Ministerie van Buitenlandse Zaken


Datum 26 april 2005

In vervolg op eerdere brieven aan uw Kamer informeren wij u hierbij nader over het traject van de besluitvorming inzake de toewijzing aan en de inzet van militaire eenheden in de snelle reactiemachten van de NAVO (NATO Response Force) en de EU (Battlegroups). Onderstaande is een geconsolideerde versie van informatie die u eerder, verspreid over diverse brieven inzake de NRF en de EU Battlegroups, is toegegaan.

Adviesraad Internationale Vraagstukken
In haar reactie op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) over crisisbeheersingsvraagstukken (Kamerstuk 29 521, nr. 5) van 11 juni 2004 heeft de regering laten weten dat de deelname aan internationale samenwerkingsverbanden, zoals de NRF en de EU Battlegroups, geen afbreuk doet aan de soevereine beslissingsbevoegdheid van de regering over de inzet van de krijgsmacht. Voorts meldde de regering in deze brief dat zij de Staten-Generaal op twee momenten zal informeren over de Nederlandse bijdrage aan deze snelle reactiemachten, namelijk bij de toewijzing van eenheden en voorafgaand aan de werkelijke inzet.

Omdat in juni 2004 de modus operandi van de EU Battlegroups nog niet was uitgekristalliseerd, was de reactie op het AIV-advies vooral toegespitst op de parlementaire toetsing van de inzet van de NRF. In onze brief over de Nederlandse bijdrage aan de EU Battlegroups van 15 november 2004 (Kamerstuk 21 501-28, nr. 20), toen er inmiddels meer duidelijkheid was over de wijze waarop de EU haar snelle reactiemacht zal inzetten, hebben wij uw Kamer gemeld dat de regering het advies van de AIV ook onverkort van toepassing acht op de EU Battlegroups.

Het is evident dat bij de besluitvorming over de toewijzing en de inzet van Nederlandse militairen en eenheden aan de snelle reactiemachten van de NAVO en de EU hun snelle inzetbaarheid én beschikbaarheid centraal staan.

Toewijzing van eenheden
De snelle reactiemachten van de NAVO en de EU bestaan uit beschikbaar gestelde en voor gezamenlijke inzet getrainde eenheden van de lidstaten. Als door de NAVO of EU besloten wordt dat een militaire reactie op een crisis geboden is, is er dus geen tijdrovende procedure nodig om de lidstaten om een militaire bijdrage te vragen. Omdat de generieke samenstelling van de reactiemachten ruim van te voren vast staat, moeten de betrokken lidstaten er al bij de toewijzing rekening mee houden dat de NAVO of de EU metterdaad kunnen besluiten op deze eenheden een beroep te doen.

Zowel in het antwoord van de regering op het advies van de AIV als in de brieven aan uw Kamer van 8 november 2004 (Kamerstuk 28 676, nr. 16) en 15 november 2004 hebben wij betoogd dat de toezegging van Nederlandse militairen en eenheden aan de NRF of de EU Battlegroups op zichzelf niet is onderworpen aan (delen van) het Toetsingskader of artikel 100 van de Grondwet. Het gaat dan immers nog niet om een besluit tot feitelijke inzet van Nederlandse militairen ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. De regering heeft zich wel bereid verklaard onderdelen van het Toetsingskader, voor zover mogelijk en relevant, toe te lichten op het moment van de toewijzing van eenheden, omdat zij beseft dat de toewijzing niet vrijblijvend is en dat deze verwachtingen wekt, zowel nationaal als internationaal. Bij de toewijzing zal over enkele militaire aandachtspunten in het Toetsingskader inderdaad al duidelijkheid bestaan, zoals de bevelsstructuur en de geschiktheid en beschikbaarheid van de eenheden. Ook over belangrijke politieke aandachtspunten bestaat dan al duidelijkheid, zoals de deelname van andere landen en de betrokkenheid van Nederland bij de besluitvorming. Deze en andere aandachtspunten kunnen dan ook tijdig de vereiste aandacht krijgen in het overleg met uw Kamer.

Naar aanleiding van het advies van de AIV heeft de regering onderstreept dat er bij de toewijzing van militairen en eenheden aan de NRF en EU Battlegroups geen sprake is van vrijblijvendheid. De verwachtingen die een toewijzing wekt, impliceren dat de terugtrekking van beschikbaar gestelde eenheden alleen onder uitzonderlijke omstandigheden denkbaar is. In het algemeen geldt dat Nederland - zoals alle lidstaten van NAVO en EU - de mogelijkheid heeft een besluit tot een NAVO- respectievelijk EU-geleide operatie tegen te houden, indien Nederland een dergelijke operatie niet wenselijk acht. Mocht Nederland overwegende bezwaren hebben tegen de inzet van Nederlandse militairen voor een bepaalde operatie zonder dat het zich wil verzetten tegen het collectieve besluit van de EU of de NAVO tot uitvoering van die operatie, dan kan het in beginsel zijn eenheden terugtrekken uit de betreffende reactiemacht. Andere landen zouden dan voor vervanging moeten zorgen.

Wij onderstrepen nogmaals het belang dat de regering hecht aan het overleg met uw Kamer zodra de toewijzing van eenheden aan de snelle reactiemachten van de NAVO en de EU aan de orde is. In dergelijke gevallen streeft de regering naar een tijdige en zo volledig mogelijke informatievoorziening, zoals ook is gebeurd in de eerder genoemde brieven van 8 november en 15 november 2004 en in de recente brief over de Nederlandse toewijzing aan NRF7 en NRF8.

Inzet van snelle reactiemachten
Voor een werkelijk snelle inzet van reactiemachten van de NAVO en de EU is snelle politieke en militaire besluitvorming essentieel, zowel in de nationale hoofdsteden als in Brussel. De besluitvorming over de eerste deelname van Nederlandse militairen aan de ÂŽInternational Security and Assistance Force` (ISAF) in Afghanistan heeft aangetoond dat het spoedeisende karakter van een besluit niet op gespannen voet hoeft te staan met parlementaire betrokkenheid. Destijds voltrokken de besluitvorming over de inzet van Nederlandse militairen en het overleg met de Kamer zich namelijk binnen twee dagen.

Wanneer inzet van de NRF of EU Battlegroups aan de orde is en Nederlandse eenheden daarbij betrokken zijn of kunnen worden, zal de regering, ongeacht de exacte juridische grondslag voor de uitzending, de Kamer in beginsel voorafgaand aan de inzet informeren over het besluit van de regering aan de hand van de aandachtspunten in het Toetsingskader.

De minister van Buitenlandse Zaken De minister van Defensie

Dr. B.R. Bot H.G.J. Kamp


---- --