Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA 's-GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer
AV/CAM/2005/24952 333
Onderwerp Datum Contactpersoon
Wijziging van de Wet op het algemeen 27 april 2005
verbindend en onverbindend verklaren van
bepalingen van collectieve arbeidsovereen-
komsten in verband met de uitbreiding van
de werkingssfeer van de Wet arbeidsvoor-
waarden grensoverschrijdende arbeid
(29983)
./. Hierbij bied ik u de nota naar aanleiding van het verslag inzake het bovenvermelde
wetsvoorstel aan.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
---
29983 Wijziging van de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van
collectieve arbeidsovereenkomsten in verband met de uitbreiding van de werkingssfeer van de Wet
arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid
Nota naar aanleiding van het verslag
1. Inleiding
De regering is de leden van de fracties van CDA, PvdA, VVD, SP en D66 erkentelijk voor hun constructieve inbreng
in het verslag met betrekking tot het wetsvoorstel `Wijziging van de Wet op het algemeen en onverbindend verklaren
van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten in verband met de uitbreiding van de Wet arbeidsvoorwaarden
grensoverschrijdende arbeid (WAGA)', in het kort: `wetsvoorstel uitbreiding WAGA'. Deze wijziging heeft tot
gevolg dat algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen met betrekking tot een `harde kern van
arbeidsvoorwaarden'1 van toepassing zullen zijn op de arbeidsrelatie van de gedetacheerde werknemer in de zin van
de WAGA2.
Blijkens het verslag kunnen de leden van de diverse fracties die een inbreng in het verslag gehad hebben, zich vinden
in het doel dat met uitbreiding van de WAGA wordt beoogd: het voorkomen van verdringing van Nederlands
arbeidsaanbod door vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers.
In het afgelopen jaar is al een aantal keer uitvoerig gediscussieerd over deze kwestie met de Tweede Kamer. Bij
herhaling heeft de Tweede Kamer zijn zorg uitgesproken over (mogelijke) verdringing van Nederlands arbeidsaanbod
door de toetreding van de Midden- en Oost-Europese landen (MOE-landen) tot de Europese Unie3. Hierbij is ook
gesproken over Richtlijn 96/71/EG4 (de Detacheringsrichtlijn) en de WAGA in relatie tot de
verdringingsproblematiek. Herhaaldelijk is daarbij aan de orde geweest of het nog zinvol was om de toepassing van
algemeen verbindend verklaarde CAO's op de arbeidsrelatie van vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers te
beperken tot de bouwsector.
Hierover is bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel in 1999 eveneens reeds uitvoerig gediscussieerd
met de Tweede Kamer. De leden van de fracties van de PvdA, de VVD, het CDA en GroenLinks hebben destijds
kritische vragen hieromtrent gesteld5. Voornoemde fracties achtten het toen in beginsel logischer om het onderdeel
met betrekking tot algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen in de WAGA een ruimere werkingssfeer te
geven.
Ook bij gelegenheid het voorliggend wetsvoorstel zijn vragen gesteld over diverse met arbeidsmigratie en collectief
arbeidsrecht samenhangende onderwerpen.
In de beantwoording van het verslag zal menigmaal verwezen worden naar de Detacheringsrichtlijn, waarvan de
WAGA de implementatie is waarop het voorliggende wetsvoorstel een wijziging vormt. De richtlijn geeft in grote
mate het kader aan ten aanzien van de regelgeving met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden voor vanuit andere
lidstaten gedetacheerde werknemers. Voorts wordt het kader bepaald door het Europees verdrag voor verbintenissen
uit Overeenkomt (EVO)6 en het in het EG-verdrag neergelegde vrij verkeer van diensten en het daarop gebaseerde
acquis communautaire.
De leden van de VVD-fractie vroegen zich in algemene zin af of het instrument van het algemeen verbindend
verklaren van CAO- bepalingen het geëigende instrument is voor het voorkomen van verdringing en sociale dumping.
1 Met een `harde kern aan arbeidsvoorwaarden' wordt in deze nota de arbeidsvoorwaarden genoemd in artikel 3
WAGA en artikel 1, derde lid, Richtlijn 96/71/EG (de Detacheringsrichtlijn) bedoeld. In de Richtlijn en derhalve in
de WAGA maken de volgende onderdelen deel uit van de harde kern van arbeidsvoorwaarden: a. maximale
werktijden en minimale rusttijden; b. het maximum aantal vakantiedagen, gedurende welke de verplichting van de
werkgever bestaat om loon te betalen; c. minimumloon, daaronder begrepen vergoedingen voor overwerk, en
daaronder niet begrepen aanvullende pensioenregelingen; d. voorwaarden voor het ter beschikking stellen van
werknemers; e. gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk; f. beschermende maatregelen met betrekking tot
arbeidsvoorwaarden van kinderen, jongeren en van zwangere of pas bevallen werkneemsters; g. gelijke behandeling
van vrouwen, alsmede andere bepalingen inzake discriminatie.
2 Stb. 1999, 554.
3 Zie hierover o.m. Handelingen II, 2004/05, 1603-1605; Handelingen II, 2003-04, 3546-3557; Handelingen II,
2003/04, 3144-3171
4 Publicatieblad Nr. L018 van 21/01/1997 p. 0001-0006.
5 Kamerstukken II, 1998/99, 26524, nr. 5; Handelingen II, 1998/99, 5979-5990.
6 Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst,
Publicatieblad C 27/34 van 26.1.1998.
---
De leden van de VVD-fractie zien in beginsel meer in een vrije markt waarin werkgevers en werknemers (aan de
hand van globale richtlijnen van de overheid) op individuele basis met elkaar afspraken maken over
arbeidsvoorwaarden. Uitgaande van deze visie ligt dan volgens deze leden uitbreiding van de WAGA niet erg voor de
hand. De vraag van deze leden was of de regering deze zienswijze deelt.
De regering gaat ervan uit dat werkgevers en werknemers in vrijheid afspraken moeten kunnen maken over
arbeidsvoorwaarden, zowel op collectieve basis middels CAO's als rekening houdend daarmee op individuele
basis. Wettelijke regelingen geven hierbij de kaders aan, alsmede de minimumgaranties.
Op basis van de Detacheringsrichtlijn, bepaalt de WAGA dat buitenlandse gedetacheerde werknemers, net als de
Nederlandse werknemers aanspraak moet kunnen maken op de wettelijke minima met betrekking tot de `harde kern
van arbeidsvoorwaarden'. Voorts bepaalt de WAGA, in navolging van de Detacheringsrichtlijn, dat buitenlandse
gedetacheerde werknemers in de bouwsector ook aanspraak moeten kunnen maken op de algemeen verbindend
verklaarde CAO-bepalingen die betrekking hebben op de `harde kern van arbeidsvoorwaarden'. De richtlijn staat toe
dat de toepasbaarheid van algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen zich niet beperkt tot de bouwsector. Het
voorliggende wetsvoorstel geeft hier gevolg aan.
Daarbij kan niet worden gesteld dat de algemeen verbindend verklaring van CAO-bepalingen als zelfstandig
instrument wordt ingezet tegen verdringing en sociale dumping in situaties van in Nederland gedetacheerde
buitenlandse werknemers. Het wetsvoorstel beoogt slechts om in die gevallen, waarin al sprake is van algemeen
verbindend verklaarde CAO-bepalingen met betrekking tot de `harde kern van arbeidsvoorwaarden', deze bepalingen
ook van toepassing te laten zijn op de groep van hier gedetacheerde buitenlandse werknemers en hun werkgevers.
Buiten de regels die de WAGA voorschrijft op het gebied van de arbeidsvoorwaarden van buitenlandse gedetacheerde
werknemers, zijn de betrokkenen in beginsel vrij om op individuele danwel op collectieve basis afspraken te
maken over arbeidsvoorwaarden.
De leden van de VVD-fractie vroegen de regering ook in te gaan op de mate van representativiteit die organisaties
van werkgevers en werknemers dienen te hebben, wil het instrument van algemeenverbindendverklaring over genoeg
draagvlak kunnen beschikken.
Representativiteit is in het kader van het algemeen verbindend verklaren van CAO-bepalingen in zoverre aan de orde,
dat de bepaling waarvoor het verzoek tot algemeenverbindendverklaring wordt gedaan, reeds moetgelden voor een
naar het oordeel van de minister belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen (artikel 2,
eerste lid, Wet AVV). In het Toetsingskader AVV7 staat vermeld dat de representativiteit wordt berekend als het
aantal werknemers in dienst van werkgevers gebonden door de CAO, die naar de aard van hun functie respectievelijk
werkzaamheden met inachtneming van artikel 14 van de Wet CAO binnen de werkingssfeer van de CAO vallen,
uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal werknemers die binnen de werkingssfeer van de CAO zouden vallen
na algemeenverbindendverklaring.
Een meerderheid van 60 procent van de werknemers of meer wordt in ieder geval als `belangrijk' gekwalificeerd. Een
meerderheid tussen 55 procent en 60 procent wordt ook als een belangrijke meerderheid gekwalificeerd, tenzij er
sprake is van een zeer scheve verdeling van de meerderheid binnen het werkingssfeergebied. Bij een meerderheid van
minder dan 55 procent vindt algemeenverbindendverklaring niet plaats, tenzij er naar het oordeel van de minister
sprake is van bijzondere omstandigheden. De beoordelingen in de situaties dat de meerderheid tussen 55 procent en
60 procent ligt, of bij een meerderheid van minder dan 55 procent zijn uiteraard maatwerk.
In de ogen van de leden van de SP-fractie neemt de overheid met de uitbreiding van de WAGA niet direct
verantwoordelijkheid voor sociale bescherming van werknemers, maar maakt zij zich afhankelijk van de partijen die
een bedrijfstak-CAO sluiten.
