Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Eerste spoorboekje invoering elektronische informatie-uitwisseling zorg Persbericht, 3-6-2005
In 2006 gaat in de zorgsector de landelijke elektronische informatie-uitwisseling van start. Vandaag heeft minister Hoogervorst van VWS het Implementatieplan naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit is het eerste spoorboekje voor de realisatie van de landelijke infrastructuur en de eerste fase van de invoering van het elektronisch medicatiedossier (EMD) en het waarneemdossier huisartsen (WDH). Dit zijn de eerste stappen op weg naar een landelijk elektronisch patiëntendossier (EPD). Het implementatieplan bevat verschillende programmalijnen en beschrijft de activiteiten die nodig zijn voor de realisatie van de landelijke infrastructuur volgens de architectuur van het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (NICTIZ). Het implementatieplan is een coproductie van NICTIZ, het agentschap CIBG en het ministerie van VWS. Het implementatieplan is een optelsom van de afzonderlijke deelplannen van de genoemde organisaties. Het plan is afgestemd met de stuurgroep implementatie EMD/WDH. In de stuurgroep zitten vertegenwoordigers van NICTIZ, NVZ, IGZ, OMS, NPCF, NHG, ZN, NFU en de KNMP en wordt voorgezeten door de directeur-generaal Gezondheidszorg van het ministerie van VWS. De in maart 2005 door de Tweede Kamer ingediende moties over ICT in de zorg zijn voor het ministerie van VWS aanleiding om te bezien of er - naast de al ingezette maatregelen - ook een nader wettelijk systeem moet komen voor het gebruik van het EMD en WDH (en in de toekomst het EPD). Die wetgeving zou zowel de introductie moeten bevorderen, als een juridisch kader bieden voor het fenomeen EPD. In oktober zal minister Hoogervorst de kamer hier nader over informeren. Een eventueel toekomstig wettelijk kader ontslaat het veld geenszins van de plicht al in 2006 zo spoedig mogelijk aan te sluiten op het EMD en WDH zodra de techniek dat mogelijk maakt. Ook bij elektronische informatie-uitwisseling heeft de patiënt recht op inzicht en het verkrijgen van een kopie van zijn gegevens. De patiënt kan zijn gegevens aanvullen en/of verwijderen. Van belang hierbij is dat naast deze rechten de patiënt ook rechtstreeks elektronische toegang heeft tot zijn gegevens. Om de patiënt betrouwbaar en veilig toegang te kunnen geven, wordt aangesloten bij de ontwikkeling van een elektronische nationale identiteitskaart. Minister Hoogervorst geeft in de brief aan dat de kosten voor de bouw en inrichting van de landelijke infrastructuur voor rekening van de overheid komen evenals de eerste verstrekking van de UZI-passsen en de financiële ondersteuning van de koplopers. Het veld is zelf verantwoordelijk is voor de financiering van de aanpassing van de eigen ICT-systemen. Programmalijn 1: Het Landelijk Schakelpunt (LSP)
Het Landelijk Schakelpunt is de centrale dienst die de noodzakelijke voorzieningen levert voor het elektronisch uitwisselen van informatie in de zorg. NICTIZ heeft hiervoor de Europese aanbestedingsprocedure lopen. Daarna begint de bouw van het LSP en vervolgens de testfase. Het LSP moet in januari 2006 operationeel zijn. Programmalijn 2: Het burgerservicenummer (BSN)
Het burgerservicenummer dat het kabinet op 1 januari 2006 wil invoeren, leidt tot een wetgevingstraject voor specifiek gebruik in de zorg. Ook die wetgeving moet 1 januari 2006 tot invoering leiden. Programmalijn 3: De Unieke Zorgverleners Identificatie (UZI) Om veilig en betrouwbaar te kunnen communiceren is ook identificatie van de zorgverlener nodig. Een komt een elektronische identiteit voor zorgaanbieders in de vorm van een UZI-pas. De UZI-passen voor individuele zorgverleners worden al uitgegeven door het CIBG. De passen voor zorginstellingen komen vanaf juni 2005 beschikbaar. Programmalijn 4: Koplopers EMD en WDH
De implementatiestrategie voor EMD en WDH kent een koplopersaanpak. Dat wil zeggen: bepaalde gebruikers bijten het spits af en dienen als voorbeeld voor andere zorgaanbieders. Zij maken als eerste gebruik van de landelijke infrastructurele voorzieningen en zullen daarbij mogelijke kinderziektes tegenkomen. Koplopers voor het medicatiedossier bestaan uit een groep openbare apothekers, één of meer ziekenhuizen en tenminste één centrale huisartsenpost met aangesloten huisartsen. Voor het waarneem-dossier bij de huisartsen is gekozen voor een centrale huisartsenpost met aangesloten huisartsen. De openbare werving van de koplopers is al afgerond. Volgens planning zal aan het eind van het eerste kwartaal van 2006 vijf tot tien procent van de ziekenhuizen, apotheken en centrale huisartsenposten met het EMD en/of WDH werken. Dat is een degelijke basis voor de verdere landelijke uitrol. Het volgende spoorboekje komt in oktober 2005 en is een vervolg op het huidige implementatieplan. Dat 'spoorboekje' moet zorgen voor de landelijke dekking van het EMD en WDH - dat het overal wordt ingevoerd - en gaat in op de activiteiten voor de overige 'hoofdstukken' op weg naar het elektronisch patiëntendossier. Het accent verschuift dan ook van de realisatie van de landelijke infrastructuur naar de aansluiting en aanpassing van de lokale informatiesystemen bij de zorgaanbieders. Omdat dit een belangrijke stap is, cruciaal voor het welslagen van het project, gaat minister Hoogervorst van Volksgezondheid over die fase een convenant sluiten met het veld.