Ministerie EZ


Kamervragen leden Heemskerk en Waalkens-garnalenvisserij

Ministerie van Economsiche Zaken
Persbericht
27 april 2004

De Minister van Economische Zaken, mr. L.J. Brinkhorst en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben deze vragen als volgt beantwoord.

Hierbij zend ik u mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de antwoorden op de vragen die zijn gesteld door de leden Heemskerk en Waalkens. De vragen zijn mij gestuurd per brief van 17 januari 2005, onder nummer 2040506150.


1. Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Nederlandse Mededingingsautoriteit over boetes voor de garnalensector?

Ja.


2. Waarom is de opgelegde boete verlaagd? Waarom wijkt de feitelijke grondslag voor de hoogte van de boetes, zoals omzetgegevens, zo sterk af van de vorige grondslag?

De directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft bij zijn beslissing op de bezwaarschriften tegen zijn besluit van 14 januari 2003 inzake de garnalenvisserij, enkele bezwaren gegrond geacht waardoor de totaalsom van opgelegde boetes werd verlaagd van EUR13,8 miljoen naar EUR 6,2 miljoen. Zo acht de directeur-generaal van de NMa - na advies daartoe van de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet - deelname van de `kleinere handelaren' aan de afspraken in het kader van het zogenaamde Trilateraal Overleg en aan belemmering van de toetreding van een nieuwe handelaar niet langer aannemelijk. Dit Trilaterale Overleg betrof een regulier overleg tussen Nederlandse, Duitse en Deense producentenorganisaties voor de garnalenvisserij, waarbij ook de groothandelaren betrokken waren. De in 2003 aan de 'kleinere handelaren' opgelegde boetes voor beide genoemde gedragingen komen daarmee voor hen te vervallen. De Adviescommissie in deze bezwaarzaak gaf aan dat naar haar mening de directeur-generaal van de NMa voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het opvragen van bescheiden en het op basis van die bescheiden vaststellen van de betrokken omzet. Dergelijke cijfers zijn van groot belang bij de uiteindelijke boetetoemeting. De Adviescommissie had met name bedenkingen tegen het hanteren van schattingen indien de gegevens (nog) niet volledig zijn. Conform het advies van de Adviescommissie heeft de directeur-generaal enkele malen bij verschillende partijen schriftelijk aanvullende informatie opgevraagd. Dit leidde gedeeltelijk tot een andere bepaling van de betrokken omzet en de boetegrondslag, met name voor de betrokken groothandelaren, omdat hun inkoop bij andere handelaren niet langer in de betrokken omzet is betrokken. Ook is de boetefactor bij het bepalen van de boete voor de afspraken in het kader van het Trilateraal Overleg aangepast.


3 . Klopt het dat in de uitspraak van de NMa rekening is gehouden met het feit dat de overheid de indruk heeft gewekt niet afwijzend te staan tegenover het maken van afspraken over vangstbeperkingen?

Ja. Uit de uitspraak van de NMa blijkt dat de Landwirtschaftskammer Weser-Ems en het Productschap Vis kennis droegen van de gedragingen waartegen de NMa is opgetreden, althans het aandeel daarin van de producentenorganisaties. Volgens het besluit van de NMa werd bij de producentenorganisatie de indruk gewekt dat deze instanties - in het kader van de behartiging van de visserijbelangen die zij vooropstelden
- niet afwijzend stonden tegenover de afspraken in het kader van het Trilateraal Overleg, met inbegrip van afspraken over quotering van vangsten.

De directeur-generaal van de NMa wenst in zijn beslissing op bezwaar met de opstelling van de genoemde instanties rekening te houden en acht hij het na heroverweging passend deze duidelijker te verdisconteren dan in het bestreden besluit is gedaan. De boetefactor bij het bepalen van de boete voor de afspraken in het kader van het Trilateraal Overleg is daarom bijgesteld van factor 2 naar factor 1,5.


4. Is het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op de hoogte geweest van deze afspraken? Waarom stond het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit welwillend tegenover het maken van afspraken over vangstbeperkingen?

