Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Speech van minister Dekker op het symposium van de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties op maandag 6 juni 2005 in Utrecht.

Dames en heren,

Met veel genoegen heb ik de uitnodiging van uw voorzitter aangenomen om hier vandaag te spreken over het belang van het intern toezicht bij woningcorporaties. Als ex-commissaris in het bedrijfsleven ontbreekt het mij al niet aan affiniteit met het onderwerp. Maar ook als verantwoordelijk minister voor de corporatiesector onderken ik dit belang. Een scherp en professioneel intern toezicht ondersteunt mij in mijn verantwoordelijkheid voor een goed presterende sector. Het is naar mijn mening essentieel voor een goed maatschappelijk ondernemerschap van corporaties. Het zal u niet ontgaan zijn dat ik niet alleen sta in deze mening.

Recent zijn diverse rapporten uitgebracht die betrekking hebben op het functioneren van de woningcorporaties en de rol van het interne toezicht daarbij. De WRR en de SER bogen zich over de kwaliteit van de maatschappelijke dienstverlening en het "Ondernemerschap voor de publieke zaak" waarbij zij ook de corporaties betrokken. Verder heeft het RIGO op verzoek van de Tweede Kamer een rapport opgesteld over het functioneren van de sector.
En last but not least heeft de commissie De Boer recent op verzoek van mijzelf en Aedes geadviseerd over de vernieuwing van de relatie tussen het rijk en de corporaties. De noties en voorstellen uit deze rapporten zal ik betrekken bij de komende herziening van het corporatiestelsel. Omdat ik over uitwerking daarvan de komende maanden met alle betrokken partijen nog wil overleggen, kan ik daar nu nog niet te veel over kwijt.

Eén ding komt in al deze rapporten echter duidelijk naar voren en dat is de roep om een krachtig en onafhankelijk intern toezicht. Vooral het realiseren van de maatschappelijke prestaties zou daarbij centraal moeten staan. De SER merkt terecht op dat naar mate het intern toezicht beter functioneert het extern toezicht specifieker en gerichter kan zijn. In alle rapporten wordt gepleit voor een forse professionalisering van het intern toezicht.

Dit brede pleidooi voor een krachtig intern toezicht, was voor mij tevens aanleiding om een actuele peiling te doen van de ontwikkelingen bij het toezicht en de uitwerking van de administratieve organisatie en de interne controle. Het is een soort momentopname n.a.v. eenzelfde onderzoek in 2001. Ik had u de rapportage met resultaten van deze peiling vandaag graag overhandigd, maar daar wordt op dit moment nog de laatste hand aan gelegd. Ik zal het rapport zeer binnenkort naar buiten brengen, maar geef vandaag toch alvast een schot voor de boeg.

Daarbij begin ik met een positieve noot, want over het geheel bezien is het beeld gunstiger dan dat in 2001. De aanbevelingen van de commissie Glasz krijgen duidelijk gehoor in de sector. Wisselingen in de samenstelling van de interne toezichtorganen hebben daaraan een stevige kwaliteitsimpuls gegeven. Ook heeft het coöptatiesysteem zijn langste tijd gehad. Veel corporaties hebben profielen opgesteld voor de werving van nieuwe toezichthouders en werven ook in het openbaar. De informatievoorziening aan de toezichthouders is aanmerkelijk verbeterd.
De onderzoekers geven verder aan dat de toezichthouders zich in de jaarverslagen beter gaan verantwoorden. Iets waar de Hay Group, die de verantwoording in de publieke sector en bij corporaties onderzocht, zich laatst overigens aanmerkelijk minder positief over uitliet. Hij gaf de sector een 4 op een schaal van 10, wat toch wel teleurstellend mag worden genoemd. Dat kán en móet beter. Het gaat er immers niet alleen om dat u uw werk goed doet, maar ook dat u zich daarover verantwoordt.

En ook op andere punten is er ruimte voor verbetering. Ik noem het feit dat de toezichthouders vaak geen helder eigen beeld hebben van het gewenste niveau van de administratieve organisatie en interne controle. Evenmin vormen zij zich altijd een eigen beeld van de informatiebehoefte om de prestaties van de corporatie te kunnen beoordelen. Op zich betreft dit overigens zaken die met een kritische houding en professionele inzet vrij eenvoudig ten goede kunnen worden gekeerd.

Meer moeite heb ik echter met de constatering van de onderzoekers dat veel toezichthouders zich nog steeds reactief naar het bestuur opstellen en vooral kijken naar financiële prestaties. De volkshuisvestelijke prestaties krijgen veel minder aandacht. Ook dat moet naar mijn idee beter.
Zonet zei ik al dat het vooral om de maatschappelijke prestaties gaat die van corporaties worden verwacht en ook mógen worden verwacht. Geld is immers het probleem niet in de sector. Hoewel dat geld natuurlijk vooral in de stenen zit, biedt dit een basis voor de financiering van investeringen. En er is bij veel corporaties sprake van oververmogen. Oververmogen dat hen veel ontwikkelkracht biedt. Ik vind het meer dan jammer dat deze maar zo matig wordt benut. Ook de Tweede Kamer is hier buitengewoon kritisch over. In de publieke opinie worden de corporaties inmiddels afgeschilderd als de sector die zwemt in het alsmaar toenemende geld. Het mag duidelijk zijn dat de stedelijke vernieuwing en het terugdringen van het woningtekort inmiddels keihard om de inzet van dat geld vragen.

