Ministerie van Justitie

Persbericht

Brief Verdonk over het achterlaten van vrouwen
20 mei 2005

In het Algemeen Overleg d.d. 18 mei 2005 heb ik met u gesproken over achtergelaten vrouwen. Wij hebben daarbij gesproken over de motie Hirsi Ali (kamerstuk 29 742, nr. 5) waarin mij wordt gevraagd verblijf te verlenen aan achtergelaten vrouwen met Nederlandse kinderen. Over deze motie hebben wij uitgebreid van gedachten gewisseld. Ik heb aangegeven dat het feit dat sprake is van Nederlandse kinderen betrokken wordt bij de afweging tussen de belangen van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en de belangen van de vreemdelinge en haar kinderen. Aan het eind van de discussie werd mij gevraagd of bij de zaken waarvan ik u melding maakte in de brief van 31 januari 2005 (kamerstuk 29 742, nr. 8) en waarin ik niet heb besloten alsnog in het verblijf te bewilligen, sprake was van Nederlandse kinderen. Ik heb u abusievelijk gemeld dat dit niet het geval was. Echter er is gebleken dat in vier van de zes zaken wel sprake was van Nederlandse kinderen (en in de andere twee van Marokkaanse kinderen). Op het moment van beoordeling van deze zaken was mij dat bekend en heb ik dat gegeven ook daadwerkelijk bij de belangenafweging betrokken. Ik heb daar in die gevallen echter geen doorslaggevende betekenis aan toegekend.

Voor de volledigheid meld ik u dat in twee van de ingewilligde zaken de vreemdelingen kinderen van Nederlandse nationaliteit hebben en in de andere twee gevallen kinderen van Marokkaanse nationaliteit.

Overigens zal in de kabinetsreactie op het ACVZ-advies 'Tegen de wil achtergebleven'ook op genoemde motie Hirsi Ali worden ingegaan.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,