Ministerie van Economische Zaken België

FOD ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE
PERSBERICHT

Resultaten van de enquête naar inkomens en levensomstandigheden van Belgische huishoudens

EU-SILC (`European Union Statistics on Income and Living Conditions') is een nieuwe statistiek naar inkomens en levensomstandigheden, georganiseerd door de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie). Deze enquête is de referentiebron voor vergelijkende statistiek naar inkomensverdeling en sociale uitsluiting op Europees niveau. Zij past in de strijd voor sociale en economische insluiting en voor het opstellen van structurele indicatoren over sociale cohesie. Deze enquête is, met andere woorden, de basis voor de analyse van de sociale situatie van Belgische huishoudens. België speelde in 2003 een belangrijke voortrekkersrol door het organiseren van een eerste transversaal gedeelte (gegevens die betrekking hebben op een bepaald tijdstip of een bepaalde periode). Dit Belgisch gedeelte van de enquête van 2003 was niet enkel bedoeld om de eerste indicatoren te berekenen, maar ook om het EU-SILC instrument op Europees niveau te optimaliseren. Vanaf 2004 werd er gestart met het longitudinale onderzoek: een aantal huishoudens worden gedurende een aantal jaren ondervraagd, zodat veranderingen in de tijd van een individueel kenmerk kunnen worden gemeten.

De EU-SILC enquête is de opvolger van de Panel Studie van de Belgische huishoudens (PSBH). Dit was een enquête die gedurende een tiental jaren door de universiteiten van Antwerpen en Luik werd georganiseerd, en dit ook in een Europees kader. Er werd echter op Europees niveau beslist om ECHP in de verschillende landen stop te zetten en een nieuw project te lanceren (SILC). Dit was onder andere nodig omdat de steekproef van de te ondervragen huishoudens jaar na jaar kleiner werd en omdat de prioriteiten inzake sociaal beleid (in Europa en in België) geëvolueerd zijn, zodat de inhoud van de panelenquête moest worden aangepast. De PSBH enquête en de SILC enquête zijn twee enquêtes in hetzelfde onderzoeksdomein, maar hun methodologie, wijze van interviewafname en resultaten zijn niet vergelijkbaar.

De enquête van 2003 werd bij ongeveer 6 000 private huishoudens (effectieve steekproefomvang) gehouden, zodat de representativiteit van de resultaten op landsniveau verzekerd is. Aan de hand van de antwoorden van de ondervraagde huishoudens werden zowel monetaire als niet-monetaire indicatoren opgesteld. Deze indicatoren geven een beter inzicht in de inkomens en levensomstandigheden van de Belgische bevolking. Zij zijn nuttig bij het uitstippelen van een Europees en Belgisch sociaal beleid.

Hierna geven wij een overzicht van de monetaire en niet-monetaire indicatoren.

Monetaire indicatoren

Definities :

armoederisicodrempel voor een per jaar per maand éénpersoonshuishouden 9 270,67 772,56 armoederisicodrempel voor een gezin van 19 468,4 1 622,37 2 volwassenen met 2 kinderen

Individuen die minder inkomsten hebben dan deze bedragen worden als arm gedefinieerd, afhankelijk van de grootte van het gezin waartoe zij behoren.

Op basis van de enquête :

gemiddeld beschikbaar inkomen voor een per jaar per maand éénpersoonshuishouden 17073,67 1 422,81

Het gemiddeld beschikbaar inkomen is een benaderende maat van het gemiddeld beschikbaar gezinsinkomen na correctie voor huishoudgrootte. Zo beschikt een éénpersoonshuishouden in België gemiddeld over 17 073,67 per jaar, of 1 422,81 per maand.

armoederisico in België 15,2%

Armoederisico volgens de volgende sociale categorieën :

armoederisico van vrouwen 16,2%
armoederisico van mannen 14,2%
armoederisico van personen jonger dan 13,8%
65 jaar
armoederisico van personen ouder dan 65 22,6%
jaar
armoederisico van werkenden 6,4%
armoederisico van werklozen 32%
armoederisico van niet-actieven 23,1%
armoederisico van alleenstaanden 22,5%
armoederisico van alleenstaande ouders 31,2%
armoederisico van huurders 24,6%
armoederisico van eigenaars 12,1%

Het armoederisico in België bedraagt 15,2%. Dit betekent dat 15,2% van onze bevolking in een huishouden woont waar het beschikbaar inkomen (na correctie voor huishoudgrootte) onder de 60% ligt van het nationaal mediaan inkomen op individueel niveau (beneden 9 270,67 ).

Voornamelijk vrouwen (16,2%) en 65-plussers (22,6%) lopen een hoger risico om in armoede te leven dan mannen (14,2%) en personen jonger dan 65 jaar (13,8%). Een job is een belangrijke buffer tegen armoede. Het armoederisico van werkenden (6,4%) is beduidend lager dan dat werklozen (32%) en dat van niet-actieven (23,1%). Alleenstaanden (22,5%) en alleenstaande ouders (31,2%) in het bijzonder zijn ontzettend gevoelig voor armoede.
Ten slotte lopen huurders (24,6%) ook een hoger risico op armoede dan eigenaars (12,1%) ; tenzij het omgekeerde waar zou zijn : arme mensen zijn meer ertoe geneigd (of zijn er vaker toe gedwongen) een woning te huren.

Verdeling van de inkomens binnen de bevolking :

inkomens quintiel verhouding Inkomen 4,3 maal hoger Gini-coëfficient 28,4%
Relatieve mediane armoederisicokloof 22,3%

De inkomens quintiel verhouding (S80/S20) is de verhouding van het totale inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het hoogste inkomen (hoogste quintiel) tot het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het laagste inkomen (laagste quintiel). Onze resultaten tonen aan dat 20% van de bevolking met de hoogste inkomens 4,3 maal het inkomen hebben van deze van de 20% met het laagste inkomen. De S80/S20 verhouding is enkel en alleen gevoelig voor wijzigingen in de hoogste en laagste inkomensquintielen. Bij de berekening van de Gini-coëfficiënt echter, houdt men rekening met de gehele inkomensverdeling. Het is een samenvattende maat van het cumulatieve aandeel van het equivalent inkomen dat opgenomen wordt door de cumulatieve percentages van het aantal individuen. De waarde van de coëfficiënt varieert van 0% (volledige gelijkheid) tot 100% (volledige ongelijkheid). Voor onze gegevens bedraagt de Gini 28,4%.

De relatieve mediane armoederisicokloof is het verschil tussen het mediaan equivalent inkomen van de personen onder de armoederisicogrens en de armoederisicogrens, uitgedrukt als een percentage van de armoederisicogrens. Voor onze gegevens is deze indicator 22,3%. Dit betekent dat de helft van de personen onder de armoederisicodrempel over een inkomen beschikken dat hoger ligt dan 7 203,31 per jaar; dit is 77,7% van deze drempel.

Niet-monetaire indicatoren

basiscomfort van de woning (bad, douche, 79,9% van de huishoudens centrale verwarming...)
consumptiegoederen (auto, kleurentelevisie, 55,6% van de huishoudens telefoon en computer)
Subjectieve evaluatie van de situatie van het 61,9% van de huishoudens slagen huishouden erin de eindjes aan elkaar te knopen

Voor de niet-monetaire indicatoren werden er twee samengestelde variabelen berekend. Een eerste geeft het basiscomfort van de woning weer ; zij omvat : het al of niet aanwezig zijn van een bad of een douche, van een toilet met waterspoeling in de woning zelf, centrale verwarming en warm stromend water. Een score van 4 betekent dat het huishouden alle basiscomfort heeft, terwijl een score van 0 betekent dat het huishouden over geen enkel basiscomfort beschikt in zijn woning. 79,9% van de huishoudens beschikken in hun woning over alle basiscomfort. De tweede samengestelde variabele heeft betrekking op de consumptiegoederen. Een score van 4 betekent dat het huishouden beschikt over een auto, een kleurentelevisie, een telefoon en een computer. Een score van nul betekent dat het huishouden over geen enkel van deze consumptiegoederen beschikt. 87,4 % van de huishoudens beschikken over ten minste drie van deze vier consumptiegoederen.

Een duidelijke meerderheid beschikt over een woning uitgerust met alle basiscomfort en met een vrij groot aantal consumptiegoederen. Bovendien is het zo dat, wanneer men hun globale situatie subjectief evalueert, 61,9% van de gezinnen geen problemen hebben om financieel rond te komen. Dit kenmerk, dat subjectief evalueert in welke mate een huishouden erin slaagt de eindjes aan elkaar te knopen met het totale inkomen waarover het beschikt, is ook een belangrijke niet- monetaire indicator.

Meer inlichtingen :

FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie
Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie

Geneviève Geenens
Tel : 02/548.65.38
Fax : 02/548.64.15
e-mail : genevieve.geenens@mineco.fgov.be