Nederlandse Vereniging van journalisten

Reactie van Arendo Joustra tijdens persvrijheidsdag Vrijheid van meningsuiting kent geen gebiedende wijs (4 mei 2005)

Reactie van Arendo Joustra, hoofdredacteur van het opinietijdschrift Elsevier en bestuurslid van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, Nieuwspoort, Den Haag, 3 mei 2005

Voorzitter, dames en heren,

Mij is gevraagd als co-referent, vanuit de journalistiek, een korte, eerste reactie te geven op de lezing van mevrouw Ayaan Hirsi Ali. Dat doe ik uiteraard graag.

Maar eerst even dit. Vrijheid van meningsuiting was in Nederland tot voor kort een issue dat vooral in andere landen speelde of in een ver verleden. Kortom, iets theoretisch. De Persvrijheidlezing 2005 is vandaag echter gehouden door iemand van wie de vrijheid van meningsuiting in de meest absolute vorm is aangetast. Die zonder bescherming van lijfwachten niet vrijuit kan spreken. Dat dit anno 2005 in Nederland kan gebeuren, is een grote blamage. Los van de vraag of ik het altijd met haar eens ben, wil ik hier graag mijn grote bewondering uitspreken voor de moed die mevrouw Hirsi Ali toont. Moed, omdat ze niet zwijgt maar spreekt.

Welnu, de taak van een co-referent is nogal simpel. De enige voorwaarde is, geloof ik, dat je niet langer mag spreken dan degene die de lezing heeft gehouden. Gezien de tijd en gezien de borrel die wacht, zal ik me graag aan deze afspraak houden.

Ik moet daarbij een beetje improviseren, want hoewel in bezit van enige voorkennis, heb ik, net als u, de lezing van mevrouw Hirsi Ali vanmiddag voor het eerst gehoord. Al te categorisch over alle zaken die mevrouw Hirsi Ali aanroert, wil ik daarom niet zijn. Ze heeft bovendien veel gezegd waarover ik eerst langer wil nadenken. Ik werk niet voor niets bij een weekblad.

Als ik negatief mag beginnen, dan attaqueer ik maar direct de oproep tot handelen van Hirsi Ali, dat de journalistiek het gedachtegoed van de politieke islam moet blootleggen. Maar de journalistiek moet niets. Anders gezegd, vrijheid van meningsuiting kent geen gebiedende wijs, hoewel politici dat vaak denken. Reeds de Romeinse keizer Commodus gelastte omstreeks het jaar 190 dat in de acta urbis, een soort stedelijk journaal, vooral die daden van hem zouden worden vermeld, 'die gemeen of wreed waren, dan wel kenmerkend voor een zwaardvechter of souteneur'. Op het eerste gezicht klinkt dat wellicht aardig, maar dat is het niet. Vrijheid die wordt opgedragen, is geen vrijheid meer. Ik had natuurlijk ook kunnen verwijzen naar de toespraken die burgemeester Job Cohen van Amsterdam en minister Piet Hein Donner van Justitie vorig jaar op 3 mei hielden. Er deugde weinig en beide heren zouden, net als keizer Commodus, wel even vertellen hoe het wél moest. De journalistiek moest meer dit, de journalistiek moest meer dat. Enfin, de lijst was eindeloos. En dat allemaal op de Dag van de Persvrijheid.
Het komt natuurlijk ook een beetje door de organisatoren uit de journalistiek, die met een zeker masochisme steeds maar weer politici uitnodigen om vervolgens op hun kop te krijgen. Terwijl het toch eigenlijk andersom moet zijn.

Dat het islamitisch fundamentalisme een groot gevaar vormt voor de persvrijheid, wil ik graag onderschrijven. Kijk maar naar de Arabische wereld, waar nauwelijks een vrije pers bestaat. Wel natuurlijk in Israël en ook een beetje aarzelend in het bevrijde Irak. Maar verder is de situatie hopeloos, al denken de Arabische leiders daar zelf natuurlijk anders over. Die spreken dan over 'zelfcensuur' als 'vrije keuze'.
Dat doet een beetje denken aan de grap over die Arabische leider, die vertelde dat in zijn land een 'relatively free press' bestaat. Wat hij daarmee bedoelde?
'Well, that is a press run by my relatives.'