Op basis van de destijds geldende bepalingen van de marktordening konden producentenorganisaties (PO) worden opgericht met het doel "geëigende maatregelen te treffen voor de rationele beoefening van de visserij en de verbetering van de voorwaarden voor de verkoop van hun producten". In dit kader hadden de PO's de mogelijkheid voor de aangesloten vissers tot een zekere planning van de
visserijactiviteiten te komen. De regulerende bevoegdheden die producentenorganisaties op basis van de destijds geldende marktordening uitoefenden, betreffen echter uitsluitend de binnen producentenorganisaties verenigde vissers. LNV is op de hoogte geweest van de afspraken in het kader van de marktordening en stond positief tegenover het gebruik van deze door de marktordening geboden instrumenten. Afspraken tussen de producentenorganisaties en de groothandelaren die hebben geleid tot oplegging van boetes door de NMa wegens strijd met het mededingingsrecht, zijn ook niet toegestaan op grond van de marktordening. Van formele of informele instemming van ambtelijk of politiek LNV met laatstgenoemde afspraken was geen sprake. De toenmalige bewindslieden van LNV waren niet op de hoogte van deze afspraken. Evenmin zijn er aanwijzingen gevonden dat individuele ambtenaren van LNV daarvan daadwerkelijk op de hoogte zouden zijn geweest.


5. Als het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op de hoogte was en ingestemd heeft met deze afspraken, vindt u het dan logisch dat de sector moet opdraaien voor de boetes?

De PO's zijn verantwoordelijk voor de naleving van de regels die op hun gedragingen en die van hun leden van toepassing zijn. De omstandigheid dat, zoals uit het antwoord op vraag 3 blijkt, sommige instanties op de hoogte waren van gedragingen waartegen de NMa is opgetreden doet hier niets aan af. Met dit gegeven is echter wel rekening gehouden bij het bepalen van de strafmaat. Zoals in vraag 3 reeds is opgemerkt is de boetefactor voor het bepalen van de boete in het besluit dan ook verlaagd. De rol van LNV bij de activiteiten van producentenorganisaties in dit verband was destijds beperkt tot de erkenning van PO's en betrof niet het goedkeuren van hun werkprogramma's of andere afspraken van PO's. Zoals aangegeven bij het antwoord van op vraag 4, was van formele of informele instemming van LNV met de door de NMa beboete afspraken dan ook geen sprake.


6. Hoe verhouden deze afspraken zich met de afspraken die door Duitse en Deense producentenorganisaties worden gemaakt?

Er is geen sprake van gedragingen van Nederlandse
producentenorganisaties die wél en (diezelfde) gedragingen van buitenlandse producentenorganisaties die níet door de NMa zijn beboet. Het NMa-besluit heeft betrekking op afspraken waarbij zowel Nederlandse als Duitse en Deense producentenorganisaties (en Nederlandse groothandelaren) betrokken zijn en op een
uitsluitingsactie die uitsluitend een Nederlandse aangelegenheid was. Uiteraard is hierbij geen onderscheid naar nationaliteit gemaakt. Bij de boetetoemeting door de NMa staan de effecten van deze afspraken en gedragingen op de Nederlandse markt centraal. Er zijn in deze zaak verschillen in beboeting tussen de Nederlandse en buitenlandse producentenorganisaties. Deze verschillen vloeien voort uit al dan niet deelname aan de tweede overtreding - de actie tot uitsluiting van een nieuwe handelaar. De Duitse en Deense producentenorganisaties hebben geen deel gehad aan het uitsluiten van een nieuwe Nederlandse handelaar en zijn hiervoor dus ook niet beboet. Maar wat betreft de eerste overtreding - de mededingingsbeperkende afspraken in het Trilateraal Overleg - zijn er geen verschillen in beboeting tussen de Nederlandse en buitenlandse producentenorganisaties.


7. Neemt de NMa in haar oordeel een andere positie in dan haar counterparts in Duitsland en Denemarken? Zo ja, waarop is dat gebaseerd?

