Ministerie van Buitenlandse Zaken

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden van de vaste commissie Buitenlandse Zaken naar aanleiding van de brief aan uw kamer (kenmerk DMV/VG-093/05) inzake de uitvoering van de motie Herben-Wilders. Deze vragen werden ingezonden op 4-mei-2005 met kenmerk 29800V-93.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Vraag 1
Deelt u de mening dat goed bestuur en de daarmee samenhangende bestrijding van corruptie altijd al hoog op de agenda hebben gestaan? Deelt u de mening dat enige corruptie er in feite gewoon bij hoort? Is daar in het beleid nooit rekening mee gehouden? Is er inzicht te geven in bedragen en percentages aan de steun die verkeerd terecht komt door corruptie? Hoe verhouden deze getallen en percentages door nationale overheden zich tot de getallen en percentages van corruptie door (Europese) bedrijven in ontwikkelingslanden?

Vraag 2
Kunt u aangeven hoe groot (in een percentage uitgedrukt) de gemiddelde omvang per jaar is van het deel van de besteding van Nederlands ontwikkelingsgeld dat als gevolg van corruptie aan de strijkstok blijft hangen?

Vraag 3
Kunt u tevens per partnerland aangeven hoe groot dit percentage is?

Vraag 5
Waarom ontbreken in de brief cijfers/percentages over de mate waarin Nederlandse ontwikkelingshulp te lijden heeft (gehad) van corruptie, terwijl bijvoorbeeld de Afrikaanse Unie wel met cijfers over corruptie is gekomen (verlies van 148 miljard dollar op jaarbasis als gevolg van corruptie voor geheel Afrika), evenals de Amerikaanse Senaat (corruptie heeft de Wereldbank tussen de 26 en 130 miljard dollar gekost)? Bent u bereid om voortaan jaarlijks te komen met cijfers/percentages over de mate waarin Nederlandse ontwikkelingshulp te lijden heeft van corruptie? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
Goed bestuur en de bestrijding van corruptie hebben altijd al hoog op de agenda gestaan. Wél is in de afgelopen jaren steeds duidelijker geworden hoezeer goed bestuur een voorwaarde is voor ontwikkeling en hoezeer corruptie op die ontwikkelingsmogelijkheden juist een negatieve invloed heeft. Daardoor is het beleid op deze terreinen in de afgelopen jaren aangescherpt. Bij de bestrijding van corruptie dient wel rekening gehouden te worden met het feit dat de uitbanning van corruptie tijd vergt en in bepaalde gevallen diep ingrijpt in de lokale machtsverhoudingen.

Het is niet mogelijk in algemene zin inzicht te geven in de bedragen en percentages van de ontwikkelingsgelden die verkeerd terecht komen door corruptie. Zoals ik in mijn brief kenmerk DMV/VG-093/05 van 31 maart jl. heb aangegeven, is een kenmerk van corruptie dat de partijen die hierbij betrokken zijn alles in het werk stellen om te voorkomen dat gegevens over corrupte gedragingen naar buiten komen. Gegevens over de omvang van corruptie kunnen dan ook slechts geëxtrapoleerd worden op basis van enerzijds gevallen die via het opsporingsbeleid aan het licht zijn gekomen en anderzijds schattingen en percepties. Ook de genoemde cijfers van de Afrikaanse Unie en de Wereldbank zijn op deze wijze tot stand gekomen. Hetzelfde geldt voor corruptie door (Europese) bedrijven in ontwikkelingslanden: de enige informatie die voorhanden is, betreft de omvang van corruptie in gevallen die via het opsporingsbeleid aan het licht zijn gekomen. Per definitie is onduidelijk hoeveel gevallen van corruptie hiernaast hebben bestaan. Ook een opgave per partnerland is derhalve niet mogelijk. Ik kan dan ook niet voldoen aan het verzoek om voortaan jaarlijks te komen met cijfers/percentages over de mate waarin Nederlandse ontwikkelingshulp te lijden heeft van corruptie. Een poging om dit toch te doen zou de schijn kunnen wekken van een zekerheid die er niet is. Ik wil zo transparant mogelijk zijn en iedere schijnzekerheid hierover vermijden.

Vraag 4
Indien u niet in staat bent percentages te noemen, kunt u dan aangeven waarop u uw anti-corruptiebeleid baseert? Deelt u de mening dat globale schattingen een onvoldoende basis vormen voor gerichte maatregelen?

Antwoord
Het anti-corruptiebeleid is gebaseerd op internationaal onderzoek dat duidelijk het negatieve verband tussen de geschatte mate van corruptie en ontwikkeling aangeeft, zie bijvoorbeeld het werk van het World Bank Institute (WBI) en Transparency International. Dergelijk onderzoek geeft aanwijzingen voor gerichte maatregelen. Daarnaast vergen gerichte maatregelen een grondige analyse van de situatie per specifiek land.

Vraag 6
Klopt de bewering dat corrupte Afrikaanse leiders tenminste 140 miljard dollar hebben gestolen van hun respectievelijke bevolkingen (The London Independent, 14 juni 2002)? Klopt de bewering dat tot 1996 van elke door donorlanden geïnvesteerde dollar 80 dollarcent is verdwenen naar Zwitserse (privé-)rekeningen of werd besteed aan particulier onroerend goed (The Economist, 17 januari 2004)? Hoe liggen die verhoudingen vandaag de dag? Welke maatregelen werden en worden hiertegen ondernomen door de donorlanden in het algemeen en Nederland in het bijzonder?

Antwoord
De door u in de vraag genoemde bedragen zijn gebaseerd op schattingen en percepties. De juistheid van genoemde bedragen kan niet geverifieerd worden. Ik kan hier derhalve geen uitspraak over doen. Voor de maatregelen die door Nederland worden genomen verwijs ik naar het antwoord bij vraag 17 met betrekking tot preventieve maatregelen.

Daar kan aan toegevoegd worden dat diverse donoren zoals bijvoorbeeld de Wereldbank, DFID, periodiek rapportages uitbrengen over de algemene corruptiesituatie in bepaalde landen. Deze rapportages worden ook gedeeld met andere donoren waaronder Nederland. Daarnaast is in Nordics verband in Bergen (N) een resource centre over corruptie opgezet. De informatie die uit deze verschillende bronnen voortkomt alsmede alle andere informatie b.v. uit de lokale media of via lokale contacten wordt gebruikt in de politieke- en beleidsdialoog die Nederland al dan niet gezamenlijk met andere donoren voert op alle niveaus met de betrokken overheid. Deze dialoog heeft betrekking op bewustwording voor de noodzaak van corruptiebestrijding, het verkrijgen van commitment hiervoor, het monitoren van de voortgang van anti-corruptie actieplannen en het aanspreken op specifieke gebeurtenissen.

Daarnaast lopen door onder meer de Wereldbank, EU, DFID, Nederland gefinancierde programma's en projecten ter bevordering van een beter beheer van de openbare financiën in de partnerlanden met als doel het vergroten van de transparantie en de accountability. Inperken van de mogelijkheden tot corruptie is daar een onderdeel van.

Vraag 7
Welke maatregelen kunnen worden genomen om corrupte machthebbers van het kaliber Abacha, Mobutu, Mugabe internationaal juridisch aan te pakken en geroofd geld dat op Europese bankrekeningen staat op te sporen en in beslag te nemen? Bieden financiële trackings-methodes (zoals die ontwikkeld worden met betrekking tot financieringsstromen van terroristische organisaties en georganiseerde misdaad) hier mogelijkheden voor? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
In algemene zin geldt dat indien een land het vermoeden heeft dat overheidsgelden op onrechtmatige manier zijn verkregen door derden en weggesluisd naar het buitenland, het een verzoek om internationale rechtshulp indient bij die landen, waarvan verwacht wordt dat het geld aldaar op bankrekeningen terecht is gekomen. Voor veel ontwikkelingslanden levert dit problemen op: de kwaliteit van de nationale procedures kan zodanig zijn dat het aangezochte land onvoldoende vertrouwen heeft in het rechtsstelsel van het verzoekende land om aan het verzoek om rechtshulp uitvoering te geven. Ook is het voor ontwikkelingslanden vaak moeilijk te achterhalen waar de overheidsgelden naartoe zijn gesluisd. In dergelijke situaties biedt het VN-Verdrag tegen Corruptie een kader voor internationale samenwerking. Hierin wordt ook specifieke aandacht besteed aan maatregelen ter identificatie van de hier bedoelde overheidsgelden.

Vraag 8
Wat bedoelt u met de "minder positieve trend" in Kenia in de afgelopen maanden? Waaraan is volgens u deze trend te wijten? Om hoeveel geld gaat het hier? U stelt in de brief dat de druk op de regering van Kenia wordt opgevoerd. Wat houdt die druk in? Hoelang wordt die al uitgeoefend? Heeft de regering van Kenia duidelijk gemaakt op welk moment zij met welke maatregelen komt als er geen overtuigende verbeteringen optreden?

