D66

Inbreng van Ursie Lambrechts in het Algemeen overleg over planningsvrijheid in het voortgezet onderwijs
25 mei 2005

Voorzitter,

Over één ding zijn we het met de minister eens, namelijk dat de huidige systematiek voor de planning (en bekostiging) van scholen moet wijzigen, omdat het een ingewikkeld, tijdrovend en bureaucratisch proces is. Daar zijn we het over eens. Maar ik vrees tegelijkertijd dat dat ook het enige is waar D66 en de minister het over eens zijn.

Al in 2001 heeft de D66-fractie zelf in een eigen notitie een aantal wijzigingsvoorstellen neergelegd en die gaan een totaal andere richting in dan de minister nu aan de kamer voorstelt. Ik hoop echt dat er ruimte is in het denken en handelen van de minister om het anders te doen dan zij hier voorstelt.

Wat D66 wil, is:
- Een heldere rol voor de overheid.
- Meer ruimte voor het stichten van nieuwe scholen en niet minder (zoals in dit voorstel).
- Een open en flexibeler stelsel. Dit is gesloten. Bijna kartelvorming.
- Een gelijkwaardige positie voor kleine, zelfstandige scholen en schoolbesturen t.o.v grote scholen en schoolbesturen. - Dat diversiteit veel meer gerelateerd wordt aan didactische en pedagogische richtingen en niet op de eerste plaats aan levensbeschouwing.
- Dat de regio voornamelijk een rol speelt bij het beroepsonderwijs als het gaat om afstemming van opleidingen op bedrijvigheden in de eigen regio. Ik zie voor havo en vwo nauwelijks een rol voor de regio.

Wat D66 voorstaat, herken ik helaas niet in de voorstellen van de minister. Ik wil dat op een aantal punten toelichten:

1. De rol van de overheid
Vraag: wat is nou nog de rol van de overheid?
Die is volstrekt gemarginaliseerd. Wat de Kamer eerder heeft vastgesteld bij de bespreking van koers vo en bve, namelijk dat de minister haar eigen rol en overheidsverantwoordelijkheid niet scherp heeft gedefinieerd, dat wreekt zich ook vandaag weer. Dat is zware kritiek, maar moet toch gezegd worden.
De minister zet haar eigen bevoegdheden, vaststelling plan van scholen, overboord. Behalve dan voor het stichten van scholen. Maar dat zal nauwelijks nog aan de orde zijn kan ik wel voorspellen.

De provincie (ook overheid) krijgt een rare, onheldere rol in het proces van visieontwikkeling. Wat moet ik me daarbij voorstellen? Waartoe maakt dat de provincie nou precies bevoegd? Ik zou dat niet weten.

Dan de gemeente (ook overheid). Deze heeft uiteindelijk alleen de financiële weigeringsgrond i.v.m. haar huisvestingstaak: een onmogelijke positie.

Kortom:
Er is geen rol voor de overheid, die wel betaalt (rijksoverheid voor inrichting en de gemeente voor de gebouwen), maar niets meer bepaalt. De overheid stelt niet eens meer het uiteindelijke plan vast, maar moet daar wel de financiële consequenties van dragen. De minister en de gemeenten moeten straks de rekening betalen voor een infrastructuur aan scholen en vestigingen, waar ze zelf geen instrumenten hebben om de doelmatigheid en effectiviteit daarvan te bewaken. De kamer evenmin. Want wat er straks uitkomt, onttrekt zich vanzelfsprekend ook volstrekt aan alle democratische controle.

Het doet mij sterk denken aan wat er in het hoger onderwijs gebeurd is onder minister Hermans. Die wilde aanvankelijk met de planning van opleidingen in het hoger onderwijs niets meer van doen hebben. De macrodoelmatigheid werd afgeschaft. Tegen de zin van D66 en enkele andere partijen. Dat was niet meer nodig. De hogescholen waren dolblij: " Wij kunnen zelf wel bepalen welke opleidingen we aanbieden." Het eerste wat gebeurde is dat ieder probeerde zichzelf zo sterk en groot mogelijk te maken. De grote werden heel snel nog groter en de kleintjes dreigden te verdwijnen. Nieuwe spelers kwamen er vanzelfsprekend al helemaal niet aan te pas. Voor een deel zitten we nog met de gevolgen daarvan.

2. Tweede punt: de ruimte voor het stichten van nieuwe scholen Vraag: Hoe zit het met de ruimte voor het stichten van nieuwe scholen?