De regering deelt deze zienswijze van de leden van de SP-fractie niet. Anders dan deze leden stellen is het niet zo dat
de overheid zich afhankelijk stelt van CAO-partijen voor wat betreft de sociale bescherming van buitenlandse
gedetacheerde werknemers. Zij gaan er aan voorbij dat de WAGA al voorziet in de toepasselijkheid op de
arbeidsrelatie van de buitenlandse gedetacheerde werknemer van wettelijke minimumbepalingen betrekking hebbend
op de `harde kern van arbeidsvoorwaarden', waaronder het minimumloon.
Boven deze minimale wettelijke normen, is het niveau van de arbeidsvoorwaarden in beginsel de
verantwoordelijkheid van de sociale partners, alsmede van werkgevers en werknemers afzonderlijk. Dit is niet anders
voor buitenlandse gedetacheerde werknemers dan voor Nederlandse werknemers.
7 Stcrt. 1998, 240.
---
De leden van de SP-fractie wilden voorts weten of er andere wettelijke mogelijkheden overwogen zijn om
verdringing te voorkomen dan de uitbreiding van de WAGA.
In het algemeen geldt dat in te zetten (wettelijke) instrumenten om verdringing te voorkomen in overeenstemming
moeten zijn met de Europese regelgeving met betrekking tot het vrij verkeer van diensten. Belangrijk element daarin
is dat die instrumenten geen disproportionele belemmering voor het dienstenverkeer vormen en geen ontoelaatbare
concurrentieverstoring tussen dienstverleners veroorzaken.
Overigens is besloten om het systeem van tewerkstellingsvergunningen in het kader van het vrij verkeer van diensten
voor dienstverleners uit de Midden- en Oosteuropese landen (MOE-landen) te vervangen door een systeem van
notificatie. Bij brief van 26 november 2004 is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd8.
In reactie op vragen van de leden van de PvdA-fractie is hier nader op ingegaan. Kortheidshalve verwijs ik naar de
beantwoording op deze vragen in paragraaf 3 van deze nota, alsmede naar de brief van 26 november 2004.
De leden van de SP-fractie wilden weten of de zienswijze juist is dat, indien door welke omstandigheden dan ook, een
bedrijfstak-CAO niet wordt afgesloten of niet algemeen verbindend wordt verklaard een buitenlandse ondernemer,
die in die bedrijfstak opereert, de Nederlandse markt op kan komen zonder aan die CAO te voldoen.
Als er geen bedrijfstak-CAO is of deze niet algemeen verbindend verklaard wordt, is een buitenlandse ondernemer in
overeenstemming met de Detacheringsrichtlijn en de WAGA gehouden aan de sociaal dwingendrechtelijke
bepalingen uit o.a. het Burgerlijk Wetboek, Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Arbeidstijdenwet en
Arbeidsomstandighedenwet 1998. Daarnaast is hij gehouden aan de afspraken die hij conform het EVO verdrag heeft
gemaakt met de werknemers(vereniging).
Tevens vroegen de leden van de SP-fractie of deze buitenlandse ondernemer met terugwerkende kracht tot naleving
van de bedrijfstak-CAO kan worden gedwongen als een nieuwe CAO toch nog algemeen verbindend verklaard wordt.
Op grond van artikel 6, Wet AVV heeft een besluit tot Algemeenverbindendverklaring (AVV-besluit) geen
terugwerkende kracht. Ook de WAGA kan aan het AVV-besluit uiteraard geen terugwerkende kracht toekennen.
Buitenlandse noch binnenlandse ondernemers kunnen dus met terugwerkende kracht aan een algemeen verbindend
verklaarde bedrijfstak CAO gebonden worden.
Vervolgens vroegen de hiervoor genoemde leden wat het effect is van het algemeen verbindend verklaren als de
buitenlandse onderneming reeds een bedrijfs-CAO heeft afgesloten. In aansluiting hierop vroegen deze leden of deze
bedrijfs-CAO dan ongedaan wordt gemaakt.
Een CAO kan niet ongedaan worden gemaakt. Dat zou indruisen tegen het grondrecht op collectief onderhandelen,
welk recht is neergelegd in een aantal internationale verdragen9, waaraan Nederland is gebonden. Wel is het zo dat
voor wat betreft de door de WAGA aangewezen categorie CAO-bepalingen voor de duur van het AVV-besluit aan de
corresponderende ondernemings-CAO-bepalingen geen gelding kan worden gegeven.
2. Werkingssfeer Detacheringsrichtlijn in Nederland
Refererend aan de memorie van toelichting, waarin wordt aangegeven dat EU-lidstaten als Oostenrijk, België, Spanje,
Finland, Italië, Portugal en Luxemburg de Detacheringsrichtlijn vanaf het begin hebben geïmplementeerd voor alle
branches, vroegen de leden van de CDA-fractie de regering wat kan worden geleerd van de ervaringen in deze landen.
In vervolg hierop vroegen zij zich af hoe deze ervaringen zich verhouden tot de ervaringen die zijn opgedaan met de
Detacheringsrichtlijn in Duitsland.
8 Kamerstukken II, 2004/05, 29407, nr. 20.
9 Het betreft hier o.m. IAO-verdrag no. 87, Betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de
bescherming van het vakverenigingsrecht (Stb. 1949, J 538, gewijzigd 26 juni 1961, Trb. 1964, 89); IAO-verdrag no.
98, Betreffende betreffende de toepassing van de beginselen van het recht zich te organiseren en collectief te
onderhandelen (Trb 1994,26); Het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa (Trb. 1980, 65).
---
Studies over ervaringen in het buitenland met de Detacheringsrichtlijn zijn niet of nauwelijks voorhanden. De
informatie met betrekking tot de implementatie van de Detacheringsrichtlijn in de EU-lidstaten beperkt zich tot een
Mededeling van de Commissie10 en een studie van de European Institute for Construction Labour Research11.
Laatstgenoemde rapportage biedt de meeste informatie hieromtrent. Het is evenwel geen systematische analyse van
de regelgeving en ervaringen met de richtlijn in de EU-lidstaten.
In algemene termen kan men uit het rapport concluderen dat men vindt dat de Detacheringsrichtlijn een welkome
balans creëert tussen het voorkomen van sociale dumping en eerlijke concurrentie ten opzichte van het vrij verkeer
van diensten.
De fractieleden van zowel de VVD als de SP vroegen de regering in te gaan op de wijze waarop landen die het AVV-
instrument niet kennen zoals Denemarken, Verenigd Koninkrijk en Zweden omgaan met de Detacheringsrichtlijn en
de problematiek van sociale dumping. In aansluiting hierop vroegen zij hoe deze landen zonder AVV-instrument in
staat zijn deze problematiek te bestrijden.
Voorop staat dat ingevolge de Detacheringsrichtlijn ook in voornoemde landen de wettelijke minimumbepalingen
betreffende de `harde kern van arbeidsvoorwaarden' van toepassing zijn op de arbeidsrelatie van de buitenlandse
gedetacheerde werknemer.
In Zweden worden CAO's in verband met de hoge organisatiegraad niet algemeen verbindend verklaard.
Ongeorganiseerde ondernemingen en buitenlandse ondernemingen kunnen met de Zweedse vakverenigingen een
"toepassingscontract" bij de desbetreffende sector-CAO tekenen. Op die manier is de buitenlandse werkgever
contractueel gehouden om de gedetacheerde werknemer conform het werkland Zweden te belonen. De Zweedse
sociale partners zijn van mening dat bij hen de balans tussen de twee doelstellingen van de Detacheringsrichtlijn,
sociale dumping en vrij verkeer van werknemers en diensten voldoende in evenwicht zijn12.
De rechten van de Deense werknemers zijn bijna geheel gebaseerd en gewaarborgd middels CAO's waaraan de
werknemers zijn gebonden door lidmaatschap. In samenhang met de hoge organisatiegraad worden deze CAO's niet
algemeen verbindend verklaard. Deense werkgevers- en werknemersorganisaties hebben op centraal niveau de
afspraak gemaakt dat Deense ondernemers die lid zijn van werkgeversorganisatie bij aanneming dan wel uitbesteding
van werk alleen in zee gaan met buitenlandse ondernemers/werkgevers die zich committeren aan de Deense
arbeidsvoorwaarden door lid te worden van een Deense werkgeversorganisatie. In de Deense bouwsector is in 1999
een dergelijke constructie gerealiseerd. Omdat de Deense sociale partners veel belang hechten aan hun systeem van
arbeidsverhoudingen, zijn ze ook zeer actief op het gebied van verspreiden van informatie, toezicht en naleving13. In
het Verenigd Koninkrijk werd geen enkele specifieke wet voor omzetting van de richtlijn noodzakelijk geacht
aangezien het nationale recht van toepassing is verklaard op alle werknemers, ongeacht hun situatie14.
De leden van de CDA-fractie vroegen zich af of met de uitbreiding van de WAGA het probleem wordt ondervangen
dat bedrijven onder bijvoorbeeld Tsjechisch recht in Nederland een opdracht uitvoeren.
De WAGA verzet zich er in beginsel niet tegen dat bedrijven die onder Tsjechisch recht vallen in Nederland een
opdracht uitvoeren onder Tsjechisch recht. In overeenstemming met de Detacheringsrichtlijn en de WAGA zijn echter
wel voor wat betreft de `harde kern van arbeidsvoorwaarden' de wettelijke minimum-normen en de ter zake doende
algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen van toepassing op de werknemers die in Nederland te werk
worden gesteld. Voor het overige is de Tsjechische onderneming met inachtneming van het EVO-verdrag "vrij"
invulling te geven aan andere arbeidsvoorwaarden.