Antwoord
Halverwege 2004 bleek het hervormingstempo van de Keniaanse regering danig te zijn gezakt en volgden corruptieschandalen uit zowel het oude als nieuwe regime elkaar in hoog tempo op. Kern van het probleem in Kenia vormen de toenemende twijfels (ook bij de ontwikkelingspartners) of de Keniaanse regering voldoende politieke wil vertoont om, na het ontwikkelen van het anti-corruptiebeleid en het opzetten en versterken van een (juridisch) raamwerk, zoals de anti-corruptie commissie, daadwerkelijk dit beleid uit te voeren. Het afgelopen jaar is de druk, in de vorm van het voeren van een politieke dialoog, op president Kibaki en zijn regering sterk opgevoerd om met concrete uitvoering te komen. Nederland heeft zich, als voorzitter en waarnemend voorzitter van de EU, hiervoor hard gemaakt en zelf heb ik het onderwerp aan de orde gesteld tijdens mijn recente onderhoud met president Kibaki. In het overleg tussen de regering, de Wereldbank en de donoren, dat op 11 en 12 april 2005 in Nairobi plaatsvond, presenteerde de Keniaanse minister van Justitie het anti-corruptie actieplan 2005/2006 dat nog tijdens ditzelfde overleg op basis van suggesties van de deelnemers op onderdelen werd aangepast. De Keniaanse regering zal dit actieplan nu gaan uitvoeren en de donoren zullen betrokken worden bij de monitoring ervan. Het actieplan omvat enerzijds maatregelen op vlak van wetgeving en aanpassing van het beheersinstrumentarium in de publieke sector, zodat openingen voor corruptie worden gedicht. Daarnaast zal daadwerkelijke vervolging worden geïntensiveerd inclusief terugvordering van door corruptie verkregen goederen. Er zullen publieke educatiecampagnes plaatsvinden teneinde corruptiepraktijken meer in het daglicht te brengen. Tevens neemt de Keniaanse overheid zich voor om door macro-economische hervormingen de mogelijkheden van - en ook de neiging tot corruptie tegen te gaan door de rol van de publieke sector en de bureaucratie te verminderen. Nederland zal, samen met andere donoren, een vinger aan de pols houden en waar nodig zijn invloed aanwenden om dit proces op het juiste spoor te houden.

Vraag 9
In de brief stelt u dat de politieke wil van de regering van een partnerland om de corruptie aan te pakken een cruciale beoordelingsfactor vormt. Bedoelt u met cruciaal dat het belangrijk genoeg is om de hulp stop te zetten? Hoe bepaalt u op welk moment en op basis van welke criteria dat gebeurt?

Antwoord
Voor corruptie geldt wat voor goed bestuur in het algemeen geldt; het is een voorwaarde voor duurzame armoedebestrijding maar het is geen absoluut criterium om een land de status van partnerland te geven. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat een meerjarig perspectief van belang is: het gaat erom dat landen op de goede weg zijn, politieke wil en bereidheid tonen en ook concreet resultaten hebben geboekt. Er is hier sprake van een spanningsveld; enerzijds wil Nederland beschouwd worden als betrouwbare donor, anderzijds is het onmogelijk een daadwerkelijk partnerschap met een land op te bouwen, indien de politieke wil ontbreekt om een effectief anti-corruptie beleid te voeren. De beoordeling van de situatie in een partnerland geschiedt op basis van zogeheten 'track records'. Goed bestuur maakt hiervan een onderdeel uit en daarbinnen is corruptie een specifiek aandachtsgebied. Daartoe beoordeelt de post in hoeverre het land een effectief beleid ter bestrijding van corruptie voert. De beoordeling door het WBI via de zogeheten Kaufmann-indicator inzake de effectiviteit van het nationale corruptiebeleid wordt hierbij als referentie gebruikt. Deze indicator is gebaseerd op bronnen, zoals Freedom House, Economic Intelligence Unit, en Afrobarometer. Indien blijkt dat er geen sprake is van een gericht anti-corruptiebeleid kan dit in eerste instantie gevolgen hebben voor de hulpmodaliteiten. Indien echter ook op langere termijn sprake is van onvoldoende politieke wil om veranderingen door te voeren, zal in het uiterste geval stopzetting van de hulp overwogen moeten worden.

Vraag 10
Welke rol heeft het bedrijfsleven bij de uitvoering van het OESO-Verdrag tegen Omkoping van Internationale Ambtenaren? Op welke wijze bevordert de regering de transparantie van bedrijfsactiviteiten in ontwikkelingslanden en voert zij preventief beleid ten aanzien van de risico's van corruptie?

