Antwoorden op de vragen die gesteld zijn over het Jaarverslag 2004 van het
Gemeentefonds
3 juni 2005
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
heeft de volgende vragen over het Jaarverslag 2004 van het
Gemeentefonds (30100 B nr. 1) aan de regering voorgelegd.
---
1. Vraag
Hoe zullen alle gemeenten voldoende compensatie ontvangen voor het
afschaffen van het gebruikersdeel van de OZB op woningen? Welke
systematiek zal daarvoor worden gebruikt en kan de keuze voor deze
methodiek worden toegelicht en gemotiveerd? Liggen de meest recente
gegevens over OZB-inkomsten aan de vaststelling van de compensatie ten
grondslag? Zo neen, waarom niet?
2. Vraag
Hoe wordt gewaarborgd dat de compensatie voor het af te schaffen
gebruikersdeel van de OZB daadwerkelijk de lagere inkomsten van alle
gemeenten compenseert?
3. Vraag
In welke vorm ontvangen de gemeenten compensatie voor de misgelopen
inkomsten uit de OZB? Stemt deze manier van compenseren overeen met de
beleidsvoornemens zoals die zijn vermeld in de kabinetsreactie op het
rapport van de stuurgroep-Brinkman "Anders gestuurd, beter bestuurd.
De specifieke uitkeringen doorgelicht"?
1, 2 en 3 Antwoord
Het wetsvoorstel tot afschaffing van de gebruikersheffing OZB op
woningen is recent aan de Tweede Kamer aangeboden. De compensatie en
de methodiek van compenseren zijn in de memorie van toelichting
aangegeven. In de parlementaire behandeling zullen de bewindslieden
van Financiën en ik over het voorstel met uw Kamer nog uitvoerig van
gedachten wisselen. In antwoord op de vragen bij het jaarverslag en
slotwet van het gemeentefonds 2004 wordt volstaan met de belangrijkste
uitgangspunten van het wetsvoorstel. In het wetsvoorstel is vastgelegd
dat voor de compensatie een bedrag van EUR 977 miljoen aan het
gemeentefonds wordt toegevoegd. De compensatie zal plaatsvinden via de
inkomstenmaatstaf. Dat betekent een bijstelling van het rekentarief en
bijstelling van het bedrag per woonruimte. Dit is in lijn met de
systematiek van het gemeentefonds. Het uitgangspunt voor compensatie
is het jaar 2002. Dit is vanaf het begin gecommuniceerd aan gemeenten,
vooral om te voorkomen dat strategisch gedrag bij de vaststelling van
tarieven lonend is. Het compensatiebedrag van EUR 977 miljoen is
gebaseerd op een berekening van het CPB. In dit bedrag zijn de
areaalwijzigingen en de inflatie tot en met 2005 meegenomen. Bij de
operatie treden herverdeeleffecten op. Het uitgangspunt dat geen
enkele gemeente er reëel op achteruit gaat, veronderstelt een
overgangstraject (suppletie-uitkering). De voordelen van de
voordeelgemeenten worden verevend met de nadelen van de
nadeelgemeenten. In het eerste jaar (2006) is deze verevening
volledig, daarna wordt de suppletie stapsgewijs afgebouwd doordat het
accres wordt in gezet om het nadeel te compenseren. De doorlooptijd
van de suppletie-uitkering is afhankelijk van de ontwikkeling van het
accres.
4. Vraag
Op welke gegevens berust de veronderstelling dat in een meerjarig
perspectief gezien er sprake is van financiële ruimte bij de
gemeenten?
4. Antwoord
Deze veronderstelling berust op de resultaten van het Financieel
Overzicht Gemeenten 2004 (F.O.G. 2004). Dit F.O.G. is de Tweede Kamer
op 16 juli 2004 toegezonden (brief van de minister van BZK, kenmerk
FO2004/70276). Het F.O.G. 2004 is nadien geactualiseerd. De resultaten
van de actualisatie zijn opgenomen in de memorie van toelichting bij
de ontwerp-begroting 2005 van het gemeentefonds (zie Kamerstukken
2004/05, 29800 B, nr.2, blz. 14).
5. Vraag
Welke vormgeving krijgen de bestuurlijke afspraken tussen Rijk en
gemeenten over accenten in de bestedingsrichting? Aan welke eisen
moeten die afspraken voldoen? Hoe verhouden die bestuurlijke afspraken
zich tot het rapport "Anders gestuurd, beter bestuurd"?