De leden van de CDA-fractie wilden weten of de opsomming van arbeidsvoorwaarden en omstandigheden die tot de
"harde kern" van arbeidsvoorwaarden worden gerekend een limitatieve opsomming is. In aansluiting hierop vroegen
deze leden zich af of overwogen is alle CAO-bepalingen van Nederlandse algemeen verbindend verklaarde CAO's
van toepassing te verklaren op de arbeidsrelatie van gedetacheerde werknemers uit andere lidstaten van de EU.
10 Mededeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad, Het Europees Parlement, Het
Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regios over de tenuitvoerlegging van Richtlijn
96/71/EG in de lidstaten, Brussel 25.7.2003, COM(2003) def.
11 The free movement of workers in the European Union, CLR Studies 4, Brussels 2004.
12 The free movement of workers in the European Union, CLR Studies 4, Brussels 2004 p.124 e.v.
13 The free movement of workers in the European Union, CLR Studies 4, Brussels 2004 p.77 e.v.
14 Mededeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad, Het Europees Parlement, Het
Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regios over de tenuitvoerlegging van Richtlijn
96/71/EG in de lidstaten, Brussel 25.7.2003, COM(2003) def. p. 10.
---
Er is door de regering niet overwogen om met het voorliggende wetsvoorstel alle algemeen verbindend verklaarde
CAO-bepalingen dwingendrechtelijk van toepassing te verklaren op de arbeidsverhouding van de transnationale
dienstverrichter.
De Detacheringsrichtlijn bepaalt dat de harde kern van arbeidsvoorwaarden waar de vanuit een andere lidstaat
gedetacheerde werknemer aanspraak op moet kunnen maken in beginsel limitatief is. Het voorschrijven van andere
dan in de richtlijn genoemde arbeidsvoorwaarden en omstandigheden is op grond van artikel 3, tiende lid,
Detacheringsrichtlijn, alleen toegestaan met inachtneming van het EG-verdrag voorzover het bepalingen van
openbare orde betreft. Bij de aanneming van de richtlijn hebben de Raad, en de Commissie verklaard dat de woorden
"bepalingen van openbare orde" beschouwd dienden te worden als betrekking hebbend op bindende bepalingen
waarvan niet kan worden afgeweken en die gelet op hun aard en doel voldoen aan de dwingende eisen van algemeen
belang. Deze bepalingen kunnen volgens de Commissie een verbod op dwangarbeid omvatten of zaken zoals de
vrijheid van vereniging en collectief onderhandelen15. Naar het oordeel van de Commissie zijn de lidstaten niet vrij
om alle dwingende bepalingen van hun arbeidsrecht op te leggen aan dienstverleners die in een andere lidstaat zijn
gevestigd. Dit standpunt vindt naar het oordeel van de Commissie steun in de jurisprudentie van het Hof van Justitie
van de EG16.
Voor de leden van de CDA-fractie was het niet duidelijk of de vanuit een andere lidstaat gedetacheerde werknemer
ook aanspraak kan maken op de beloningschalen in algemeen verbindend verklaarde CAO's.
Op grond van het voorliggende wetsvoorstel gelden voor vanuit andere lidstaten gedetacheerde werknemers de
bepalingen in de toepasselijke algemeen verbindend verklaarde CAO's die betrekking hebben op de in artikel 2, zesde
lid Wet AVV opgesomde arbeidsvoorwaarden. Deze arbeidsvoorwaarden komen overeen met de harde kern waarover
de richtlijn in artikel 3, eerste lid, spreekt. Op grond van onderdeel c van voornoemd artikellid kan de buitenlandse
gedetacheerde werknemer aanspraak maken op de algemeen verbindend verklaarde CAO-bepaling ten aanzien van de
minimumbeloning. Hiermee wordt bedoeld dat de buitenlandse gedetacheerde werknemer aanspraak kan maken op de
minimumbeloning in de voor hem op grond van die CAO toepasselijke beloningsschaal.
De fracties van het CDA, VVD, PvdA, en de SP wensten allen te vernemen wat de ervaringen met WAGA zijn in de
praktijk van de bouw en aanverwante sectoren. Dit uitte zich in meer specifieke vragen. Welke inspanningen en
problemen zijn er thans zijn bij de naleving van de WAGA in de bouwsector? Welke problemen heeft de toepassing
van de WAGA in deze branche voorkomen danwel opgelost? Heeft de toepassing van de WAGA op de bouwsector
geleid tot het verminderen van verdringing van Nederlands aanbod op de arbeidsmarkt? Welke capaciteit is ingezet
bij de handhaving van de WAGA in de bouwsector en wat zijn daarvan de resultaten geweest?
Over de ervaringen die met de WAGA zijn opgedaan in de bouw is weinig bekend. Navraag bij de werkgevers en
werknemersverenigingen leert dat ook zij geen onderzoeken hebben gedaan naar de ervaringen met de WAGA in de
bouwsector.
De fractieleden van de PvdA vroegen of de regering kan aangegeven welke gevolgen de afwezigheid van een
algemeen verbindend verklaarde CAO in enkele belangrijke sectoren (chemie e.a) heeft voor (verdere) verdringing
van nationaal arbeidsaanbod in die sectoren.
Buitenlandse gedetacheerde werknemers die actief zijn in sectoren waar geen algemeen verbindend verklaarde CAO
van toepassing is, kunnen in overeenstemming met de Detacheringsrichtlijn en de WAGA aanspraak maken op
sociaal dwingendrechtelijke bepalingen die zijn neergelegd in formele wetten zoals het Burgerlijk Wetboek, Wet
minimumloon en minimumvakantiebijslag, Arbeidstijdenwet, Arbeidsomstandighedenwet 1998 etc. Voor het overige
zijn de buitenlandse werkgever en buitenlandse werknemers met in achtneming van het EVO-verdrag "vrij" invulling
te geven aan het resterende arbeidsvoorwaardenpakket.
De leden van de PvdA-fractie wilden weten in welke mate de bestaande verschillen in aanvullende
arbeidsvoorwaarden (aanvullende sociale zekerheid, pensioenen enz), die niet onder de werking van de WAGA vallen
nog tot verdringing van Nederlands aanbod kunnen leiden. Dergelijke vragen werden door de leden van de SP-fractie
eveneens gesteld. Deze leden wilden voorts weten wat de loonkosten per werknemer zijn voor de zeven
15 Mededeling van de Commissie aan de Raad, Het Europees Parlement, Het Europees Economisch en Sociaal Comité
en het Comité van de Regio's. Brussel 25.7.2003. COM (2003) 458 def. p. 13-15.
16 Mededeling van de Commissie aan de Raad, Het Europees Parlement, Het Europees Economisch en Sociaal Comité
en het Comité van de Regio's. Brussel 25.7.2003. COM (2003) 458 def. p. 14.
7
kernbepalingen en wat de loonkosten per werknemer zijn voor wie de gehele CAO van toepassing is, bijvoorbeeld in
de metaal- en technische bedrijfstakken, de tuinbouw, landbouw en schoonmaakbranche.
Er zijn geen prognoses over de mate van verdringing van Nederlands aanbod na uitbreiding van de WAGA voor
handen. In welke mate de verschillen in arbeidsvoorwaarden die buiten het bereik van de WAGA vallen nog tot
verdringing zullen leiden, is derhalve onbekend.
Er zijn evenmin studies bekend waarin vastgesteld of geschat wordt wat de loonkosten voor werknemers zijn voor
wie de gehele CAO van toepassing is en wat de loonkosten zijn van degenen op wie alleen de zeven kernbepalingen
van toepassing zijn. Een dergelijke berekening is ook niet eenvoudig te maken. Een en ander is afhankelijk van de
inhoud van het deel van de CAO dat niet van toepassing is op de buitenlandse gedetacheerde werknemers, alsmede
van het regime voor sociale zekerheid en belastingen dat van toepassing is op de arbeidsrelatie van de gedetacheerde
werknemer.
De leden van de PvdA-fractie wilden het standpunt weten van de regering met betrekking tot het bestaan van een
wachttijd in de Detacheringsrichtlijn en WAGA en het risico hiervan voor het ontstaan van allerlei
draaideurconstructies. Wat denkt de regering daartegen te ondernemen, zo vroegen zij.
De WAGA kent geen wachttijd met betrekking tot de harde kern van arbeidsvoorwaarden waar vanuit het buitenland
gedetacheerde werknemers aanspraak op kunnen maken. De WAGA is van toepassing vanaf het moment dat de
opdracht in Nederland uitgevoerd wordt.
Mogelijk doelen de hier aan het woord zijnde leden op de mogelijkheden die de Detacheringsrichtlijn biedt in artikel
3, derde lid, en artikel 3, vijfde lid, ten aanzien van een wachttijd voor de aanspraken op onder meer de
minimumbeloning. Deze bepalingen van de richtlijn, die een optioneel karakter hebben, zijn destijds niet in de
WAGA geïmplementeerd.
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering met hen van mening is dat `bemiddeling'
van zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) soms gebruikt wordt als middel om de vereisten van
de Detacheringsrichtlijn en de WAGA te omzeilen. Tevens vroegen deze leden welke maatregelen
de regering denkt te nemen om die vormen van `oneigenlijk gebruik' te beperken.
De Detacheringsrichtlijn bepaalt dat de `harde kern van arbeidsvoorwaarden', zoals die gelden voor werknemers die
normaal in die lidstaat werkzaam zijn, ook toegekend moeten worden aan de werknemers die vanuit een andere EU-
lidstaat worden gedetacheerd. Deze richtlijn geldt uitsluitend voor werknemers en dus niet voor zelfstandigen. Een
zzp'er kan daarom niet op grond van de wet aanspraak maken op voornoemde `harde kern van arbeidsvoorwaarden'
van de lidstaat waar hij tijdelijk arbeid verricht. Artikel 2 van de Detacheringsrichtlijn bepaalt uitdrukkelijk dat het
antwoord op de vraag, wie voor de toepassing van die richtlijn als "werknemer" moet worden beschouwd, bepaald
wordt door het recht van de lidstaat alwaar het tijdelijk werk wordt uitgevoerd.