Van u als toezichthouder verwacht ik dat u eraan bijdraagt dat deze inzet er ook komt. Maar natuurlijk ook dat de corporaties dingen nalaat die niet bij hun maatschappelijke positie passen. Met dat laatste doel ik bijvoorbeeld op buitensporig hoge beloningen aan de top van de organisatie of malversaties. Het spreekt wat mij betreft voor zich dat u daar heel alert op bent en alles wat in uw vermogen ligt doet om dit soort situaties te voorkomen.
Een ander punt van zorg is de stijgende bedrijfslasten. Het Centraal Fonds rondt op dit moment een analyse hierover af. Op basis van wat ik ervan heb gezien, constateer ik dat er een sterk opgaande lijn is in de bedrijfslasten. Dat kan niet de bedoeling zijn, want het is geld dat niet meer voor de volkshuisvesting kan worden ingezet.

Dit vraagt van u een stevige en onafhankelijke opstelling richting bestuur. Zie dat u de nodige informatie verkrijgt om de prestaties te kunnen beoordelen en benader daarvoor zonodig de lokaal betrokken partners, zoals gemeenten en maatschappelijke instellingen. Leg procedures duidelijk vast en zie erop toe dat deze ook gehanteerd worden. Kortom: zorg voor voldoende checks and balances binnen de organisaties. Durf kritisch door te vragen bij het bestuur over nut en noodzaak van beleidsvoornemens en zie erop toe dat hierin ook de landelijke ambities voldoende doorklinken.
Er is een Aedescode met aandacht voor good governance; gebruik die code! Bespreek met elkaar de wenselijkheid van een aanscherping, onderzoek een vertaling van de normen van Tabaksblat voor de corporatiesector. Ga de discussie over bijstelling van voornemens en ambities niet uit de weg. Laat tekortkomingen en misstanden niet escaleren. Trek tijdig aan de bel bij uw bestuur. Kies desnoods voor een onafhankelijk bemiddelaar wanneer u zich onvoldoende gehoord voelt.

Een dergelijk functioneren stelt uiteraard eisen aan de samenstelling van de Raad van Toezicht en de profielschets die u bij wisselingen daarin moet hanteren. Niet alleen moet er expertise op het punt van vastgoed in huis zijn of worden gehaald, maar ook financieel-economische competenties en maatschappelijk gevoel. Het gaat immers om het vinden van een evenwicht tussen de bedrijfsmatige belangen van de organisatie en de maatschappelijke taken. Ik wil dat u erop let dat bij een toenemende professionalisering en schaalvergroting van de organisatie niet het rendementsdenken de overhand krijgt. Het gaat uitdrukkelijk om maatschappelijke prestaties en maatschappelijk rendement. In dit verband raad ik u aan ook de nodige expertise te ontwikkelen op zaken als nevenstructuren. Veel corporaties ontwikkelen naast hun kernactiviteiten immers ook commerciële activititeiten en richten daarvoor aparte organisaties op. Dit kan de beheersbaarheid van de organisatie onder druk zetten, met alle financiële risico's van dien.

Over de samenstelling van de Raden van Toezicht moet mij overigens nog een specifiek punt van het hart. Eerder al heb ik de oproep aan u gedaan om te proberen méér vrouwen en allochtonen te werven. Om een goede afspiegeling van de klant van de corporaties te vormen, zouden ook zij in het toezicht vertegenwoordigd moeten zijn. Ik kan mij niet geheel aan de indruk onttrekken dat dit nog maar mondjesmaat is gelukt. Dat stelt mij teleur. Vooral omdat de samenstelling van veel toezichtsraden sinds die oproep is gewijzigd en er hiertoe dus voldoende gelegenheid was. Vandaar dat ik mijn oproep hier nogmaals herhaal.

Hoewel het onderzoek naar het functioneren van het toezicht mij dus niet ontevreden stemt, lijkt een verdere professionaliteitsslag te moeten worden gemaakt. In de diverse rapporten wordt deze kwaliteitsimpuls ook bepleit. Ik ben dan ook zeer te spreken over het initiatief van de VTW om de professionalisering onder toezichthouders te bevorderen. Met een niet aflatend enthousiasme timmert uw voorzitter al enige tijd aan de weg. Bijvoorbeeld met speciaal op uw sector gerichte handreikingen en cursussen te ontwikkelen die de VTW op de kaart te zetten van volkshuisvestelijk Nederland. Vanuit de overtuiging dat dit een stap in de goede richting is, heb ik daar ook van harte een bijdrage aan toegezegd. Ik ga ervan uit dat u uw eigen verantwoordelijkheid in deze ook oppakt en hiermee ook aan de slag gaat.

Dat brengt mij aan het slot van mijn bijdrage vandaag.

De komende tijd staan wij voor de uitdaging om de relatie tussen het rijk en de corporaties opnieuw vorm te geven. Uit mijn bijdrage mag duidelijk geworden zijn dat hierbij een belangrijke rol aan het intern toezicht wordt toebedacht. De commissie legt in haar advies nadrukkelijk een opdracht neer bij Aedes en de VTW om u in deze rol te ondersteunen en om de noodzakelijk geachte professionalisering te bevorderen. Het is goed om te zien dat de VTW hiermee ook al is begonnen.

Ik streef ernaar om nog voor de herfst een concrete visie op de toekomst te presenteren. Eerst zal ik hierover de komende twee maanden echter nog overleggen met de betrokken partijen. Onderdeel van deze visie is de opdracht om het BBSH op een aantal punten aan te passen. De manier waarop prestaties kunnen worden gestimuleerd, maar ook de wijze waarop het toezicht wordt georganiseerd, zullen belangrijke items zijn. Een sterker accent op een goed functionerend intern toezicht zal daar zonder twijfel een kernpunt bij vormen. Ik hoop dat deze dag daaraan mag bijdragen.

Ik dank u wel.