Voor zover mij bekend, is de Deense mededingingsautoriteit vanwege redenen van prioriteitstelling niet overgegaan tot handhavend optreden. Het onderzoek van het Duitse Bundeskartellamt loopt nog. Hieruit kan niet worden afgeleid, dat de Deense en Duitse mededingingsautoriteiten een ander oordeel dan de NMa zouden hebben over deze zaak. Ik wijs in dit verband op Verordening 1/2003, welke verplicht tot nauwe samenwerking tussen nationale
mededingingsautoriteiten bij de toepassing van de communautaire mededingingsregels.


8. Wat vindt u van de lengte van de termijn van de totale NMa-procedure en van de mogelijke gevolgen voor de sector als gevolg van de gecreëerde onzekerheid? Welke lessen trekt de NMa uit deze zaak ten aanzien van haar boetebeleid?

Zoals de Minister van LNV reeds aangaf in zijn brief aan de Kamer van 29 juni 2004 (kenmerk TRCJZ/2004/4493), is een bezwaarzaak als deze omvangrijk en ingewikkeld. Zo werden door de zestien verschillende partijen met vaak uiteenlopende belangen uitgebreide bezwaarschriften ingediend en mondelinge zienswijzen naar voren gebracht waarop de NMa moet reageren. De directeur-generaal van de NMa is in de bezwaarprocedure gehouden tot een totale heroverweging van het bestreden besluit, inclusief bijvoorbeeld de boetetoemeting. Het is niet uitzonderlijk dat in verband met het

betrachten van de vereiste zorgvuldigheid, het nemen van een beslissing op bezwaar over complexe materie de nodige tijd vergt. Ter illustratie daarvan twee voorbeelden. Ten eerste, zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft de directeur-generaal van de NMa conform het advies van de Adviescommissie enkele malen bij verschillende partijen schriftelijk aanvullende informatie opgevraagd om de betrokken omzet - en dus de boetegrondslag - nader te kunnen bepalen. Ten tweede is (pas) op 21 oktober 2004 Verordening 1767/2004 van de Commissie tot wijziging van Verordening 2318/2001 van de Commissie betreffende de erkenning van producentenorganisaties in de sector

visserij en aquacultuur van kracht geworden. De directeur-generaal van de NMa heeft hierop op 1 november 2004 aan partijen kenbaar gemaakt dat hij deze wijzigingsverordening zou betrekken in het te nemen besluit op bezwaar en hen in de gelegenheid gesteld op de wijzigingsverordening te reageren.

Dergelijke - noodzakelijke en zorgvuldige - stappen om tot een heroverweging van het bestreden besluit te komen, kosten zowel de NMa als marktpartijen tijd. Daar komt bij,

dat de wetgever in artikel 92 van de Mededingingswet een Adviescommissie bezwaarschriften als bedoeld in artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht verplicht stelt ter voorbereiding van het besluit op bezwaar. Ook deze stap kost tijd, maar komt de zorgvuldigheid van het besluit op bezwaar onmiskenbaar ten goede.

Het boetebeleid van de NMa is neergelegd in de zgn. Richtsnoeren Boetetoemeting (Stcrt. 2001, 248, p. 90 van 21 december 2001). De vraag `welke lessen de NMa trekt uit deze zaak ten aanzien van haar boetebeleid' impliceert dat deze Richtsnoeren Boetetoemeting aanpassing behoeven na deze beslissing op bezwaar. Mij komt dat onjuist voor: de Richtsnoeren Boetetoemeting waren en zijn - ook voor de Adviescommissie bezwaarschriften - onomstreden. Vergelijk het met een wiskundige formule: in vergelijking met de primaire zaak zijn in deze bezwaarzaak de variabelen aangepast (bijvoorbeeld minder betrokkenen bij de afspraken in het Trilateraal Overleg), maar de formule niet. De uitkomst is dan inderdaad een andere, maar dat verplicht nog niet tot aanpassing van de formule.

Meer informatie
Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Postbus 51, telefoon 0800 - 6463951, e-mail: ezinfo@postbus51.nl
Voor journalisten: Paula de Jonge, persvoorlichter, telefoon (070) 379 75 52, e-mail: A.T.M.deJonge@minez.nl