In het Nederlands arbeidsrecht wordt het onderscheid tussen zzp'ers en werknemers bepaald door het al dan niet
aanwezig zijn van een arbeidsovereenkomst. Voor de vraag, of er sprake is van een arbeidsovereenkomst, is bepalend
(ex artikel 7:610 Boek 7 Titel 10 BW) of er tussen twee partijen (de werkgever en de werknemer) een overeenkomst
is gesloten waar de volgende drie elementen in besloten liggen: 1. de verplichting tot het verrichten van arbeid, 2.
voor die arbeid wordt een beloning genoten, en 3. degene die de arbeid verricht is onder gezag van de ander
werkzaam (hij is "in dienst"). Bepalend is of deze elementen feitelijk aanwezig zijn; niet van belang is met welke
benaming de overeenkomst wordt aangeduid. Dit betekent dat schijnconstructies, waarbij een zelfstandige in feite "in
dienst" is van een opdrachtgever, niet door het Nederlandse recht worden gehonoreerd. Wel is denkbaar dat er in
bepaalde gevallen vragen van bewijsrechtelijke aard rijzen, welke in laatste instantie door de rechter worden beslist.
In het Toetredingsverdrag van de EU met de nieuwe lidstaten is geen overgangsregime opgenomen ten aanzien van
het vrij verkeer van diensten, hetgeen impliceert dat in de andere lid-staten gevestigde zzp'ers in Nederland hun
diensten vrijelijk kunnen aanbieden, waarbij geen beperkingen kunnen worden opgelegd die niet voor in Nederland
gevestigde zzp'ers gelden. Aanpassing hiervan is niet mogelijk en bovendien gelet op het EG-Verdrag in de ogen van
de regering ongewenst.
Waar het om gaat is het voorkomen van misbruik van de regeling, i.c. het voorkomen van schijnconstructies waar
feitelijk sprake is van een werknemer in dienst van een werkgever, in plaats van een zzp'er. Om effectief tegen
"schijnzelfstandigen" op te treden is een doeltreffende handhaving naar het oordeel van de regering het juiste
instrument. Het gaat hierbij om het tegengaan van illegale tewerkstelling en van zwart werk waardoor
werkgeverspremies en belastingen ten onrechte niet worden afgedragen. Daarbij wil de regering de kanttekening
plaatsen dat het voor de handhavende instanties in de praktijk vaak bijzonder arbeidsintensief is om de bewijsvoering
---
tegen schijnconstructies helemaal rond te krijgen. De feitelijke gang van zaken met betrekking tot de tewerkstelling
en de relatie tussen de Nederlandse werkgever en de tewerkgestelde vreemdeling moet veelal grondig worden
geanalyseerd voordat voldoende onderbouwd een oordeel kan worden gegeven over de feitelijke aard van de
tewerkstelling. Criteria daarbij zijn of er sprake is van een gezagsrelatie, wie het ondernemersrisico loopt, of het geld
direct aan de vreemdeling wordt uitbetaald en of de zelfstandige beschikt over eigen middelen/apparatuur.
Voorzover er nog geen vrij verkeer van werknemers met de nieuwe lidstaten van de EU bestaat, zullen werkgevers
van de schijnzelfstandigen/werknemers een tewerkstellingsvergunning moeten aanvragen. Indien zij een
schijnzelfstandige werknemer zonder tewerkstellingsvergunning laten werken, is er sprake van overtreding van de
Wet arbeid vreemdelingen (WAV). De Arbeidsinspectie zal bij constatering van illegale tewerkstelling per illegaal
tewerkgestelde een boete opleggen van 4.000 bij particulieren en 8.000 bij rechtspersonen. Met zowel het
toegenomen aantal inspecteurs als de hoge boetes bij illegale tewerkstelling zijn deze constructies een stuk minder
aantrekkelijk geworden.
Wanneer schijnzelfstandigen werk verrichten voor een niet-CAO conform loon bij ondernemingen die gebonden zijn
aan de CAO, hebben de CAO-partijen voorts de mogelijkheid op grond van artikel 9, tweede lid, Wet CAO nakoming
te vorderen van de CAO. Op grond van artikel 15 en 16 Wet CAO kunnen de CAO-partijen daarenboven
schadevergoeding eisen als gevolg van het niet-nakomen van de CAO.
De leden van de VVD- fractie merkten op dat in artikel 3, tweede lid van de Detacheringsrichtlijn een (dwingende)
bepaling is opgenomen die niet in de WAGA is geïmplementeerd17. Dit lijkt een omissie te zijn bij de implementatie
van de richtlijn. De aan het woord zijnde leden wilden weten of deze zienswijze in de ogen van de regering correct is.
Deze bepaling is inderdaad niet in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het betreft een zeer specifieke
uitzondering, die in de richtlijn met veel voorbehouden is omgeven. Het opnemen van een dergelijke, ook nog tot
enkele elementen van de arbeidsvoorwaarden beperkte uitzondering in de wetgeving zou vrijwel elke praktische
betekenis ontberen en daarentegen wel een bron zijn van onduidelijkheid en verwarring voor alle betrokkenen. Om
die reden is er destijds van afgezien deze uitzondering in de wetgeving vast te leggen. Niet is gebleken dat dit in de
praktijk ooit tot enig probleem aanleiding heeft gegeven.
De leden van de SP-fractie wilden weten of hun zienswijze correct is dat algemeen verbindend verklaarde bepalingen
in de CAO die geen betrekking hebben op de zeven zogenaamde kernbepalingen niet gelden voor de buitenlandse
ondernemer in die bedrijfstak.
Invoering en uitbreiding van de WAGA beoogt dwingendrechtelijk uitvoering te geven aan de in de
Detacheringsrichtlijn genoemde arbeidsrechtelijke kernbepalingen. Het is daarmee niet gezegd en ook niet door de
Detacheringsrichtlijn aangegeven dat met de implementatie van de richtlijn in de WAGA de grenzen zijn gesteld aan
de in artikel 7 EVO aan de rechter gelaten bevoegdheid om aan andere regels (waaronder algemeen verbindend
verklaarde CAO-bepalingen) van het werkland ten aanzien van arbeidsvoorwaarden voorrang te geven18.
De leden van de SP-fractie vroegen zich af of op enig moment de WAGA en het algemeen verbindend verklaren van
CAO-bepalingen in strijd kan worden verklaard met artikel I-3, tweede lid, van het verdrag tot vaststelling van een
Grondwet voor Europa, waarin wordt geschreven over vrij en onvervalste mededinging. Een soortgelijke vraag is
gesteld door de leden van de D66-fractie. Zij vragen of de Nederlandse CAO's niet als een kartel functioneren die de
gemeenschappelijke Europese markt frustreert.
In de ogen van het Hof van Justitie van de EG zijn noch CAO's, noch de algemeenverbindendverklaringen van
CAO's als zodanig in strijd met het Europees mededingingsrecht.
17 Deze bepaling luidt als volgt:
In het geval van werkzaamheden met het oog op de initiële assemblage en/of de eerste installatie van een goed, die
een wezenlijk bestanddeel uitmaken van een overeenkomst voor de levering van goederen, noodzakelijk zijn voor het
in werking stellen van het geleverde goed en uitgevoerd worden door gekwalificeerde en/of gespecialiseerde
werknemers van de leverende onderneming, is lid 1, eerste alinea, tweede streepje, onder b) en c) (dit betreft:
minimumaantal betaalde vakantiedagen en minimumlonen, incl. vergoedingen voor overwerk) niet van toepassing,
wanneer de duur van de terbeschikkingstelling niet meer dan acht dagen bedraagt.
18 Houwerzijl, M.S., De Detacheringsrichtlijn Over de achtergrond, inhoud en implementatie van Richtlijn 96/71/EG,
Kluwer, Deventer, 2004 p. 161 en 162; Bloemarts, J.C.M.G., De werking van de CAO ten aanzien van
grensoverschrijdende arbeid in Nederland, Sociaal Recht, 2004-5 p. 191.
---
Enige jaren geleden heeft het Hof van Justitie van de EG een drietal arresten19 gewezen waarin het de vrijheid van
sociale partners in vergaande mate respecteert om afspraken te maken gericht op de verbetering van de
werkgelegenheid- en arbeidsvoorwaarden van werknemers zonder daarbij te worden beperkt door het
mededingingsrecht. Het Hof heeft in die arresten uitgemaakt dat een overeenkomst die is gesloten op basis van
collectieve onderhandelingen tussen werkgevers- en werknemersorganisaties en die als directe doelstelling heeft de
verbetering van de werkgelegenheids- en arbeidsvoorwaarden van werknemers, wegens haar aard en doel moet
worden geacht niet onder artikel 81, eerste lid, van het EG-verdrag te vallen. Ook het algemeen verbindend verklaren
van een dergelijke overeenkomst achtte het Hof niet in strijd met het EG-verdrag. Artikel 81 van het EG-verdrag is in
zijn geheel terug gekomen in artikel III-161 van het ontwerp van de grondwet voor de EU. Gezien de
overeenkomende formuleringen in artikel 81 EG-verdrag en artikel III-161 Ontwerpgrondwet EU kan gesteld worden
dat de jurisprudentie gebaseerd op artikel 81 EG-verdrag ook van toepassing is op het voorgestelde artikel III-161.
Artikel III-161 is een nadere uitwerking van de door de leden van de SP-fractie aangehaalde doelstelling van de EU,
genoemd in artikel I-2.
