van
dit artikel wordt verstaan onder "dag": een periode van 00.00 uur tot 24.00
uur lokale tijd.
3. Het opschrift van artikel 4.6:4 komt te luiden: Arbeidstijd, rusttijd en
reservetijd.
B
In artikel 5.2:2 wordt "beboetbare feiten" vervangen door: beboetbare of
strafbare feiten.
C
In artikel 8:3A wordt "artikel 5.5:6, tweede lid" vervangen door: 5.5:6,
vierde lid.
Artikel III
Artikel 5, eerste lid, van het Besluit vaartijden en bemanningssterkte komt
te luiden:
1. De gezagvoerend schipper en diens werkgever organiseren de arbeid
zodanig dat een bemanningslid geen arbeid verricht in strijd met de
artikelen 5.5:3, 5.5:4. 5.5:5 en 5.5:7 van het Arbeidstijdenbesluit
vervoer.
Artikel IV
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
Gegeven ...................
DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID,
A.J. de Geus
Nota van Toelichting
De onderhavige wijziging van het Arbeidstijdenbesluit betreft allereerst
enkele aanpassingen waardoor de bestaande ongelijkheid in de normering
tussen mijnbouwwerken op zee en mijnbouwwerken op het land wordt opgeheven.
Voor de toelichting wordt verwezen naar artikel I, onderdelen A en B.
Verder wordt paragraaf 5.14 over de mijnbouw aangepast in verband met de
mogelijkheid tot het volgen van veiligheidsoefeningen en -trainingen en
vindt een aanpassing plaats waar sprake is van het verrichten van arbeid in
een niet-bestendig en -regelmatig arbeidstijdpatroon. Voor de toelichting
wordt verwezen naar artikel I, onderdeel C.
In verband met de invoering van de Mijnbouwwet en het daarop gebaseerde
Mijnbouwbesluit kunnen een tweetal artikelen vervallen. Voor de toelichting
wordt verwezen naar artikel I, onderdeel D.
In artikel II wordt een aantal technische aanpassingen gerealiseerd in het
Arbeidstijdenbesluit vervoer. Voor de toelichting wordt verwezen naar
artikel II, onderdeel A tot en met D.
Artikel III betreft een vergelijkbare technische aanpassing in het Besluit
vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart. Voor de toelichting wordt
verwezen naar artikel III.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdelen A en B
Op grond van de huidige regelgeving gelden er voor mijnbouwwerken op zee
andere eisen dan voor die op het land als het gaat om de toepasselijkheid
voor leidinggevend en hoger personeel, de toepasselijkheid voor de
zelfstandige en om het al of niet aanwezig zijn van de
registratiebescheiden op het mijnbouwerk zelf. Omdat de aard van het werk
in beide situaties niet zodanig verschilt dat genoemde verschillen in
normering er door gerechtvaardigd worden, zorgen de in deze onderdelen
aangebrachte wijzigingen van de artikelen 2.1:5, 2.2:1 en 3.3:1 ervoor dat
de bestaande verschillen worden opgeheven. In de drie genoemde artikelen
wordt "mijnbouwinstallatie" vervangen door "mijnbouwwerk". Door deze
wijzigingen zijn deze artikelen nu ook van toepassing op mijnbouwkundige
werkzaamheden op het land. De wijziging in artikel 3.3:1 maakt dat
ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen de registratie kunnen inzien
van zowel mijnbouwwerken op land als op zee, omdat die in beide gevallen op
het mijnbouwwerk aanwezig dient te zijn. Het is niet zo dat de
mijnbouwwerken op het land door deze wijziging méér of andere gegevens met
betrekking tot arbeids- en rusttijden moeten gaan vastleggen dan dat zij
voorheen al verplicht waren op grond van artikel 4:3, eerste lid, van de
Arbeidstijdenwet. De wijziging leidt derhalve niet tot een significante
verhoging van de administratieve lasten.
Artikel I, onderdeel C
In artikel 5.14:2, achtste lid, onderdeel a, wordt voor arbeid, verricht op
of vanaf een mijnbouwinstallatie geregeld dat iedere periode van 24 uur die
wordt doorgebracht op de mijnbouwinstallatie gecompenseerd wordt door een
minstens even lange periode van rust, die elders moet worden doorgebracht.
In de praktijk komt dit veelal neer op een arbeidspatroon waarin 14 dagen
arbeid wordt gevolgd door 14 dagen rust.
In het negende lid van artikel 5.14:2 wordt bepaald dat deze periode van
rust mag worden onderbroken maar uitsluitend ten behoeve van oefeningen en
trainingen die niet op de werkplek kunnen plaatsvinden en noodzakelijk zijn
voor de veiligheid van de arbeid. Volgens de thans nog geldende regeling
mag er in een periode van 13 weken maximaal op 3 dagen worden geoefend en
getraind. Inmiddels zijn de bedoelde trainingen veranderd. Er zijn nu onder
andere scenariotrainingen die 5 aaneengesloten dagen duren. Het offshore-
werken brengt met zich dat transport (helikoptervervoer) niet altijd
beschikbaar is, onder andere als gevolg van het feit dat dit vervoer
afhankelijk is van de weersomstandigheden. Ook is niet altijd
gekwalificeerd personeel aanwezig dat als invaller kan fungeren. Dat
betekent dat het niet altijd even gemakkelijk is om een werknemer van boord
te halen en in werktijd een training te laten volgen.
De wijziging van artikel 5.14:2, negende lid, betreft zowel een verruiming
van de norm voor het maximaal aantal trainingsdagen als van de
referentieperiode waarbinnen dit maximum moet liggen. In een periode van 52
weken mag men 20 dagen van de elders genoten rust besteden aan oefeningen
en trainingen ten behoeve van de veiligheid. Wel is een beperking
aangebracht aan het aantal dagen dat achtereen een oefening of training kan
worden gevolgd, namelijk 5.
