Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk: DP. 2005/474
datum: 29-04-2005
onderwerp: Vierde voortgangsrapportage reconstructie zandgebieden

Bijlagen:

Geachte Voorzitter,

Naar aanleiding van het Bestuurlijk Overleg Reconstructie op 27 april jl. met vertegenwoordigers van de vijf reconstructieprovincies, de VNG en de Unie van Waterschappen zend ik u de vierde voortgangsrapportage reconstructie zandgebieden mede namens de staatssecretaris van VROM en de staatssecretaris van V&W.
Het overleg stond in het teken van de omslag van planvorming naar uitvoering en van het inspelen op nieuwe (beleids)ontwikkelingen.

Uitvoering komt op stoom

De planvorming in de reconstructie is afgerond. Alle twaalf plannen in de vijf provincies zijn vastgesteld door Provinciale Staten. Vier plannen zijn goedgekeurd door het Rijk en de overige (de zeven Noord-Brabantse plannen en De Veluwe) worden binnenkort aan het Rijk ter goedkeuring voorgelegd.
De uitwerking van de reconstructieplannen in nadere financiële afspraken waarbij de rijksbijdrage gekoppeld is aan de realisatie van rijksdoelen, krijgt zijn beslag in de uitvoeringsovereenkomsten tussen het Rijk en de individuele provincies over de gebiedsgerichte inrichting van het landelijk gebied 2005-2006. Met de provincies Utrecht en Overijssel zijn de overeenkomsten deze week getekend.

Ik heb u in de derde voortgangsrapportage (29800 XIV nr. 14) gemeld dat de gezamenlijke overheden meer dan een half miljard euro voor de reconstructie in 2005 en 2006 beschikbaar hebben en dat rijksgeld uit 2007 vervroegd kan worden ingezet in 2005 en 2006 door voorfinanciering van de provincies om de start van de reconstructie te bespoedigen.
In het Bestuurlijk Overleg van 27 april jl. is mij duidelijk geworden dat de mogelijkheden in de programmering nog niet ten volle zijn benut. Met name bij de waterschappen, mede naar aanleiding van afspraken in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) om in 2015 het watersysteem op orde te hebben, liggen op de korte termijn mogelijkheden om tot snelle uitvoering over te gaan. Ik zet hierop in om beweging op het platteland te initiëren gezien het belang van een voortvarende start van de reconstructie.

De komende twee tot drie jaar ligt de nadruk dus meer op water. Dit betekent dat er een andere balans komt tussen de prioritaire rijksthema's (flankerend beleid EHS, duurzame landbouw en water). Deze flexibiliteit op de korte termijn geeft mij echter voldoende zekerheid dat de verwachtingen in de gebieden kunnen worden ingelost. Dit laat het realiseren van de doelen op de lange termijn onverlet.

Alle partijen zijn volop bezig in de omslag van planvorming naar uitvoering. De opgave voor de provincies ligt in het opbouwen van een uitvoeringsorganisatie nadat eerst de aandacht was gericht op planvorming. Voor gemeenten, waterschappen, landbouw- en natuur- en milieuorganisaties ligt er de taak om nu met integrale uitvoeringsgerede projecten te komen. Dit kost tijd.

Ik heb, indachtig de afspraken in het debat over de toekomst van de intensieve veehouderij in Baarn waarover ik u binnenkort informeer, nadrukkelijk aan de partners gevraagd eventuele belemmeringen in de vergunningverlening direct te melden aan mij en mijn collega's, zodat het Rijk - indien mogelijk - kan bijdragen aan een oplossing. De provincies en gemeenten geven aan dat helderheid over de ammoniak- en stankwetgeving hen kan helpen bij het op gang brengen van de uitvoering.

Ik heb met de provincies een convenant over de planschade afgesloten, hetgeen de uitvoering efficiënter maakt. In de Reconstructiewet is vastgelegd dat de planschadekosten voor rekening van het Rijk zijn. In dit convenant is afgesproken dat de kosten voor de organisatie van de afwikkeling van planschade voor rekening komen van de provincies. Dit geeft de gemeenten ook duidelijkheid bij de afwikkeling van schadevergoedingen en hoeft de uitvoering niet meer te remmen.

Ik constateer dat er daadwerkelijke bereidheid bij alle betrokken overheidspartijen is elkaar te helpen om vaart te maken. Daar hoort naast uitvoeren ook een lerende houding bij. De provincies organiseren in dat kader kennisuitwisseling over de uitvoering. Maar ook de bestuurlijke vernieuwing in de reconstructie waarbij het Rijk op hoofdlijnen stuurt en de provincie de regie voert, vraagt expliciete aandacht, zo bleek mij uit het rapport 'Andere overheid in de praktijk' (zie www.alterra.wur.nl). Nieuwe verhoudingen tussen de overheidspartijen vragen naast heldere afspraken ook een cultuurverandering.
Dit onderzoek heeft mij er verder toe gebracht de contacten met de afzonderlijke provincies te intensiveren om aandacht te schenken aan de gebiedsspecifieke problemen zodat de rijksinzet meer op maat kan zijn. Dit is een trend die ook met de uitvoeringsovereenkomsten is ingezet. Die ervaring is belangrijk in de aanloop naar het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). In het project Andere Overheid wordt in de commissie voor 'Selectiviteit, synergie en sturing in het ruimtelijk beleid' een reconstructiegebied als casus onderzocht. Ik zal u hierover te gelegener tijd berichten.

In de evaluatie van de Reconstructiewet die ik aan u heb toegezegd voor 2006, besteed ik ook aandacht aan de procesmatige kant van de reconstructie, onder andere wat betreft de rol van het bottom-up proces in de gebieden waarin bedrijven en burgers participeren.

Door de prille fase van de uitvoering kan de evaluatie geen algemeen beeld opleveren van de beleidseffecten van de reconstructie. Uit een eerste verkenning blijkt dat de wet alleen onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de ontwikkeling van criteria voor beoordeling van proces en inhoud van de reconstructie. De doelen in de wet zijn daarvoor te globaal en bovendien zijn de verwachtingen van wat reconstructie vermag in de loop van de tijd verschoven. Getracht wordt naast oorspronkelijke doelen, nieuwe verwachtingen in het evaluatieproces te betrekken.

In dit licht spreekt mij het appèl aan dat Provinciale Staten van Noord-Brabant vorige week deden bij de behandeling van de zeven reconstructieplannen. Zij hebben unaniem in een motie gevraagd om een andere werkwijze om het sectorbeleid af te stemmen op het integrale reconstructiebeleid zodat de gewenste resultaten op het gebied van milieu, water, natuur en landschap, landbouw, recreatie en de sociale en economische leefbaarheid van het landelijk gebied worden bereikt. Dit onderstreept de noodzaak om de uitvoering van het sectorale beleid vlot te trekken vóór een vitaal platteland dóór de reconstructie.

Inspelen op nieuw beleid: reconstructie anticipeert goed op waterbeleid

In de reconstructie wordt actief ingespeeld op beleidsontwikkelingen, zo heb ik u gemeld in de tweede voortgangsrapportage (29200 XIV nr. 85); een plan is geen blauwdruk. In dit kader is bezien hoe de uitwerking van het waterbeleid (kwaliteit, veiligheid, voorkomen wateroverlast en watertekort en verdroging) zich verhoudt tot de reconstructieplannen en de uitvoering daarvan.
Mijn conclusie is dat de reconstructieplannen voor de waterthema's voor de eerste vierjaarlijkse planperiode voldoen. In het planproces is gebruik gemaakt van en geanticipeerd op de waterdoelen, voorzover deze bekend waren. Ook volgens de huidige inzichten over de te verwachten implementatie van het beleid is er geen aanleiding om voor de eerstkomende vier jaar verandering aan te brengen in de uitvoering. Al met al blijkt het waterbeleid dus goed in de reconstructieplannen opgenomen te zijn. Deze conclusie stemt tot tevredenheid en is een compliment aan de provincies en waterschappen gezien de dynamiek van het waterbeleid. De beleidsopgave die voorvloeit uit de Kaderrichtlijn Water (en die de komende periode verder uitgewerkt dient te worden) vraagt wel om het met kracht voortzetten van die inzet om het watersysteem op orde te krijgen en een goede waterkwaliteit te realiseren. Mede om die reden is het te verwelkomen dat de komende twee tot drie jaar er in de uitvoering van de reconstructie een extra accent op het waterbeleid komt te liggen (zie hierboven). Hiermee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan zowel het op orde krijgen van het watersysteem (Waterbeleid 21^e eeuw, WB21) als het nemen van no-regret maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.

De reconstructieplannen zijn bij uitstek ruimtelijke plannen voor het landelijke gebied op de zandgronden. Zowel vanuit waterkwantiteit, maar in toenemende mate ook vanuit waterkwaliteit, zullen ruimtelijke maatregelen voor de uitvoering van het waterbeleid in deze gebieden hun beslag moeten krijgen. Het ligt dan ook voor de hand om deze ruimtelijke inpassing in de toekomst in de reconstructieplannen te laten plaatsvinden, zodat er één ruimtelijk plan voor het landelijk gebied is.
Na vier jaar worden de reconstructieplannen voor het eerst herzien. Het ligt dus voor de hand deze dan af te stemmen op de doelen en maatregelen zoals die in de nog op te stellen
stroomgebiedsbeheersplannen van de Kaderrichtlijn Water zijn opgenomen. Deze dienen in 2009 gereed te zijn. De partijen hebben afgesproken dat de uitvoering van de ruimtelijke maatregelen die voortvloeien uit het waterbeleid mede binnen de reconstructie plaats zal vinden.

In navolging van het waterbeleid wordt het komende jaar de betekenis van beleidsontwikkelingen op het gebied van mest, ammoniak en stank voor de reconstructie bekeken zodra deze voldoende zijn uitgekristalliseerd. Daarin wordt de IPPC-richtlijn voor grote intensieve veehouderijbedrijven meegenomen.

In zijn algemeenheid wordt getracht synergie te bereiken tussen de ruimtelijke doorwerking van sectoraal beleid en maatschappelijke ontwikkelingen enerzijds en de reconstructiezonering (landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden) anderzijds, zodanig dat dit dienstig is bij nadere besluitvorming van de provincies over de uitvoering en bij de herziening van de plannen over vier jaar. Dit kan bijvoorbeeld relevant zijn bij de afstemming tussen de waterbergingsgebieden en de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), zodat er daadwerkelijk een duurzaam perspectief is voor de landbouw in de LOG's.

Ik zie de omslag van planvorming naar uitvoering, waarbij ook ingespeeld wordt op veranderingen, vol vertrouwen tegemoet.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman