College van Beroep voor het bedrijfsleven


Uitspraakdatum. Overschrijding redelijke termijn in bestuurlijke fase. Toekenning immateriële schadevergoeding

Artikel 8:66, eerste en tweede lid, van de Awb dient aldus uitgelegd te worden dat de uitspraak uiterlijk exact zes weken na de zittingsdag (en met de maximale verlenging van zes weken, twaalf weken na de zittingsdag) dient te worden gedaan. Overschrijding van de verzendingstermijn van een afschrift van de uitspraak als bedoeld in artikel 8:79, eerste lid, van de Awb kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitsprak, aangezien deze termijn als een termijn van orde moet worden aangemerkt. Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM merkt de Raad het volgende op. De grief van betrokkene richt zich uitsluitend tegen het aandeel van het bestuursorgaan in dit geding. De onderhavige procedure heeft zes jaar geduurd. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 8 december 2004 (LJN AR7273) is de Raad van oordeel dat de in artikel 6 EVRM bedoelde termijn is overschreden. De zaak is niet complex en in de opstelling van betrokkenen is geen rechtvaardiging aangetroffen voor de lange duur van deze procedure. Door de onaanvaardbare lange termijn die het uitvoeringsorgaan heeft genomen om zijn besluitvorming over de bezwaren van betrokkenen af te ronden, heeft het bestuursorgaan betrokkenen ervan afgehouden om het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op berechting binnen een redelijke termijn te effectueren. Het is aannemelijk dat betrokkenen als gevolg hiervan een daadwerkelijke spanning en frustratie hebben ondergaan. De Raad acht dan ook termen aanwezig om het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van geleden immateriële schade en stelt het te betalen bedrag vast op 1.500 euro.

LJ Nummer

AT5003

Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 30 mei 2005 Naar boven