Op grond van het feit dat het Hof niet van oordeel is dat CAO's en de algemeenverbindendverklaringen hiervan in
strijd zijn met het Europees mededingingsrecht, alsmede vanwege het feit dat de Detacheringsrichtlijn expliciet
voorschrijft dat algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen ook van toepassing zijn op gedetacheerde
werknemers in de bouwsector en expliciet toestaat dat dit onderdeel verbreed wordt tot andere sectoren, moet
geconcludeerd worden dat ook de WAGA niet op enig moment in strijd kan zijn met het Europees
mededingingsrecht.
3. Aanleiding tot de uitbreiding van de werkingssfeer van de WAGA
De leden van de CDA-fractie vroegen voor hoeveel werkenden de uitgebreide WAGA de komende 5 tot 10 jaar zal
gaan gelden en wat de herkomst van bedrijven en werkenden zal zijn die onder de werkingssfeer gaan vallen. Ook de
leden van de D66-fractie vroegen wat de kwantitatieve en kwalitatieve effecten van de huidige WAGA zijn en het
verwachte effect van de uitbreiding van de werkingssfeer.
De WAGA geldt voor alle buitenlandse werknemers die tijdelijk in Nederland werken. Het totale aantal personen dat
er onder kan vallen is lastig in te schatten, omdat niet alle buitenlandse werknemers een tewerkstellingsvergunning
(TWV) hoeven aan te vragen. Eventuele verdringing van Nederlands arbeidsaanbod vraagt ook bij de groep die geen
tewerkstellingsvergunning hoeft aan te vragen om aandacht, omdat in dat geval geen toets op prioriteitsgenietend
aanbod plaatsvindt. Voor de groep van de nieuwe EU-lidstaten (zogenaamde MOE-landen) geldt de TWV-plicht wel.
In geval van tewerkstelling ten behoeve van grensoverschrijdende dienstverlening vindt echter slechts een beperkte
toetsing plaats alvorens een tewerkstellingsvergunning wordt verleend. Daarnaast is ook in een beperkt aantal
sectoren een beperkte procedure van kracht. Voor beide groepen is geen toets op prioriteitsgenietend aanbod van
toepassing. In 2004 ging het om totaal ongeveer 13 duizend beperkte TWV's. Dit aantal betreft dus slechts een deel
van het totaal aantal werkenden dat onder de WAGA kan vallen.
Een ander aangrijpingspunt voor het traceren van de werkingsfeer van de WAGA kan zijn het aantal E101-
verklaringen in het kader van EG-Verordening 1408/71. In Titel II van EG-Verordening 1408/71 is vastgelegd welke
sociale verzekeringswetgeving toepasbaar is wanneer een persoon grensoverschrijdende werkzaamheden verricht
binnen de Europese Unie. Wanneer een werknemer of zelfstandige tijdelijk in een andere EU-lidstaat gaat werken en
tijdens deze werkzaamheden ressorteert onder de sociale verzekeringswetgeving van het uitzendende land (artikel 14,
eerste lid, onderdeel a), kan hij een E101-verklaring aanvragen om dit aan te tonen. Het is overigens niet verplicht om
een E101 aan te vragen. Een E101 wordt afgegeven na aanvraag door betrokkene of zijn werkgever. Uit een E101
vloeit voort dat ook de sociale verzekeringspremies in het uitzendende land betaald moeten worden. Voor de personen
die een E101 van een andere EU-lidstaat kunnen overleggen tijdens hun werkzaamheden in Nederland betekent dit
dat zij geen sociale verzekeringspremies in Nederland hoeven te betalen. Daar staat tegenover dat zij geen sociale
zekerheidsrechten in Nederland opbouwen.
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft in de periode van 2000 tot en met 2004 in totaal bijna 150.000 E101-
verklaringen uit de verschillende EU-landen en landen waarmee Nederland een bilateraal verdrag heeft inzake sociale
zekerheid ontvangen en geregistreerd. Het werkelijke aantal dat in het bezit van een E101 in Nederland heeft gewerkt
ligt hoger, rekening houdend met onder andere administratieve achterstand bij de SVB. Groot-Brittanië (bijna
83.000), België (ruim 21.000) en Duitsland (ruim 15.000) leveren het grootste aandeel. Het ruime merendeel van de
19 HvJ EG 21 september 1999, zaak C-67/96 (Albany), Jur. 1999, I-5751, HvJ EG 21 september 1999, gev. zaken C-
115-117/97 (Brentjens), Jur. 1999, I-6025, HvJ EG 21 september 1999, zaak C-219/97 (Drijvende Bokken), Jur.
1999, I-6121.
10
bijna 150.000 verklaringen betreft detacheringen voor maximaal één jaar. De gegevens zijn niet per sector
beschikbaar. De cijfers zijn vooral beperkt omdat niet duidelijk is hoeveel gedetacheerden geen E101-verklaring
hebben aangevraagd en wel onder de EG-Verordening 1408/71 vallen.
Het exacte aantal werkenden dat onder de WAGA kan vallen, is al met al niet exact traceerbaar, maar wel kan
geconcludeerd worden dat het om substantiële aantallen gaat die effect op de werking van Nederlandse arbeidsmarkt
kunnen hebben.
De precieze rol van de WAGA hierin is lastig in te schatten. De huidige WAGA legt op grond van de van toepassing
zijnde Nederlandse minimumnormen een bodem voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden (zoals wettelijk
minimumloon, maximale arbeidstijden, minimale vakantiedagen) die bedrijven uit andere EU-landen die personeel
naar Nederland detacheren hanteren. Hiermee wordt voorkomen dat tegen zeer goedkope arbeidskosten buitenlandse
werknemers in Nederland werken en vanwege deze lage arbeidskosten Nederlands arbeidsaanbod verdringen. Voor
de bouwsectoren zijn de voorwaarden nog iets scherper. In deze sector zijn de CAO-afspraken die algemeen
verbindend verklaard zijn, ook van toepassing op de gedetacheerde werknemers.
Het voorliggende wetsvoorstel zorgt ervoor dat ook in de andere sectoren de algemeen verbindend verklaarde CAO-
bepalingen van toepassing worden op de arbeidsrelatie van de buitenlandse gedetacheerde werknemer. De uitbreiding
van de werkingssfeer zal er naar alle waarschijnlijkheid toe bijdragen dat de concurrentie op het gebied van de
arbeidsvoorwaarden tussen Nederlandse en EU-bedrijven wordt beperkt.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat niet alleen een gelijk speelveld voor
arbeidsvoorwaarden belangrijk is, maar ook de mogelijke opbouw van rechten in de sociale
zekerheid en beroep dat werkenden onder de WAGA mogelijk zullen gaan doen op de sociale
zekerheid en de Wet werk en bijstand (WWB). Men vraagt zich af of het juist is dat er geen
sprake kan en zal zijn van het opbouwen van sociale zekerheidsrechten en/of pensioenrechten en
dat een mogelijk beroep op de WWB wordt uitgesloten.
Een persoon die tijdelijk in een andere lidstaat gaat werken, kan op grond van detachering voor de
duur van de werkzaamheden (in beginsel niet langer dan een jaar) in de lidstaat waar hij
normaliter werk verricht, verzekerd blijven voor de werknemer- en volksverzekeringen. Dit is
bepaald in EG-Verordening 1408/71. Dit voorkomt dat de betrokken persoon een versnipperd
verzekeringsverleden opbouwt. De sociale zekerheidswetgeving van de lidstaat waar het bedrijf
gevestigd is waar de gedetacheerde werknemer normaal verbonden is blijft van kracht, mits de
detachering niet langer duurt dan 12 maanden. Deze periode kan worden verlengd met een jaar.
Bovendien biedt de verordening de mogelijkheid voor twee of meer lidstaten om onderlinge
afspraken over langere uitzonderingsperioden te maken.
Op grond van artikel 15 Wet Bedrijfstakpensioenfonds (Bpf) 2000 kunnen personen die vanuit een ander land in
Nederland worden gedetacheerd op aanvraag door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden
ontheven van de verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds. De wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de
Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten20 ter uitvoering van richtlijn nr. 98/49/EG van de Raad van de
Europese Unie betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen
die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen21 heeft geleid tot een aanpassing van artikel 15 van de Wet Bpf 2000.
Het nieuwe artikel 15, eerste lid, Wet Bpf 2000 verwijst naar hetgeen in het nieuwe artikel 32g van de Pensioen- en
spaarfondsenwet is bepaald. Hierdoor hoeft voor gedetacheerde werknemers van binnen de Europese Unie en van wie
de detachering is begonnen op of na 25 juli 2001, niet langer ontheffing te worden aangevraagd indien de betaling van
bijdragen in een andere lidstaat wordt voortgezet. Deze werknemers en hun werkgevers zijn op basis van artikel 32g,
tweede lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van bijdragen aan het
verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds in Nederland. Artikel 15 van de Wet Bpf 2000 heeft derhalve alleen nog
betekenis voor die gevallen waarop artikel 32g van de Pensioen- en spaarfondsenwet niet van toepassing is,
bijvoorbeeld bij detacheringen die begonnen zijn voor 25 juli 2001, detacheringen waarbij de betaling van bijdragen
in de lidstaat van herkomst niet wordt voortgezet en bij detacheringen van buiten de Europese Unie.
20 Stb. 2001, 314.
21 PbEG L 209.
---
De EU-burger die op grond van een detacheringscontract voor een buitenlands bedrijf slechts tijdelijk in Nederland
werkzaam is en verblijft, wordt in het kader van de WWB niet als ingezetene van Nederland aangemerkt en valt dus
niet onder de werkingsfeer van de WWB. Indien die persoon stopt met de detacheringswerkzaamheden en vervolgens
in Nederland wenst te blijven, dan zal een beroep op bijstand gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. Dit beroep op
de openbare kas zal voor de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) aanleiding zijn om langer verblijf in Nederland
niet toe te staan.