Zelfcensuur is natuurlijk nooit een vrije keuze. Niet in de Arabische wereld. En niet in Nederland. Maar is er in Nederland inderdaad sprake van zelfcensuur? Klopt de observatie van Hirsi Ali? Dit is typisch zo'n onderwerp waarover je langer wilt nadenken. We weten dat journalisten al uiterst omzichtig schrijven over de Hells Angels en sommige criminelen. Dat zou je zelfcensuur kunnen noemen. En het verzoek van sommige critici van islamfundamentalisme om maar geen portret bij hun verhaal te plaatsen, is ook een vorm van censuur. Die zelfcensuur heeft minder te maken met angst om minderheden te kwetsen of extreem rechts in de kaart te spelen, zoals Hirsi Ali denkt, dan met de verwachte repercussies.
Je weet dat je heibel krijgt als je de omslag van de Koran afbeeldt, zoals NRC Handelsblad een paar jaar geleden moest ervaren. Een deel van de bezorgers weigerde de krant rond te brengen. Je weet dat voortdurend kritiek leveren uiteindelijk consequenties kan hebben voor je privé-leven, zoals Hirsi Ali heeft moeten ervaren, hoewel ze, anders dan soms wordt gedacht, alleen zakelijke kritiek geeft, nooit op de man speelt en ook geen scheldwoorden gebruikt.

Desondanks voelt men zich door haar 'gekwetst'. En velen zijn in deze valkuil gestapt, door van Hirsi Ali en andere critici te eisen dat ze 'niet zouden kwetsen'. Maar dat is een onmogelijk criterium. Het is immers de ander die mag bepalen of hij wordt gekwetst en er zal altijd wel iemand zijn die zich gekwetst voelt.
Het is een criterium dat vloekt met de vrijheid van meningsuiting. De Nederlandse humanist Erasmus, en dan spreken we dus over de vijftiende, zestiende eeuw, wist dit al. In zijn Lof der Zotheid wijst hij op de eigenaardigheid dat zotten van vorsten heel erge waarheden mochten vertellen. Dezelfde uitspraken gedaan door een wijze, zou deze de kop hebben gekost.
Erasmus schrijft dan, en ik citeer, 'De waarheid bezit immers een aangeboren talent tot het schenken van vreugde als er niets bij komt dat kwetst; die gave nu hebben de goden alleen aan de zotten verleend.'
Kortom, de waarheid kan kwetsen en alleen een zot mag blijkbaar de waarheid vertellen. Maar, opnieuw, wie de zot of de nar mag spelen, bepaalt, net als bij het kwetsen, de ander, zoals Theo van Gogh moest ervaren. Zelf dacht hij de dorpsgek te mogen spelen. Niet dus.

Tot slot het punt van het cultuurrelativisme, dat we van Hirsi Ali niet mogen verwarren met tolerantie. Ook daar zou je graag langer over willen nadenken. Maar eerlijk gezegd ben ik er niet voor, allerlei fundamentalisten te muilkorven. Laat ze maar open en bloot zeggen wat ze echt vinden. Dat geeft enig inzicht in hun gedachtegoed. Beter bovengronds, dan ondergronds. Vrijheid van meningsuiting is immers geen doel op zich, maar een middel. Een middel om opvattingen te laten botsen, zodat uiteindelijk de juiste weg wordt gevonden.

Van mij mag imam El-Moumni dus zeggen dat homo's minder zijn dan varkens. Van de rechter mocht hij dat ook, maar die gebruikte voor zijn vrijspraak mijns inziens een verkeerd wetsartikel. El-Moumni mocht zijn uitlating doen omdat hij zich baseerde op de Koran. Kortom, vanwege godsdienstvrijheid. Terwijl hij natuurlijk vrijgesproken had moeten worden met een verwijzing naar artikel 7 van de Grondwet, waarin de vrijheid van meningsuiting is geregeld. Want anders dreigt het gevaar dat El-Moumni, als gelovige, meer mag zeggen dan ik. En zo ver gaat mijn cultuurrelativisme ook weer niet.

Apropos de persvrijheid is er nog een punt dat ik graag wil maken. Het punt namelijk dat persvrijheid geen exclusief recht van journalisten is. Dat journalisten dat zelf vaak denken, komt natuurlijk door het woord 'persvrijheid'. Daardoor lijkt het iets, waarvan alleen de 'pers' gebruik van mag maken.

Maar persvrijheid bestaat, historisch gezien, om de burger te beschermen tegen censuur van de overheid. Het is een vrijheid die door de burger op de overheid is bevochten. En omdat journalisten burgers zijn, mogen ook zij van dit burgerrecht gebruik maken. Het is dus niet het alleenrecht van journalisten waarvan ook anderen mogen profiteren.

Kortom, ook mevrouw Hirsi Ali valt onder de persvrijheid die we vandaag vieren. Ook al is ze geen journalist, ze is een van ons.

Ik dank u.


---

Gebruikte bronnen onder meer:
Prof.mr. P.J. Boon, Zonder voorafgaand verlof. De vrijheid van meningsuiting in het Nederlands recht. Ars Aequi Libri, 1993. H.W.M. van Run, Altijd beperkt. Over persvrijheid. Rede uitgesproken op 9 maart 1990 bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar op de Maarten Rooij-leerstoel aan de Erasmus universiteit Rotterdam. Martinus Nijhoff Uitgevers, 1990.
Tom Stoppard, Night and Day, London, 1978