Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van
13 april 2005 S3/Dir/2005/16850
Onderwerp
Samenwerkingsverbanden tussen scholen voor voortgezet onderwijs en BVE-instellingen
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap maakte in zijn brief van 21 september
2004 (Kamerstukken II 2004/05, 28248, nr. 64) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal melding van een onderzoek door de Auditdienst van het Ministerie van OCW naar
samenwerkingsverbanden van drie VO-scholen met BVE-instellingen in de periode 2000-2004. Dit
gebeurde na aanvullende vragen vanuit de Tweede Kamer over het eindrapport van de Commissie
Vervolgonderzoek Rekenschap. Het onderzoek van de Auditdienst naar deze samenwerkingsverbanden,
dat is gestart naar aanleiding van signalen van instellingsaccountants bij de jaarrekening van VO-
scholen voor 2002, is inmiddels afgerond. Graag informeren wij u met deze brief over de uitkomsten en
hoe wij hier mee om gaan.
Uit het onderzoek blijkt dat het bij deze samenwerkingsverbanden gaat om in totaal ruim 3.000
leerlingen die wel werden ingeschreven en bekostigd op een VO-school, maar die gedurende het gehele
cursusjaar geen onderwijs op die school voor voortgezet onderwijs hebben gevolgd. In plaats daarvan
volgden deze groepen leerlingen onderwijs aan een BVE-instelling. De drie in het onderzoek betrokken
VO-scholen hebben een groot deel van de ontvangen bekostiging overgeheveld naar de BVE-instelling
waarmee zij samenwerkten.
Het gaat hier in vrijwel alle gevallen om leerlingen voor wie binnen het voortgezet onderwijs
schooluitval dreigt. Door het aanbieden van maatwerktrajecten bij een BVE-instelling wordt de kans op
het verwerven van een diploma of tenminste een startkwalificatie aanzienlijk vergroot. Vanuit
maatschappelijk en onderwijskundig oogpunt verdienen deze maatwerktrajecten waardering, omdat zij
een passend aanbod vormen voor leerlingen voor wie een aangepaste leerroute gewenst is. De
grensovergang tussen de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs en
de daarop gebaseerde onderscheiden bekostigingssystemen vormt kennelijk een regelsysteem dat
knellend is voor scholen die gemotiveerd zijn om via maatwerk oplossingen te creëren voor deze
groepen leerlingen. Gelet op ons algemene beleidsuitgangspunt zoals ook verwoord in Koers VO en
Koers BVE dat instellingen ruimte moeten krijgen om zelf verantwoordelijk te kunnen zijn voor een
passend en kwalitatief goed onderwijsaanbod en vanwege ons streven om belemmeringen daarvoor in
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 4502 F W www.minocw.nl
blad 2/3
de regelgeving zoveel mogelijk weg te nemen, zijn wij tot het oordeel gekomen dat het wenselijk is om
de mogelijkheden voor samenwerkingsconstructies tussen VO-scholen en BVE-instellingen te
verruimen. Wij hebben daartoe een Wetsvoorstel Samenwerkingsconstructies VO-BVE opgesteld dat op
5 april 2005 bij uw Kamer is ingediend (Kamerstukken II 2004/05, 30 068). Op deze manier wordt een
oplossing geboden voor door scholen als te knellend ervaren regels op dit punt.
Ook is uit het onderzoek gebleken dat de onderzochte handelwijze niet op zichzelf staat en
waarschijnlijk ook in andere samenwerkingsverbanden aan de orde is (geweest). Daarom zullen wij in
de komende maanden bij alle BVE-instellingen nagaan of er ook bij hen in de periode 2000-2004 sprake
is (geweest) van samenwerkingsverbanden met één of meer VO-scholen, zodat daarmee voor ons een
totaalbeeld ontstaat.
Op basis van de uitkomsten van dit aanvullend onderzoek zullen wij kunnen vaststellen in welke mate
ook andere VO-scholen hebben gemeend voor een groep leerlingen geen andere oplossing te hebben
kunnen vinden dan hen in te schrijven op een VO-school en hen het onderwijs te laten volgen op een
BVE-instelling. Door zo te handelen hebben de scholen gehandeld in strijd met de
bekostigingsvoorschriften voor het voortgezet onderwijs en hebben zij bekostiging ontvangen waarop
zij geen recht hadden. Een groot deel van dat geld is echter wel overgeheveld naar de BVE-instellingen
en daar ingezet voor het ontwikkelen en aanbieden van onderwijs voor de betrokken leerlingen.
In het licht van de door ons gewenste verruiming van de mogelijkheden tot samenwerking en
overheveling van middelen ten behoeve van maatwerktrajecten, willen wij de uitkomsten van het
boven bedoelde aanvullend onderzoek afwachten alvorens een beslissing te nemen of en zo ja hoeveel
van de onrechtmatig overgehevelde middelen zullen moeten worden terugbetaald. Wij gaan er van uit
dat wij u nog vóór het zomerreces kunnen informeren over de uitkomsten van het aanvullend
onderzoek en zullen daarbij aangeven of wij, en zo ja welke, consequenties verbinden aan het in strijd
met de wet-en regelgeving overhevelen van middelen door VO-scholen naar BVE-instellingen in de
achterliggende jaren.
Het bedrag van circa 3,6 miljoen dat de drie thans onderzochte VO-scholen niet hebben doorgesluisd
naar de BVE-instellingen zullen die scholen in ieder geval moeten terugbetalen aan het Ministerie van
OCW.
Meer samenhang in regelgeving ten behoeve van doorlopende leerlijnen
We zijn er mede door het onderzoek en analyse van deze samenwerkingsverbanden van overtuigd
geraakt dat voor een groeiende groep leerlingen een maatwerk oplossing ontwikkeld moet worden,
over de sectoraal gedefinieerde grenzen van de onderwijswetten heen. In de onderwijspraktijk wordt
een aantal (bekostigings)regels als te knellend ervaren. Het eerder genoemde wetsvoorstel
samenwerkingsconstructies VO-BVE dat nu bij de Tweede Kamer ligt verruimt
samenwerkingsmogelijkheden tussen VO-scholen en BVE-instellingen. Zoals ook in de memorie van
toelichting bij dat wetsvoorstel is gemeld beschouwt de regering het wetsvoorstel als een tussenstap op
blad 3/3
de weg naar een meer samenhangend stelsel waarin bijvoorbeeld ook doorlopende leerlijnen goed
zullen zijn ingebed. Op dit moment verkennen wij welke maatregelen daarvoor concreet nodig zijn en
welke aanpassingen daarvoor - over sectorgrenzen heen - voorwaardenscheppend zijn. Een belangrijke
stap daarbij is een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO), waarover u ook al geïnformeerd bent
in de VMBO-notitie "VMBO: het betere werk -Onderwijs dat hoofd en handen verbindt-" van 11 april
2005, waarbij wordt nagegaan welke bekostigingsarrangementen gewenst zijn voor de groepen
leerlingen in het MBO die dreigen het onderwijs te verlaten zonder een diploma of startkwalificatie.
Hierbij zal ook onderzocht worden of een vorm van prikkelwerking in de bekostiging in het MBO kan
bijdragen aan reductie van uitval van leerlingen en deelnemers. Dit IBO zal in januari 2006 zijn
afgerond. Wij zullen u bij de toelichting op de Onderwijsbegroting 2006 informeren over onze eerste
bevindingen uit de verkenningen.
Het eenmaal tot wet verheven wetsvoorstel samenwerkingsconstructies VO-BVE zal, uiteraard
afhankelijk van de voortgang van de parlementaire behandeling, kunnen ingaan op 1 januari 2006. Wij
zouden bij de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel graag ook betrekken de vraag hoe om te
gaan met maatwerktrajecten in het schooljaar 2005-2006, die materieel al wel rekening houden met
het wetsvoorstel maar formeel in de periode tot aan de invoering van de nieuwe regels nog strijdig met
de wet zijn. We zouden ons kunnen voorstellen dat die trajecten ook voor de periode tot
1 januari 2006 niet leiden tot aanpassing van de bekostiging of tot inhouding van de rijksvergoeding.
Graag zouden wij zien dat dit voorstel wordt betrokken bij de behandeling van het betreffende
wetsvoorstel.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
(Maria J.A. van der Hoeven)
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
(Mark Rutte)