De leden van de PvdA-fractie wilden weten in hoeverre de uitbreiding van de werkingssfeer van de WAGA tot
terugdringing leidt van vormen van detachering, die vooral zijn gebaseerd op het loonkostenvoordeel dat bestond als
gevolg van het niet van toepassing zijn van de algemeen verbindend verklaarde CAO's voor buitenlandse
transnationale dienstverleners.
De uitbreiding van de werkingssfeer van de WAGA zal logischerwijs de concurrentie op arbeidsvoorwaarden
beperken en daarmee vormen van detachering terugdringen die vooral gebaseerd zijn op het loonkostenvoordeel.
Prognoses, zoals gevraagd, zijn niet voor handen.
De leden van de PvdA-fractie wilden weten of de uitbreiding van de werkingssfeer van de WAGA voldoende
antwoord biedt op de bezwaren van de Europese Commissie tegen de verplichting tot het aanvragen van een
werkvergunning voor werknemers van dienstverlenende bedrijven uit de nieuw toegetreden landen. Indien de
regering van oordeel is dat dit niet het geval is, dan wilden deze leden weten welke aanvullende maatregelen volgens
de regering nodig zijn om de bezwaren van de Europese Commissie tegen het Nederlandse vergunningenbeleid voor
gedetacheerde werknemers van dienstverleners uit de nieuwe toegetreden landen op te lossen.
De voorliggende uitbreiding van de WAGA heeft niets met de genoemde bezwaren van de Comissie van doen.
In de brief aan de Tweede Kamer van 26 november 200422 heeft het kabinet aangegeven dat het een wijziging van
bestaande regelgeving op grond van de Wet Arbeid vreemdelingen (WAV) voorbereidt. Die voorgenomen wijziging
houdt in dat de nu bestaande tewerkstellingsvergunning bij grensoverschrijdende dienstverlening zal worden
vervangen door een handhaafbaar systeem (in lijn met het Europese recht) van notificatie vooraf door de betrokken
dienstverlener. Het kabinet is van mening dat een notificatiesysteem nodig is om een verantwoord toezicht te kunnen
houden, opdat de regeling niet misbruikt wordt voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, of voor het
omzeilen van de geldende beperkingen in het vrij werknemersverkeer via schijnconstructies. Uit de jurisprudentie
blijkt dat een verplichting mogelijk is om de plaatselijke autoriteiten in kennis te stellen van de voor controle
noodzakelijke gegevens. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat de maatregelen een rechtvaardiging vinden in het
algemeen belang, proportioneel zijn en gelden, ongeacht in welke EU-lidstaat de tijdelijk in Nederland werkzame
dienstverlener gevestigd is. Het uitgewerkte systeem is erop gericht zo min mogelijk belemmerend voor de
dienstverlening te zijn en de verplichtingen voor de dienstverlener tot een minimum te beperken, en zal gelden zonder
onderscheid naar land van vestiging van de dienstverlener.
Het kabinet overlegt momenteel met de Europese Commissie over de invulling van het notificatiesysteem, voordat het
een brief met die invulling aan de Kamer zendt.
Voor de leden van de VVD-fractie was het nog niet duidelijk dat de uitbreiding van de werkingssfeer van de WAGA
naar alle sectoren nodig is. Deze leden wijzen erop dat de werkingssfeer van de Detacheringsrichtlijn en de WAGA
destijds beperkt is gebleven tot de bouwsector, omdat met name in deze sector zich op Europees niveau daadwerkelijk
problemen voordeden. Naar de mening van deze leden heeft de regering zich destijds terecht op het standpunt gesteld
dat de implementatie niet verder moet gaan dan de richtlijn voorschrijft. Deze leden wilden graag weten waarom de
regering nu van mening is dat uitbreiding van de werkingssfeer van de WAGA moet plaatsvinden. Vindt de regering
de destijds tegen de uitbreiding van de WAGA ingebrachte argumenten irrelevant in het licht van de toetreding van de
Midden- en Oosteuropese landen (MOE-landen)? Deze leden zouden in aansluiting hierop graag willen dat de
regering ingaat op de argumenten van de vertegenwoordigers van de centrale organisaties van werkgevers in de
Stichting van de Arbeid. Ook de leden van de D66-fractie wilden weten waarom de argumenten die destijds tegen de
uitbreiding van de WAGA opgevoerd werden, thans niet meer doorslaggevend zijn.
Mijn ambtsvoorganger heeft zich bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel voor de WAGA op het
standpunt gesteld dat het onwenselijk is de werkingssfeer van de WAGA voor wat betreft de algemeen verbindend
verklaarde CAO-bepalingen breder te trekken dan de bouwsector23. Hij heeft daarbij gewezen op het risico van
22 Kamerstukken II, 2004/05, 29407, nr. 20.
23 Kamerstukken II, 1998/99, 26524, nr. 1-3 en nr. 5. Handelingen II, 1998/99, 5979-5990.
12
rechtsconflicten. Voorts heeft mijn ambtsvoorganger erop gewezen dat het risico van verdringing en sociale dumping
vooral manifest leek in de bouwsector. Er zou geen noodzaak bestaan tot verbreding.
De Tweede Kamer was destijds kritisch ten aanzien van dit onderdeel. De CDA-fractie wilde de werkingssfeer
verbreden tot andere sectoren (amendement Verburg)24. De VVD-fractie wilde verbreding mogelijk maken naar
andere sectoren bij AMvB. Naar de overtuiging van die fractie zou verdringing van Nederlands aanbod zich niet
noodzakelijkerwijs tot de bouwsector beperken (amendement Weekers c.s.)25. Beide amendementen zijn na de reactie
van mijn ambtsvoorganger ingetrokken26. De Kamer heeft destijds besloten mijn ambtsvoorganger te verzoeken de
uitbreidingskwestie voor te leggen aan de Stichting van de Arbeid (motie Weekers c.s.27), alsmede aan de SER (motie
Verburg c.s.28).
Op 4 oktober 2000 heeft de Stichting van de Arbeid hieromtrent zijn advies vastgesteld29. Dit advies is later als
bijlage opgenomen in het SER-advies inzake arbeidsmobiliteit in de EU30.
Binnen de Stichting van de Arbeid bestond er geen overeenstemming over de vraag of de werkingssfeer van de
WAGA zou moeten worden verbreed naar andere sectoren dan de bouwsector. De regering zag in het (verdeelde)
advies geen aanleiding tot wijziging van de WAGA.31
Het oordeel van mijn ambtsvoorganger betreffende uitbreiding van de werkingssfeer, heeft het kabinet overgenomen
in de debatten met de Tweede kamer met betrekking tot de toetreding van de MOE-landen32. Naderhand is
hieromtrent het standpunt gewijzigd33.
Het voorliggende wetsvoorstel tot uitbreiding van de WAGA moet gezien worden in het licht van de toetreding van
de MOE-landen tot de Europese Unie. Het arbeidsvoorwaardenniveau in de MOE-landen is aanzienlijk lager dan het
niveau dat gangbaar is in Nederland.
De Tweede Kamer heeft meer dan eens zijn vrees uitgesproken over verdringing van Nederlandse werkgevers en
werknemers door werkgevers en werknemers uit de MOE-landen als gevolg hiervan34. Deze verdringing wordt mede
in de hand gewerkt door de mogelijkheden die de WAGA biedt inzake transnationale detachering. Op grond van de
WAGA is het namelijk toegestaan (buiten de bouwsector) werknemers te detacheren voor de wettelijke
minimumnormen. Nederlandse werkgevers zijn daarentegen veelal gebonden aan algemeen verbindend verklaarde
CAO-bepalingen. De kans is zeer reëel dat het kostenvoordeel dat hiermee bereikt kan worden, leidt tot verdringing
van Nederlands aanbod.
Dit risico schat ik thans als ernstiger in dan mijn ambtsvoorganger destijds bij de inwerkingtreding van de WAGA.
In het licht hiervan is thans de afweging van de regering ten aanzien van de voor- en nadelen van uitbreiding van de
WAGA anders dan voorheen en anders dan tijdens de parlementaire behandeling van de WAGA. Het risico van
rechtsconflicten, hetgeen het hoofdargument vormde tegen uitbreiding van de WAGA, bestaat uiteraard nog steeds,
maar is niet meer overheersend in de algehele afweging. In haar recente proefschrift over de Detacheringsrichtlijn
geeft Houwerzijl bovendien aan dat rechtsconflicten op het gebied dat de WAGA bestrijkt, meer theorie is dan
praktijk35. Daarenboven heeft het risico van rechtsconflicten in de bouwsector een positief neveneffect gehad: het
heeft geleid tot grensoverschrijdende afspraken tussen sociale partners36. Dergelijke afspraken kunnen ook in andere
sectoren gemaakt worden. Het risico van rechtsconflicten zal daarmee verder gereduceerd kunnen worden.
Voorts vroegen de leden van de VVD-fractie in te gaan op de overwegingen van de vertegenwoordigers van de
centrale organisaties van werkgevers in het advies van de Stichting van de Arbeid hieromtrent.
In het advies vreesden deze vertegenwoordigers in de eerste plaats dat uitbreiding van de WAGA een negatief effect
heeft op het vrij verkeer van diensten. De regering is met de vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties van
24 Kamerstukken II, 1998/99, 26524, nr. 8
25 Kamerstukken II, 1998/99, 26524, nr. 9 en nr. 10.
26 Handelingen II, 1999/2000, p. 230-232.
27 Kamerstukken II, 1998/99, 26524, nr. 10.
28 Kamerstukken II, 1998/99, 26524, nr. 11.
29 Stichting van de Arbeid, Advies inzake de uitvoering van Richtlijn 96/71/EG, 4 oktober 2000. Publicatienummer:
00/11.
30 Sociaal-Economische Raad, Advies Arbeidsmobiliteit in de EU, nr. 01/04.
31 Kamerstukken II, 1998/99, 26524, nr. 12.
32 Zie hierover o.m. Handelingen II, 2003-04, 3546-3557. Handelingen II, 2003/04, 3144-317.
33 Kamerstukken II, 2003/04, 29407, nr. 16.
34 Zie onder meer Handelingen. II 2003/04, p. 3144-3171. Handelingen. II 2003/2004, p. 3546-3557.
35 M.S. Houwerzijl (2005) `De Detacheringsrichtlijn. Over de achtergrond, inhoud en implementatie van Richtlijn
96/71/EG'. Kluwer, Deventer. p. 292-294.
36 Mevr. Mr. M.S. Houwerzijl `De deur op een kier of wijd open voor (gedetacheerde) werknemers uit de toetredende
lidstaten'. SMA 2004, nr. 4. p. 181.
13
oordeel dat vrije en eerlijke concurrentie economisch profijtelijk kan zijn voor zowel dienstverleners uit Nederland als
dienstverleners uit de nieuwe lidstaten. Met de uitbreiding van de WAGA wordt beoogd een gelijk speelveld te
creëren tussen Nederlandse en buitenlandse dienstverleners, opdat op gelijke voet geconcurreerd kan worden.
De vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties wezen verder in het advies van de Stichting van de Arbeid op
het geringe effect van uitbreiding van de WAGA. Uitbreiding van de WAGA leidt voor werkgevers niet tot
uniformiteit van de arbeidsvoorwaarden, aangezien gunstigere arbeidsvoorwaarden in het `thuisland' van toepassing
blijven op de arbeidsrelatie van de gedetacheerde werknemer.
Met uitbreiding van de WAGA wordt niet beoogd de arbeidsvoorwaarden te uniformeren. Met de uitbreiding wordt
beoogd een bijdrage te leveren aan het tegengaan van verdringing en sociale dumping en richt zich derhalve op
buitenlandse gedetacheerde werknemers die een minder gunstig arbeidsvoorwaardenregime kennen.
De leden van de VVD-fractie vroegen de regering in te gaan op de verhouding tussen onderhavig
wetsvoorstel en de Dienstenrichtlijn. De leden van de D66-fractie vroegen wat het verband is
tussen de (uitbreiding van de werkingssfeer van de) WAGA, de Detacheringsrichtlijn en de
aanstaande Dienstenrichtlijn. Men vroeg zich in dat kader tevens af of het niet beter is eerst de
definitieve totstandkoming van de Dienstenrichtlijn af te wachten.
Het arbeidsrecht in grensoverschrijdende situaties is geregeld door het EVO en de Detacheringsrichtlijn. Het EVO
heeft als hoofdregel dat een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat partijen hebben gekozen. Deze
rechtskeuze wordt ingeperkt door artikel 6.1 EVO dat bepaalt dat de rechtskeuze er niet toe kan leiden dat de
werknemer de bescherming verliest welke hij op grond van de dwingende bepalingen van het recht dat op hem van
toepassing zou zijn volgens de criteria zoals opgenomen in artikel 6.2 EVO. In artikel 6.2 EVO zijn criteria
opgenomen voor de aanwijzing van het op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde recht in het geval partijen
geen rechtskeuze hebben gemaakt. Van toepassing is het recht van het land waar de werknemer ter uitvoering van de
overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht, zelfs als hij tijdelijk werk verricht in een ander land. Indien dit niet kan
worden vastgesteld dan is het recht van het land waar de dienstverrichter is gevestigd van toepassing. Echter, indien
uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de arbeidsovereenkomst nauwer is verbonden met een ander land, dan
geldt het recht van dat andere land. Uit artikel 7 EVO kan worden afgeleid dat het gastland bepaalde bijzonder
dwingende bepalingen van arbeidsrecht op de arbeidsovereenkomst van toepassing kan laten zijn, ongeacht het recht
dat de arbeidsovereenkomst beheerst. Het gaat daarbij om bepalingen die van openbare orde kunnen worden geacht.
Met de Detacheringsrichtlijn is vastgesteld dat bepaalde dwingende bepalingen van arbeidsrecht die de harde kern van
arbeidsvoorwaarden en omstandigheden betreffen in ieder geval van toepassing dienen te zijn op slechts tijdelijk in
Nederland werkzame werknemers; dit ongeacht het recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst. De
Detacheringsrichtlijn zou opgevat kunnen worden als concretisering van artikel 7 EVO, doch dat is voor de gelding
van de Detacheringsrichtlijn niet van wezenlijk belang. Artikel 20 EVO regelt namelijk dat het Gemeenschapstrecht
voorrang heeft boven de normen van het EVO, waaronder de hierboven vermelde artikelen 6.1 en 6.2 EVO.
Detachering als bedoeld in de Detacheringsrichtlijn is het tijdelijk laten werken van een werknemer in een ander land
dan waar hij normaal werkzaam is. Dit kan drie vormen aannemen: (i) het grensoverschrijdend `collegiaal uitlenen'
(de werknemer is en blijft formeel in dienst bij werkgever A; (ii) werkgever A stelt hem tijdelijk ter beschikking van
werkgever B, waarbij werkgevers A en B tot hetzelfde concern kunnen behoren), het grensoverschrijdend ter
beschikking stellen van arbeidskrachten (uitzend- en detacheringsbureaus) en (iii) het tijdelijk werkzaam zijn in een
ander land in het kader van grensoverschrijdende dientsverlening (bijvoorbeeld een bouwbedrijf dat een klus in een
andere lidstaat krijgt en deze klus met eigen werknemers, die normaal in land van vestiging werkzaam zijn, gaat
uitvoeren).
Met de WAGA en de overige op het toepassingsgebied van de Detacheringsrichtlijn geldende wetten (de sociaal-
dwingendrechtelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, de Arbeidsomstandighedenwet 1998, de
Arbeidstijdenwet, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en wetgeving inzake gelijke behandeling) is de
Detacheringsrichtlijn voor Nederland geïmplementeerd.
De Dienstenrichtlijn heeft tot doel een algemeen rechtskader vast te stellen voor het uitoefenen
van de vrijheid van vestiging van dienstverleners en voor het vrij verkeer van diensten. Met de
regeling wordt beoogd om bestaande belemmeringen betreffende vrijheid van vestiging en
vrijheid van diensten te verwijderen. Ter verwijdering van belemmeringen op het gebied van vrij
verkeer van diensten is in de Dienstenrichtlijn het land van oorsprongbeginsel geïntroduceerd,
hetgeen betekent dat het recht van de lidstaat geldt waar de dienstverrichter normaliter zijn
14
diensten verricht. Het tijdelijk laten werken van een werknemer in een andere lidstaat dan waar hij
normaliter werkzaam is (i.c. detachering van werknemers van de ene naar de andere lidstaat) in
het kader van dienstverlening valt onder het vrij verkeer van diensten, waarmee de
Dienstenrichtlijn ook gevolgen zou hebben voor het geldend arbeidsrecht in grensoverschrijdende
situaties zoals hierboven is uiteengezet.
De voorgestelde Dienstenrichtlijn laat de Detacheringsrichtlijn echter onverlet. De
Detacheringsrichtlijn is namelijk door middel van artikel 17 van de Dienstenrichtlijn uitgezonderd
van het land van oorsprongbeginsel. Dit betekent dat de Nederlandse wetgeving en algemeen
verbindend verklaarde CAO-bepalingen die op grond van de Detacheringsrichtlijn mede
toepassing moeten vinden op tijdelijk in Nederland werkzame werknemers in beginsel onverlet
blijven. Ook blijven lidstaten bevoegd om zelf invulling te geven aan de definitie voor het begrip
werknemer.
In dit verband is ook van belang dat de minister van Economische Zaken in zijn brief van 20
september 2004 aan de voorzitter van de Tweede Kamer37 reeds heeft aangegeven dat de inzet van
het kabinet is om de dwingendrechtelijke voorschriften uit hoofde van sociale politiek uit te
zonderen van het land van oorsprongbeginsel, omdat niet alle gevallen onder de reeds bestaande
uitzondering vallen (bijvoorbeeld wettelijke reïntegratieverplichtingen, ontslagrecht,
medezeggenschapswetgeving e.d.). Een dergelijke verruiming van de uitzondering wordt in het
bijzonder van belang geacht, voor zover het betreft de positie van werknemers die, hoewel in
dienst van een buitenlandse dienstverlener, normaal in Nederland arbeid verrichten, dan wel uit
anderen hoofde onder de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving vallen.
Voorts bevat de concept-Dienstenrichtlijn enkele bepalingen (artikelen 24 en 25) die, afhankelijk
van de lezing daarvan, de handhaving van de geldende Nederlandse regelingen zouden kunnen
bemoeilijken. Bij de behandeling van de concept-Dienstenrichtlijn in de Raadswerkgroep is van
Nederlandse zijde hiervoor aandacht van de Europese Commissie gevraagd, een en ander in lijn
met hetgeen hierover is gesteld in de brief van de minister van Economische Zaken aan de
Tweede Kamer van 20 september 2004 inzake de waardering van de Dienstenrichtlijn door het
kabinet. In genoemde brief aan de Tweede Kamer is expliciet opgenomen dat Nederland van
mening is dat ook op het punt van vergunnings- en certificatievereisten de algemeen geldende
nationale voorschriften van kracht moeten kunnen blijven, voor zover die gerechtvaardigd zijn uit
hoofde van sociale politiek (i.c. voorkomen van illegale arbeid en misbruik) en geen
disproportionele belemmeringen opleveren voor het dienstenverkeer.
Tot slot merkt de regering op, dit naar aanleiding van de vraag van de leden van de D66-fractie of
het niet beter is eerst de definitieve totstandkoming van de Dienstenrichtlijn af te wachten
alvorens over te gaan tot uitbreiding van de werkingsfeer van de WAGA, dat gelet op
bovenstaande uiteenzetting, hiertoe geen aanleiding bestaat.
