Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk: TRCJZ/2005/1194
datum: 29-04-2005
onderwerp: Pachtwet

Bijlagen:

Geachte Voorzitter,

Bij brief van 7 april jl. heeft de vaste Commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verzocht om een brief waarin de uitgangspunten van het kabinet voor een nieuwe Pachtwet zijn beschreven, mede in het licht van de hieromtrent eerder gedane kameruitspraken. Mede namens de Minister van Justitie kan ik u als volgt berichten.

In mijn brief van 22 maart jl. heb ik u op de hoogte gebracht van de stand van zaken van het nieuwe pachtrecht. In die brief heb ik uiteengezet dat mijn collega van Justitie en ik, overeenkomstig de motie van het lid Waalkens c.s. van 12 februari 2004 (Kamerstuk II, 2003-2004, 27 924, nr. 12) in overleg zijn getreden met zeven organisaties1 van belanghebbenden teneinde tot een evenwichtig stelsel van pacht en verpachting te komen. Dit overleg vond plaats naar aanleiding van een door deze organisaties gezamenlijk opgesteld voorstel.
Dit voorstel houdt een aanpassing in van de huidige Pachtwet om enkele knelpunten op de korte termijn te kunnen oplossen, te weten:
* Het schrappen van een maximumtermijn bij de eenmalige pacht van artikel 70f, vijfde lid van de Pachtwet.

* De introductie van een pachtprijstoets op basis van het Pachtnormenbesluit bij eenmalige pachtcontracten langer dan 6 of
12 jaar.

* De beperking van het voorkeursrecht in die zin dat het kan worden gepasseerd als de nieuwe eigenaar de pachtrelatie in stand houdt.

Tevens heb ik in de brief van 22 maart jl. toegelicht dat de BLHB per brief van 28 februari jl. liet weten een van het gezamenlijk voorstel afwijkende mening te zijn toegedaan. De BLHB heeft zich in deze brief op het standpunt gesteld dat de vaststelling van de pachtprijs op grond van het Pachtnormenbesluit niet gekoppeld moet worden aan een termijn (van 6 of 12 jaar) maar moet afhangen van de vraag of sprake is van pachtafhankelijkheid. De rechter moet op basis van de concrete omstandigheden vaststellen of dat het geval is.

Inmiddels is duidelijk geworden dat de BLHB dit standpunt handhaaft. De zes overige organisaties hebben per brief van 19 april jl. laten weten het standpunt van de BLHB niet te delen en aan hun eerdere voorstel onverkort te blijven vasthouden.

De ministeries van Justitie en LNV werken momenteel aan een concept-wetsvoorstel langs de lijnen van het voorstel van de zes organisaties. Op korte termijn zal dit concept aan alle bij de eerdere adviesronde betrokken organisaties ter advisering worden toegezonden. Er wordt naar gestreefd een wetsvoorstel vóór het zomerreces bij de Ministerraad in te dienen.

In het concept-wetsvoorstel zal het huidige pachtrecht overzichtelijker en meer in overeenstemming met het huidige burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht worden ingekleed, waarbij controversiële punten zullen worden vermeden. De huidige Pachtwet is door de vele wijzigingen immers zeer onoverzichtelijk geworden en in zijn redactie vaak afgestemd op wetgeving die deels verouderd is. Een dergelijke technische herziening is mede noodzakelijk om het resultaat van de onderhavige discussie op een aanvaardbare wijze in het pachtrecht te kunnen verwerken en tevens plaats te bieden aan toekomstige vernieuwingen voor zover deze noodzakelijk zouden blijken.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman


1 Federatie Particulier Grondbezit (FPG), LTO Nederland (LTO), de Bond van Landpachters en Eigen-Grondgebruikers in Nederland (BLHB), de Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer (SBB), en het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NJAK)