Een van de bezwaren die D66 heeft tegen de huidige gang van zaken (de gang van zaken nú, op dit moment) is dat er bijna geen ruimte is om nieuwe scholen te stichten. Nu komt de minister met een voorstel dat de ruimte voor het stichten van nieuwe scholen door nieuwe spelers in het veld, alleen maar verder beperkt.
Met een voorstel dat de macht van de bestaande scholen, de bestaande zuilen en de zittende schoolbesturen alleen maar versterkt. We hebben al een tamelijk behoudend stelsel (vanwege de criteria waaraan voldaan moet worden: een nieuwe school mag niet te veel leerlingen van omliggende scholen wegtrekken, er is een beperkt aantal erkende richtingen), maar het stelsel dat wordt voorgesteld is nog veel behoudender. Het heet wel "planningvrijheid vo", maar het is alleen maar meer ruimte en macht voor bestaande scholen en schoolbesturen, niet voor nieuwe spelers in dat veld. Het is zo star en zo weinig flexibel. Waar kan straks nog een nieuwe school gesticht worden, als de zittende schoolbesturen in de regio zijn overeengekomen dat er bijvoorbeeld in een nieuwbouwwijk een nevenvestiging van een bestaande school komt?

Ik kan dit voorstel niet anders interpreteren dan dat de bestaande scholen en schoolbesturen van de minister alle vrijheid en ruimte krijgen om onder elkaar de koek te verdelen. Die ruimte krijgen ze van D66 niet. Want D66 wil ook ruimte voor vernieuwing. Voor nieuwe spelers in dat veld. Groepen burgers, ouders en leraren die met elkaar een nieuwe school willen stichten. Ik wil weten hoe de minister daar tegen aan kijkt? Wat is haar visie op dit punt?

3.Derde punt: Richtingvrije planning
Waarom wordt het momentum van herziening van de planning en bekostigingsvoorwaarden niet benut om echte vernieuwing een kans te geven? Om richtingvrije planning mogelijk te maken? De huidige 17 erkende richtingen werken geweldig verstarrend. Dat probleem wordt in dit voorstel niet opgelost. Het zou veel simpeler kunnen: Twee criteria heb je maar nodig: voldoende leerlingen en een goed onderwijskundig plan (te toetsen door b.v Inspectie ). Vervolgens kan en zal (in het huidige bestel) die school in overleg met de ouders/deelnemers een levensbeschouwelijke en/of pedagogisch didactische richting moeten kiezen. Dat kan allemaal binnen het huidige artikel 23 van de Grondwet. Sterker, ik durf wel te stellen dat wat D66 voorstelt meer recht doet aan de letter en geest van artikel 23 van de Grondwet dan dat wat de minister voorstelt. Ook daarop wil ik graag de visie van de minister vernemen.

4. Hetzelfde geldt voor de 10% norm(Omliggende scholen mogen niet meer dan 10% van hun leerlingen aan een nieuwe school verliezen) Dit wordt evenmin aangepakt. Ja, het wordt gekoppeld aan de hele school met al haar vestigingen en niet aan individuele vestigingen. Werkt op zijn minst bestuurlijke schaalvergroting in de hand en het probleem zelf wordt niet opgelost.
Die 10% norm is ons al lange tijd een doorn in het oog. Nieuwe scholen moeten telkenmale maar bewijzen dat ze niet meer dan 10% van de leerlingen bij omliggende scholen zullen weghalen. Elke vorm van milde concurrentie op kwaliteit van onderwijs wordt daarmee onmogelijk gemaakt. De afgelopen jaren hebben we kunnen meemaken hoe omliggende scholen het hele plan van scholen geweldig kunnen frustreren. Niet alleen kunnen ze het, ze dóen het ook.
In plaats van dat probleem daadwerkelijk op te lossen, leggen we het op het bordje van de regio. We benutten niet de kans om kwaliteit een grotere rol te laten spelen in de ruimte die we willen bieden aan nieuwe scholen en/of vestigingen. Het gaat opnieuw uitsluitend om aantallen.

Tot slot:
Nog een opmerking over de opheffingsnormen. Ook op het platteland moet de bereikbaarheid goed zijn. De opheffingsnormen mogen daar geen kaalslag tot gevolg hebben. En, het is van groot belang dat scholengemeenschappen die om maatschappelijke redenen kleine afdelingen in stand willen houden, zoals het Johan de Wit een havo en vwo afdeling in stand wil houden, die ruimte behouden en niet om die reden tot een fusie gedwongen worden. De minister wil daaraan tegemoet komen. Ik kan niet overzien of dat ook in voldoende mate het geval is.

Ze wil dat echter niet doen voor de categorale praktijkscholen. Terwijl die kleinschaligheid heel belangrijk is voor deze leerlingen. Bovendien moeten ze ook niet te ver hoeven reizen. Dus ook daar vraag ik de minister de instandhouding te waarborgen.

25-5-2005 14:30