De leden van de SP-fractie en de leden van de VVD-fractie vroegen de regering in te gaan op de handhavingaspecten
van het wetsvoorstel `uitbreiding WAGA'. Meer specifiek vroegen deze leden de regering in te gaan op de
handhavinginstrumenten die het kabinet tot zijn beschikking heeft om de WAGA te doen naleven en de
handhavingcapaciteiten die de regering nodig heeft bij uitbreiding van de werkingssfeer van de WAGA.
Controle op naleving van algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen geschiedt langs privaatrechtelijke weg
bij de rechter, door individuele werknemers dan wel door de betrokken CAO-partijen. De individuele gedetacheerde
werknemer kan zich in Nederland rechtstreeks tot de kantonrechter richten op grond van artikel 98 Wetboek van
Rechtsvordering38. Betrokken CAO-partijen kunnen een rechtsvordering instellen op grond van de artikelen 305a BW
37 Kamerstukken II, 2004/05, 21501-30, nr. 59.
38 Artikel 98 Wetboek van Rechtsvordering ligt momenteel in vernieuwde versie bij de Eerste Kamer. Zie
Kamerstukken I, 2004/05, 28663, C.
15
en artikel 9, tweede lid, Wet CAO. Voorts is het mogelijk dat partijen in hun CAO een paragraaf `naleving' opnemen.
Binnen de daarvoor geldende kaders kunnen dergelijke nalevingsbepalingen ook algemeen verbindend worden
verklaard. Zie bijvoorbeeld CAO voor uitzendkrachten, CAO voor de schoonmaak en glazenwassers en de CAO
beroepsgoederenvervoer.
Met voorliggend wetsvoorstel wordt geregeld dat alle algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen betreffende
de zogenoemde harde kern van arbeidsvoorwaarden van toepassing worden verklaard voor werknemers die tijdelijk in
Nederland zijn gedetacheerd. Dit brengt geen wijziging van het bestaande privaatrechtelijke handhavinginstrument
met zich mee.
Het is niet de bedoeling van de Detacheringsrichtlijn geweest om wijziging te brengen in de aard van wetgeving
(privaatrechtelijk dan wel publiekrechtelijk, inclusief de daaraan verbonden gevolgen op het punt van toezicht en
sanctionering) zoals die in de diverse lidstaten geldt. Strekking van de richtlijn was slechts de wetgeving, zoals die in
een bepaald land geldt, ook van toepassing te laten zijn op de slechts tijdelijk in dat land werkzame werknemers.
Wat Nederland betreft, impliceert dit dat de wetgeving van publiekrechtelijke aard, met
overheidstoezicht (bijvoorbeeld de Arbeidsomstandighedenwet) in die vorm ook voor tijdelijk in
het land werkzame werknemers moet gelden. De Arbeidstijdenwet bevat een gemengd systeem
(sommige normen privaatrechtelijk gesanctioneerd, andere strafrechtelijk met overheidstoezicht).
Die wet geldt, in deze gemengde vorm, ook voor tijdelijk in Nederland werkzame werknemers.
De leden van de SP-fractie vroegen de regering welke activiteiten de Nederlandse overheid in het buitenland gaat
ondernemen om buitenlandse toetreders tot de Nederlandse arbeidsmarkt op de hoogte te brengen van eventuele
wijzigingen in de WAGA.
Informatie over arbeidsvoorwaarden in Nederland voor buitenlandse werknemers en werkgevers is te vinden op de
Engelstalige website van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Arbeidsinspectie en het CWI.
Voorts zouden werkgevers- en werknemersorganisaties die hun algemeen verbindend verklaarde CAO's van
toepassing zien op buitenlandse gedetacheerde werknemers in hun bedrijfstak, aangemoedigd kunnen worden hun
eigen website te gebruiken om relevante informatie te verschaffen aan buitenlandse gedetacheerde werknemers en
hun werkgevers. Zij weten namelijk als geen ander, welke CAO-bepalingen op buitenlandse gedetacheerde
werknemers van toepassing zijn. Dergelijke initiatieven zijn reeds ondernomen door de werkgeversvereniging in de
bouw (vereniging `Bouwend Nederland'). Op hun website kan men een Engelstalige brochure bestellen met
informatie over welke CAO-voorwaarden gelden voor inwoners van EU-landen die tijdelijk in de Nederlandse
bouwsector komen werken.
De leden van de VVD-fractie misten een financiële paragraaf in de memorie van toelichting van voorliggend
wetsvoorstel. Deze leden vroegen de regering alsnog in te gaan op de financiële effecten van het wetsvoorstel, ook
voor het bedrijfsleven.
Met dit wetsvoorstel zijn geen budgettaire effecten gemoeid.
Wat betreft de financiële gevolgen (anders dan administratieve lasten) voor het bedrijfsleven, kan het volgende
worden opgemerkt. Zoals hierboven al eerder is gemeld zorgt het voorliggende wetsvoorstel ervoor dat ook in de
andere sectoren dan de bouwsector, de algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen van toepassing worden op
de arbeidsrelatie van de buitenlandse gedetacheerde werknemer. Hierdoor kunnen de kosten voor de Nederlandse
bedrijven die gebruik maken van buitenlandse gedetacheerde werknemers gaan stijgen. Anderzijds zal de beperking
van concurrentie op het gebied van de arbeidsvoorwaarden tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven als gevolg
van onderhavig wetsvoorstel kunnen leiden tot grotere omzet van Nederlandse bedrijven.
Ten slotte wat betreft administratieve lasten het volgende: Het wijzigen van de Wet AVV met als doel de
werkingssfeer van de WAGA uit te breiden brengt geen wijzigingen aan in de bestaande wettelijke verplichtingen van
Nederlandse werkgevers voortvloeiende uit het arbeidsovereenkomstenrecht. De voorgestelde wetswijziging leidt dus
daarmee ook niet tot een structurele toe- of afname in de bestaande informatieverplichtingen van Nederlandse
werkgevers richting overheid en derden betreffende het arbeidsovereenkomstenrecht. Het wetsvoorstel heeft derhalve
geen gevolgen voor het huidige niveau van de administratieve lasten van het Nederlandse bedrijfsleven.
De leden van de SP-fractie wilden meer inzicht in de grootte van de loonverschillen met de MOE-landen. Wat is het
gemiddelde CAO-loon in sectoren waaruit bedrijven naar verwachting zich melden in Nederland?
16
Volgens Eurostat waren de loonkosten (inclusief belastingen en premies) per uur in 2003 (het meest recente jaar
waarvoor informatie beschikbaar is) in Nederland gemiddeld 5,5 maal groter dan in de tien nieuwe lidstaten. Een
kleiner verschil bestaat er ten opzichte van de vijftien oude lidstaten (EU15).
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verhouding van de loonkosten per uur van Nederland en van de vijftien
oude lidstaten ten opzichte van de tien nieuwe lidstaten.
17
Tabel 1: Verhoudingsgetallen van de loonkosten per uur van Nederland en van de vijftien oude lidstaten ten opzichte
van de 10 nieuwe lidstaten.
EU15 t.o.v. 10 nieuwe
NL t.o.v. 10 nieuwe lidstaten lidstaten
2002 2003 2002 2003
Mijnbouw 5,8 7,6 3,9 n.b.
Industrie 5,8 6,0 5,2 5,3
Electriciteit, gas and water 5,4 5,6 4,8 n.b.
Bouw 6,0 6,7 4,7 4,9
Groothandel en detailhandel en reparaties 4,8 5,1 4,4 n.b.
Hotels en restaurants 4,6 4,7 n.b. n.b.
Transport, opslag en communicatie 4,1 4,4 n.b. n.b.
Financiële dienstverlening 4,3 4,3 4,0 n.b.
Onroerend goed en overige en zakelijke
dienstverlening 4,8 4,9 n.b. n.b.
Publieke sector n.b. n.b. n.b. n.b.
Onderwijs n.b. n.b. n.b. n.b.
Gezondheid n.b. n.b. n.b. n.b.
Overige sociale dienstverlening n.b. n.b. n.b. n.b.
Gemiddelde o.b.v. beschikbare sectoren 5,1 5,5 4,5 5,1
Bron: Eurostat
Het is niet bekend in welke sectoren gedetacheerde werknemers uit de nieuwe lidstaten vooral actief zijn of actief
zullen worden. Veelal wordt ervan uitgegaan dat dit fenomeen zich vooral voordoet in laagbetaalde sectoren waar
veel gebruik gemaakt wordt van laaggeschoold personeel. De CAO-lonen die van toepassing zijn op werknemers in
de laagbetaalde sectoren in de nieuwe EU landen zijn niet bekend. Derhalve kan er geen vergelijking met de
Nederlandse CAO-lonen gemaakt worden.
De leden van de SP-fractie vroegen of de uitbreiding van de werkingssfeer van de WAGA in
stand kan blijven als de communautaire overgangstermijn met betrekking tot het vrij verkeer van
werknemers is beëindigd.
De WAGA is niet gebonden aan de bedoelde overgangstermijn.
De leden van de SP-fractie vroegen of buitenlandse aanbieders van diensten ook gebonden zijn aan de regelgeving
van de product- en bedrijfsschappen.
Hierop kan geantwoord worden dat de vestigingplaats van de buitenlandse aanbieder van diensten in eerste instantie
bepaalt of hij eventueel gebonden is aan de regelgeving van de product- en bedrijfschappen. De buitenlandse
aanbieder van diensten is aan deze regelgeving gebonden als hij in Nederland is gevestigd en onder de werkingssfeer
valt van een product- of bedrijfsschap. Is de onderneming niet in Nederland gevestigd, dan is hij niet gebonden aan de
regelgeving van de schappen.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid