Gerechtelijke organisatie

Uitspraak Hoge Raad over de voorwaardelijke machtiging ex Wet Bopz

's-Gravenhage, 29 april 2005 - De Hoge Raad heeft vandaag uitspraak gedaan in een cassatieberoep gericht tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 september 2004 waarbij een voorwaardelijke machtiging is verleend.

Met ingang van 1 januari 2004 is in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) de voorwaardelijke machtiging opgenomen. Deze maatregel is er voor om psychiatrische patiënten die door hun stoornis gevaar opleveren voor zichzelf of anderen, buiten een psychiatrische inrichting te behandelen. Daarbij kunnen aan hen voorwaarden worden opgelegd, bijvoorbeeld periodieke controle en het innemen van medicijnen. Dat kan volgens deze nieuwe wettelijke regeling echter alleen als de patiënt met het behandelingsplan heeft ingestemd en zich tegenover de rechter bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden.
Volgens de Hoge Raad biedt de wet zoals deze thans luidt alleen de mogelijkheid om een voorwaardelijke machtiging te verlenen voor patiënten die inzien dat behandeling noodzakelijk is en kunnen overzien dat alsnog een gedwongen opname volgt als zij niet bereid zijn de voorwaarden na te leven. Dat is maar een beperkte groep, omdat veel van deze patiënten, bijvoorbeeld mensen met schizofrenie, geen ziekte-inzicht hebben en weigeren met een machtiging akkoord te gaan. Het enkele vertrouwen van de rechter dat de betrokkene zich in de praktijk wel aan de voorwaarden zal houden kan niet gezien worden als instemming in de zin van art. 14a Wet Bopz en is niet voldoende om een voorwaardelijke machtiging te verlenen.
Mr. G.E.M. Later, advocaat te Den Haag heeft betrokkene in cassatie bijgestaan.

Samenvatting van de griffier van de Hoge Raad der Nederlanden (buiten verantwoordelijkheid van de Hoge Raad).

LJ Nummer

AT1742

Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 29 april 2005 Naar boven