Nederlandse Vereniging van journalisten

NVJ-jaarrede 2005
(3 mei 2005)

Jaarrede 2005, uitgesproken door Kees Schaepman, voorzitter NVJ, tijdens de jaarvergadering van de NVJ-verenigingsraad op 3 mei 2005 in Perscentrum Nieuwspoort te Den Haag

Loze beschuldigingen aan het adres van de pers door politici zijn zozeer gemeenplaats geworden, dat ze bijna niet meer opvallen. Deze week was het weer raak. `In Nederland lijken tegenstellingen toe te nemen en dan ook nog vaak te worden uitvergoot door de media', zei Kamervoorzitter Weisglas in een toespraak tot koningin Beatrix. Maar gelukkig: de majesteit zorgt voor het noodzakelijke tegenwicht tegen de horzels van de pers. Zij creëert `vertrouwen en verbondenheid.' Back to the future: het staatshoofd weet wat goed voor ons is en de pers moet oprotten. De Majesteit regeert.

Ooit koesterden wij, journalisten, ons in het geloof dat wij politici controleerden. Het lijkt wel of de rollen nu zijn omgedraaid, steeds vaker tonen politici zich begerig om de pers te controleren.

Vandaag, op 3 mei, de Internationale Dag van de Persvrijheid, wil ik vooral stilstaan bij de moeilijke fase waarin ons vak zich in Nederland bevindt.

Verdwijnende titels, aanslagen op de persvrijheid, groeiende minachting voor journalisten bij politici en groeiend zelfmedelijden binnen ons vak - de NVJ wordt er dagelijks mee geconfronteerd.

De journalistiek wordt van vele kanten belaagd. En er vallen slachtoffers:
Getalenteerde dertigers met vele jaren ervaring die al blij zijn als ze een jaarcontractje bij een omroep hebben kunnen afsluiten. Collega's van naam en faam die op straat zijn gezet en nu tevergeefs solliciteren op banen ver onder hun niveau.
Fotografen met een mooie toekomst achter zich die niet genoeg verdienen om nieuwe apparatuur aan te schaffen, zodat hun carrière onvermijdelijk vastloopt.

Vaker dan in het verleden wordt een beroep gedaan op het sociaal fonds van de NVJ, dat soms gelukkig nog enig soelaas kan bieden dankzij de solidariteit van vakgenoten.

De NVJ is bezig met sociale plannen. We geven juridische bijstand aan collega's die langs de achterdeur zijn afgevoerd. Ondertussen horen we uitgevers aan die zich beklagen over het conservatisme van journalisten in het algemeen en de lusteloosheid en het gebrek aan dynamiek van oudere journalisten in het bijzonder. We laveren tussen politici die onze vrijheid aan banden willen leggen, magistraten die ons als verlengstuk van justitie beschouwen en consumenten die - dit laatste overigens terecht - eisen dat we meer naar hen luisteren.

En ondertussen zien we aan de randen van ons vak het verval toeslaan.

Redactionele onafhankelijkheid?
Dat is toch niet meer van deze tijd!
Ik citeer een redacteur van Kennemerland Business magazine, een blad dat door Willem Elsschot bedacht had kunnen zijn. `Als ondernemers je doelgroep zijn', schrijft die redacteur, `Als ondernemers je doelgroep zijn, kun je het beste in Kennemerland Business een redactionele pagina kopen.'
Ja, u hoort het goed: je kunt daar een redactionele pagina kopen. No problem.
Ik citeer nog een volgende zin: `In een advertentie kun je je enthousiasme niet kwijt, maar in een journalistiek verhaal wel.' U vraagt en wij schrijven - maar wel eerst betalen natuurlijk. Zo maken journalisten bijna letterlijk hoeren van zichzelf.

Waarom blijf ik voorzitter van de NVJ als ons vak inderdaad verfloddert?
Maak ik me daarmee niet tot het kleine broertje van Arthur Scargill, een vakbondsleider die tevergeefs blijft vechten voor een overleefd vak dat zijn doodstrijd voert?

U vermoedt het antwoord natuurlijk al, want als ik mijn eigen vraag met ja zou beantwoorden, konden we nu meteen wel allemaal naar huis.

Dat ons vak in crisis verkeert, kan ik niet ontkennen. Dat er bakens verzet, koersen gewijzigd en perspectieven veranderd moeten worden evenmin. Dat oude vanzelfsprekendheden - zoals het lidmaatschap van een beroepsvereniging - niet meer gelden voor de honderden jonge journalisten die jaarlijks door hogescholen en universiteiten worden afgeleverd beschouw ik als een gegeven. En steeds opnieuw protesteren tegen iedere ingreep door uitgevers en omroepdirecteuren, zonder erkenning van de malaise in de krantenwereld, de onzekerheid bij de publieke omroep en de eisen van de markt bij de commerciële omroep zou op den duur alleen nog rituele waarde hebben.

Technische ontwikkelingen hebben grote consequenties voor ons beroep en het heeft weinig zin om, zoals Engelse handarbeiders in de negentiende eeuw, te vechten tegen de stoommachine die hun banen bedreigde. De multimediale journalistiek heeft de toekomst - camjo's zijn al geen fata morgana meer - het gaat er nu om dat wij ervoor zorgen dat de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de journalistiek gewaarborgd blijft en dat de journalistiek van morgen niet bestaat uit Nikkelen Nelissen die voorzien van recorder, camera en laptop slechts gedachteloos beelden en soundbytes doorgeven.

Ik had kort geleden een lang gesprek met een collega die zich de roemrijke dagen van de Amsterdamse pers nog herinnerde. Het gepassioneerde verzet tegen commerciële samenwerking tussen Nederlandse Dagblad Unie en De Telegraaf. De strijd voor een redactiestatuut. Demonstratieve bijeenkomsten uit protest tegen de verschraling van de pers, inspirerend toegesproken door Jan Rogier en Han Lammers.
One paper cities - dat was toen het doembeeld, doordat Het Vrije Volk uit tal van steden verdween.
Nu zijn we al blij als de grootste steden hun eigen krant behouden nuzelfs die laatste loopgraaf onder vuur wordt genomen door Wegener en PCM.
Waarom, vroeg die collega, waarom gaat de NVJ nu de barricades niet op? Hij hoorde te weinig protest, voelde te weinig verzet.

Er is natuurlijk reden genoeg voor verzet.
Bij de publieke omroep, waar de NVJ voortdurend blijft kloppen op deuren die te lang gesloten blijven als het gaat om een aanvaardbaar personeelsbeleid voor mensen die met jaarcontracten aan het lijntje worden gehouden. En waar de Vara, terwijl de inkt van de cao nog niet droog is, ja weer de Vara nieuwe sluipwegen onderzoekt om weer onder de afspraken uit te komen.
Bij de kranten, waar honderden arbeidsplaatsen verloren gaan. Bij vaktijdschriften en hun redacties, waarmee soms letterlijk gesold wordt, zonder dat het iemand buiten de kring van direct betrokkenen lijkt op te vallen.

Is de fut uit ons vak, is dat de reden voor dat gebrek aan elan in vergelijking met de jaren zeventig?

Ik geloof er niets van, ik ben heilig overtuigd van de veerkracht van mijn collega's. Als ik op mijn eigen redactie rondkijk, dan zie ik daar geen uitgebluste nieuwsslaven, maar hardwerkende, geïnspireerde en hooggeschoolde journalisten die van hun werk houden en daar al hun tijd, soms bijna teveel tijd, in steken. Maar ik maak me wel zorgen over het onophoudelijke gebeuk door politici en ondernemers op de journalistiek. Het begint langzamerhand gezonken cultuurgoed te worden: de taal van de boven ons gestelden over de pers die geacht wordt hen te controleren, hoor ik terug in reacties van gewone nieuwsconsumenten:
Journalisten zeggen teveel.
Ze onderzoeken te weinig.
Ze zijn te negatief.
Ze zijn van de linkse kerk.
En vooral: ze kunnen niet tegen kritiek.

Het is te makkelijk om alle kritiek als onzinnig af te doen. Uitgevers, maar ook wij, journalisten, hebben ontwikkelingen in hun en ons vak te laat onder ogen gezien: de veranderende bevolkingssamenstelling in de grote steden, de gewijzigde leespatronen, de betekenis van nieuwe media. Het verwijt van conservatisme dat ik in uitgeverskringen vaak hoor, is niet helemaal onterecht. Al wil ik daar direct bij opmerken dat het hen ook wel goed uitkomt om journalisten te kiezen als zondebok voor hun innovatieachterstand. Maar de NVJ is, ik benadruk dat nog maar weer eens, behalve vakvereniging ook beroepsvereniging. Dus mag van ons een visie op ons beroep verwacht worden en mag ook verwacht worden dat wij een rol spelen in de discussie over de beroepsontwikkeling. Daarom zijn wij op verschillende manieren betrokken bij de verschillende opleidingen journalistiek: als lid van beroepenveldcommissies of van een Raad van Advies. Daarom publiceren wij discussienota's over de toekomst van de journalistiek en over de omroep. En in de komende, ongetwijfeld woelige, jaren mag ook van ons verwacht worden dat wij, tegelijk met de strijd voor de rechten en directe belangen van onze leden, ook onze rol spelen bij de vernieuwing van ons vak.

We hebben ons de kritiek aangetrokken dat we onszelf hadden opgesloten in een ondoordringbare burcht van zelfgenoegzaamheid, kritiek die vooral losbarstte na de moord op Pim Fortuyn. Sindsdien is door vele prominente journalisten het mea culpa uitgesproken. En de NVJ heeft zich, met succes, ingezet voor versterking van de Raad voor Journalistiek, voor de instelling van een nieuwsmonitor, en voor een debattenbureau, dat vooral ook op plaatselijk niveau discussies stimuleert over belangrijke gebeurtenissen en de kwaliteit van de berichtgeving daarover.
Toch hoor ik nog steeds, een enkele keer nog te pas, maar steeds vaker te onpas, het verwijt dat journalisten te lange tenen hebben. Dat ze iedereen onderuit halen, maar zelf helemaal niets kunnen incasseren. Ik acht de tijd gekomen om dat niet langer zondermeer te accepteren.

`Journalist, zet je veren op', was de kop boven een artikel dat ik onlangs voor ons vakblad De Journalist schreef. We hebben een trots vak, dat veel van de beoefenaren vraagt. Inzet, betrokkenheid, gedrevenheid. En ook moed.

Uit een onderzoek dat op initiatief van de NVJ werd uitgevoerd en dat binnenkort wordt gepubliceerd, blijkt dat journalisten in Nederland op grote, veel te grote, schaal onder druk worden gezet door bedreigingen en intimidaties. Vanmiddag, bij de viering van de Internationale Dag van de Persvrijheid die dit jaar opnieuw, voor de derde keer, door de NVJ samen met de NDP en het Persmuseum georganiseerd wordt, zal Hans Verploeg daar meer over zeggen. De onderzoeksresultaten zijn in ieder geval dusdanig verontrustend, dat wij op korte termijn een gesprek met de ministers Donner en Remkes hebben aangevraagd om te praten over maatregelen die genomen zouden kunnen worden om die aanvallen op de persvrijheid - want dat zijn het natuurlijk - te beteugelen.