Artikel 5.14:5 is van toepassing op werknemers op een mijnbouwwerk (op land
of op zee) die arbeid verrichten in een niet-bestendig en -regelmatig
arbeidstijdpatroon, dat wil zeggen die ten hoogste 6 weken op dezelfde
arbeidsplaats werkzaam zijn. In het derde lid, onderdeel a, van dit artikel
is geregeld dat werknemers in een periode van 21 dagen 15 dagen arbeid
mogen verrichten. Hierbij geldt ook dat in een periode van 13
achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uur per week arbeid mag worden
verricht. In de praktijk is echter regelmatige gebleken dat
servicebedrijven de ene periode van 13 weken zeer weinig en een volgende 13-
weekse periode zeer veel werk hebben. Dit houdt in dat men ondanks de
geringe arbeid in de voorafgaande periode van 13 weken in de daaropvolgende
drukke periode toch slechts beperkt werk kan aannemen, omdat men het
gemiddelde van 40 uur per week heeft bereikt. Het probleem doet zich vooral
voor bij kleine servicebedrijven. In artikel 5.14:5 wordt om die reden de
referentieperiode van 13 weken verruimd tot 26 weken.
Artikel I, onderdeel D
Met de totstandkoming van de Mijnbouwwet en het daarop gebaseerde
Mijnbouwbesluit zijn de Mijnwet 1903 en het daarop gebaseerde Mijnreglement
1964 en de Mijnwet continentaal plat en de daarop gebaseerde Mijnreglement
continentaal plat ingetrokken. Om die reden kunnen de wijzigingen van de
genoemde reglementen in de artikelen 8.2:1 en 8.2:2 vervallen.
Artikel II, onderdeel A, onder 1 en 3
In artikel 4.1:4, onderdeel c, wordt de definitie gegeven van het begrip
dag zoals dat in hoofdstuk 4 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt
gebruikt. In artikel 4.5:9a, tweede volzin, wordt echter een ander begrip
dag gehanteerd. Een dergelijke afwijking is in afwijking van het begrip in
artikel 4.1:4, onderdeel c, en moet mogelijk zijn. Om die reden wordt
artikel 4.1:4, aanhef, in onderdeel A van Artikel II van dit besluit
aangepast. Een dergelijke constructie is overigens niet nieuw en wordt
bijvoorbeeld ook gebruikt in artikel 1:1 van de Wet arbeid en zorg. Artikel
4.5:9a moet dan ook dienovereenkomstig worden aangepast. In artikel II
onderdeel A onder 1 en 3 wordt een en ander gerealiseerd.
Artikel II, onderdeel B
In het Besluit van 10 september 2004 tot wijziging van het
Arbeidstijdenbesluit en het Arbeidstijdenbesluit vervoer in verband met de
invoering van de bestuurlijke boete, Stb. 2004 487, is in artikel 5.2:2 de
aanduiding "strafbare feiten" vervangen door "beboetbare feiten". Het niet
naleven van de in het bewuste hoofdstuk opgenomen regeling van de
rusttijden is strafrechtelijk gesanctioneerd via artikel 5 van het Besluit
vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart. Met de wijziging van hoofdstuk
5 bij het Besluit van 15 december 2004 tot wijziging van het
Arbeidstijdenbesluit vervoer in verband met richtlijn nr. 2000/34/EG
betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd van
mobiele werknemers, Stb. 2004 735, zijn in een nieuw artikel 5.5:6 de
arbeidstijden in de binnenvaart geregeld die via artikel 8:3A van het
besluit beboetbaar is gesteld. Een en ander betekent dat de in artikel
5.2:2 gebezigde aanduiding van de beboetbaar gestelde feiten voor de
uitbreiding van de toepasselijkheid van de Arbeidstijdenwet uitsluitend
toeziet op de arbeidstijden en niet meer op de rusttijden die via het
Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart strafbaar zijn gesteld.
De wijziging van artikel 5.2:2 in onderdeel B van artikel II corrigeert
deze omissie.
Artikel II, onderdeel C
Bij de wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer bij het hiervoor al
genoemde Besluit van 15 december 2004, Stb. 2004 735 is per abuis in
artikel 8:3A het niet naleven van 5.5:6, tweede lid, waarin de zogenoemde
standaardregeling is neergelegd, beboetbaar gesteld. Dit moet echter het
vierde lid van het laatstgenoemde artikel zijn, omdat in dat artikellid de
zogenoemde overlegregeling is geregeld die van overheidswege gesanctioneerd
behoort te worden. In onderdeel C wordt dit aangepast.
Artikel III
Op grond van artikel 5, eerste lid, onder b, van de Wet vaartijden en
bemanningssterkte binnenvaart (WVBB) kunnen bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven betreffende de
rusttijden van bemanningsleden van binnenschepen. Artikel 5, eerste lid,
van het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart verwijst naar
§5.5 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, waarin de rusttijden zijn
opgenomen. Bij het meergenoemde koninklijk besluit van 15 december 2004,
Stb. 735, is echter aan §5.5 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer ook een
bepaling omtrent de maximale wekelijkse arbeidstijd toegevoegd. Omdat de
WVBB geen grondslag biedt voor voorschriften omtrent de arbeidstijd, is de
verwijzing naar §5.5 in zijn geheel niet meer mogelijk. De verwijzing is nu
vervangen door een verwijzing naar de artikelen van dat hoofdstuk die
voorschriften omtrent rusttijden bevatten.
DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID,
A.J. de Geus
Ministerie van Verkeer en Waterstaat