5. Antwoord
Eind maart 2005 heeft het kabinet het rapport 'anders gestuurd, beter
bestuurd' omarmd. De kern van het kabinetsstandpunt is dat het Rijk
meer op hoofdlijnen gaat sturen, waardoor de beleids- en
bestedingsvrijheid van medeoverheden wordt vergroot. Niettemin is het
in sommige gevallen gewenst om over deze ruimte meer concrete
afspraken, in de vorm van brede doeluitkeringen of specifieke
uitkeringen, te maken. U kunt hierbij denken aan geld om experimenten
en innovaties uit te testen, nationaal politiek belang of om breed
geformuleerde doelen te bereiken. Het rijk maakt met de medeoverheden
afspraken over de te behalen prestaties, de besteding van gelden en de
verantwoording over de prestaties en bestedingen. Daarbij geldt
enerzijds dat de medeoverheden zoveel mogelijk beleids- en
bestedingsruimte krijgen, maar anderzijds dat de afspraken voldoende
zijn voor de minister om zijn verantwoordelijkheid waar te maken.
6. Vraag
Welke effectindicatoren worden gehanteerd om te kunnen bepalen of de
operationele doelstellingen in voldoende mate worden bereikt?
6. Antwoord
De operationele doelstellingen zijn:
1. adequate omvang van het gemeentefonds: gemeenten via het
gemeentefonds voorzien van voldoende middelen voor het uitvoeren
van hun taken
2. adequate verdeling van het gemeentefonds: de middelen zodanig
verdelen dat een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal
gelijke lasten kan worden geleverd.
Om te kunnen bepalen of deze doelstellingen worden bereikt zijn als
indicatoren van belang:
Ad 1 : 1. de werking van de normeringssystematiek : via deze
systematiek wordt de omvang van het fonds bepaald; het gaat er dus om
dat deze systematiek goed werkt 2. het Financieel Overzicht Gemeenten
geeft weer hoe de financiële ruimte van gemeenten is
Ad 2: In het Periodiek Onderhoudsrapport volgen we jaarlijks de
ontwikkelingen van het verdeelstelsel in relatie tot de
kostenontwikkeling bij gemeenten zoals blijkt uit de gemeentelijke
begrotingen. Dit wordt jaarlijks als bijlage bij de begrotingsstukken
gevoegd. Als uit het onderzoek blijkt dat sprake is van een scheve
verdeling dan kan worden overgegaan tot herijking. Zo wordt met ingang
van 2006 een nieuwe ijkverdeling ingevoerd op de terreinen
Onderwijshuisvesting, Werk en Inkomen en Maatschappelijke Zorg.
7. Vraag
Welke boekingsproblemen zijn er in het cluster Bestuursorganen?
7. Antwoord
De boekingsproblemen komen voort uit de verschillende manieren waarop
gemeenten hun uitgaven op het gebied van het cluster Bestuursorganen
boeken. Een aantal gemeenten boekt bepaalde uitgaven die bij genoemd
cluster behoren onder uitgaven die eigenlijk behoren tot het cluster
"Algemene Ondersteuning". Indien niet voor dergelijke
boekingsverschillen wordt gecorrigeerd, worden appels met peren
vergeleken en kunnen verkeerde conclusies worden getrokken.
8. Vraag
Wat is de aanleiding om nader onderzoek te starten naar het cluster
Openbare Orde en Veiligheid?
8. Antwoord
Aanleiding is dat uit het POR is gebleken dat er een duidelijk
verschil was gegroeid tussen de ijkverdeling van het gemeentefonds en
de feitelijke uitgaven in de gemeenten op het gebied van OOV. Anders
gezegd (zie ook het antwoord op vraag 6) : de effectindicator voor de
juistheid van de verdelding gaf aan dat er ene scheefgroei was
ontstaan. Belangrijk aspect daarbij lijkt in elk geval te zijn de
professionalisering van de brandweer. Dit is inmiddels aan de orde
geweest in het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) met de
VNG. Door BZK wordt een nader onderzoek naar de verdeling gestart.
9. Vraag
Waarom zijn niet alle onderzoeken die voor 2004 met betrekking tot de
Financiële-verhoudingswet waren begroot, uitgevoerd?
9. Antwoord
Belangrijkste reden was de langere doorlooptijd van lopende
onderzoeken. Met name de grote herijkingsonderzoeken hebben vaak een
lange looptijd. Het gaat over het algemeen om tamelijk grote
onderzoeken, die nogal eens Europees moeten worden aanbesteed,
waardoor de doorlooptijd lang kan worden. (Zie ook het antwoord op
vraag 8). Het blijft lastig om dat vantevoren precies te ramen.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties