Ingezonden persbericht


Nationaal vrijheidsonderzoek 2005: tweede wereldoorlog nog steeds 'de oorlog'

Voor de Nederlandse bevolking is de Tweede Wereldoorlog nog steeds 'de oorlog'. Dit blijkt uit het Nationaal Vrijheidsonderzoek 2005, dat in opdracht van het Nationaal Comité 4 en 5 mei is uitgevoerd onder de Nederlandse bevolking vanaf 13 jaar.

Op de vraag of men aan de Tweede Wereldoorlog denkt als er over 'de oorlog' wordt gesproken, antwoord bijna driekwart van de ondervraagden positief. 51 procent van de bevolking noemt de Tweede Wereldoorlog spontaan op de vraag waaraan men denkt bij 'de oorlog'. Daarnaast denken veel mensen vaak aan Irak en de Golfoorlog (36 procent).

De meeste ondervraagden zijn pessimistisch over de kansen op wereldvrede. Ruim 80 procent ziet weinig kansen. Om die wereldvrede te bereiken worden 'bevorderen van democratie', 'bestrijden van dictatuur' en 'meer gelijke verdeling van geld en goederen in de wereld' als belangrijkste instrumenten genoemd. Er is afnemend vertrouwen in de rol van de Verenigde Naties. Een meerderheid onderschrijft wel een actieve militaire deelname van Nederland in oorlogen en conflicten in de wereld, zij het onder voorwaarden.

Uit het onderzoek blijkt verder dat in de afgelopen vijf jaar het gevoel van vrijheid eerder is afgenomen dan toegenomen. Over de komende vijf jaar is men pessimistisch. Terrorisme wordt als belangrijkste wereldprobleem gezien. Daarbij valt op dat jongeren zich vaker zorgen maken over oorlog en armoede, terwijl ouderen meer zorgen hebben over terrorisme, criminaliteit en fundamentalisme.

De angst voor terreuraanslagen in Nederland is in 2005 aanzienlijk groter dan enige jaren geleden. In dit beeld past ook de bereidheid om een deel van onze vrijheid op te geven ter wille van meer veiligheid. Het meest aanvaarbaar zijn dan zaken als cameratoezicht en identificatieplicht. Mensen van 55 jaar en ouder zijn meer bereid maatregelen te aanvaarden, terwijl jongeren onder 25 jaar daar meer moeite mee hebben. Vooral bij maatregelen als het bekijken van internetverkeer en het afluisteren van de telefoon zijn jong en oud het oneens: oud is voor en jong is tegen.

Uit het Nationaal Vrijheidsonderzoek blijkt voorts dat Nederlanders minder solidair en minder tolerant zijn. De bereidheid om te delen daalt van jaar tot jaar. Het draagvlak voor ontwikkelingshulp kalft af. Datzelfde geldt voor de tolerantie jegens de verscheidenheid aan culturen in de Nederlandse samenleving.

Nederlanders worden steeds voorzichtiger als het gaat om de grenzen van de vrijheid van meningsuiting. Een kleinere groep vindt dat cabaretiers mogen beledigen. Steeds minder mensen (nog wel steeds een meerderheid) vindt dat iedereen het recht heeft om voor haar of zijn mening uit te komen. Er wordt een duidelijke relatie gelegd tussen de mate waarin iemand vrij is zijn mening te geven en zijn of haar maatschappelijke rol. Vooral religieuze leiders moeten rekening houden met gevoeligheden bij anderen. Dat geldt ook, maar in mindere mate, voor presentatoren van radio en televisie, politici en topsporters. Het meeste vrij zijn journalisten en columnisten. Popartiesten, rappers en kunstenaars nemen hier een tussenpositie in.

Democratische principes worden breed onderschreven. Zoemen we echter in op de jongere generaties, dan zien we dat zij het vaker oneens zijn met stellingen als 'in een democratie met je altijd zoveel mogelijk rekening houden met alle standpunten'. Ook onderschrijven de jongeren minder vaak het feit dat men zich in een democratie moet neerleggen bij de meerderheidsbeslissing.

Deze uitkomsten sluiten naadloos aan bij een recent rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). De Utrechtse hoogleraar sociale pedagogiek Micha de Winter schrijft daarin: 'Het is een gevaarlijke misvatting te denken dat de democratie zich van zelf reproduceert.' Hij pleit voor 'een democratisch pedagogisch offensief'. Behalve voor het onderwijs is volgens het Nationaal Vrijheidsonderzoek met name voor de ouders een grote rol weggelegd bij het bevorderen van wat ook wel burgerzin wordt genoemd. Overigens zijn de jongeren er zelf minder mee eens dat zij lessen in democratie zouden moeten krijgen.

Nationaal Vrijheidsonderzoek
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei houdt sinds 2002 jaarlijks het Nationaal Vrijheidsonderzoek. Het doel van dit representatieve onderzoek is het peilen van de opvattingen van de Nederlandse bevolking over tal van vraagstukken die betrekking hebben op 4 en 5 mei, zoals oorlog, vrede, vrijheid en democratie.