College van Beroep voor het bedrijfsleven


Aanhoudplicht olievoorraad rechtmatig geacht

Het College heeft beslist op een beroep tegen het opleggen van een verplichting tot het aanhouden van een bepaalde voorraad aardolieproducten

De Minister van Economische Zaken heeft op verzoek van een onderneming de op deze onderneming rustende verplichting om een voorraad aardolieproducten aan te houden beperkt tot de gemiddeld aanwezige voorraad. Tegen dit besluit is beroep ingesteld.

Het College heeft overwogen dat de onderneming heeft gekozen voor een bedrijfsvoering die onverenigbaar zou zijn met het continu aanhouden van substantiële voorraden, niet afdoet aan het oordeel van de wetgever dat van alle grotere spelers op de Nederlandse aardoliemarkt een bijdrage mag worden gevergd. Indien blijkt dat de onderneming veel meer dan andere door de voorraadverplichting belemmerd wordt in haar bedrijfsvoering, moet daarmee in de toekomst in het ontheffingsbeleid rekening worden gehouden.

Dat op de onderneming door haar omvang en het effect van de drempel een veel zwaardere verplichting zou rusten dan op de kleinere oliehandelaren, is onjuist. Voor de onderneming geldt immers de aanmerkelijk lichtere verplichting die bij ontheffing is vastgesteld.

Het College heeft het beroep gegrond verklaard omdat het rechtszekerheidsbeginsel zich verzet tegen het ten nadele van de onderneming in de beslissing op bezwaar verbeteren van een rekenfout in de primaire besluiten, waardoor de voor de drie aan de orde zijnde kwartalen van 2001 geldende voorraadverplichtingen alsnog worden verhoogd. Daarmee is evenwel niet gezegd dat de gesignaleerde rekenfout in alle volgende jaren zou moeten doorwerken.

LJ Nummer

AT4960

Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven Datum actualiteit: 3 juni 2005 Naar boven