Antwoord
Conform de bepalingen van het OESO-Verdrag dient Nederland omkoping van buitenlandse ambtenaren door het Nederlandse bedrijfsleven strafbaar te stellen. Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is in deze zin aangepast. Naast een repressieve aanpak via het strafrecht, is het van belang dat het bedrijfsleven zelf ook maatregelen neemt ter voorkoming van omkoping en ander illegaal gedrag. Tijdens de conferentie inzake Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, die van 7 tot en met 9 november 2004 in Maastricht plaatsvond, heb ik de nadruk gelegd op de aanvaarding en tenuitvoerlegging door het bedrijfsleven van gedragscodes die gericht zijn op het voorkomen van omkoping. Richtlijnen voor gedragscodes zijn opgesteld door de Internationale Kamer van Koophandel (ICC) en door Transparency International. De meeste multinationale ondernemingen beschikken over gedragscodes die langs een van beide richtlijnen zijn opgesteld en zij leggen deze ook actief ten uitvoer. Bovendien hebben zij in de afgelopen maanden in diverse fora aangegeven mijn oproep geheel te ondersteunen. Men ziet dat een zero tolerance beleid het meest effectief is om corruptie tegen te gaan, ondanks de verleidingen van individuele medewerkers om deels toe te geven, teneinde bijvoorbeeld bepaalde zaken sneller gedaan te krijgen of de kans op opdrachtverwerving te vergroten. In een aantal gevallen is Transparency International door bedrijven gevraagd te assisteren bij de operationalisering van de gedragscodes op de werkvloer. Daarnaast is VNO-NCW actief in het uitdragen van dit gedachtegoed onder haar leden.

Het Ministerie van Economische Zaken wijst het Nederlandse bedrijfsleven via voorlichtingskanalen op de mogelijke gevolgen van betrokkenheid bij omkopingspraktijken. Bedrijven die in opspraak komen, riskeren behalve forse boetes en gevangenisstraf voor werknemers, verlies van vaste klanten en financiers. De aandacht van EZ gaat primair uit naar bedrijven die actief zijn in landen waar corruptie een structureel gegeven is, zoals vele ontwikkelingslanden. Hierbij wordt samengewerkt met de Economische Voorlichtingsdienst (EVD) en Nederlandse ambassades. Onder meer wordt gewezen op voorzorgsmaatregelen die bedrijven zelf kunnen nemen teneinde niet door onverhoeds handelen van werknemers of handelsagenten bij omkopingspraktijken betrokken te raken.

Bedrijven die in aanmerking willen komen voor ondersteuning door de diverse bedrijfsleveninstrumenten van de Nederlandse overheid (zoals ORET en PSOM) wordt gevraagd een verklaring te ondertekenen waarin wordt aangegeven dat zij kennis hebben van de OESO Richtlijnen voor multinationale ondernemingen, waarbinnen bestrijding van corruptie expliciet is opgenomen, en dat zij zich zullen inspannen deze richtlijnen binnen de eigen bedrijfsvoering te implementeren. Mocht in de beoordeling van projectvoorstellen of de monitoring van de projectuitvoering blijken dat sprake is van onregelmatigheden en/of onrechtmatigheden, dan wordt nader onderzoek ingesteld en zal contact worden gezocht met het bevoegd gezag. Tot dusverre zijn er geen gevallen geweest waarvoor aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie en heeft het OM nog geen vervolging ingesteld richting een Nederlands bedrijf dat in den vreemde strafbare feiten zou hebben gepleegd.

Vraag 11
Wat is uw reactie op de mogelijke uitbreiding van sanctiemogelijkheden voor bedrijven door de oprichting van een internationale strafkamer of hof, waar multinationale bedrijven in geval van ernstige overtredingen in ontwikkelingslanden, vervolgd kunnen worden?

Antwoord
Ik ben geen voorstander van een dergelijke uitbreiding. De afgelopen jaren is slechts in uitzonderlijke situaties besloten tot de oprichting van internationale straftribunalen. Na de oprichting van enkele ad hoc tribunalen (zoals het Joegoslavië Tribunaal en het Rwanda Tribunaal) is in 1998 overeenstemming bereikt over de oprichting van een permanent internationaal strafhof. In al deze gevallen gaat het om de berechting van de meest ernstige internationale misdrijven (genocide, misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven). Corruptie, hoe ernstig op zichzelf ook, valt niet onder dit soort misdrijven. Daarom is voor de bestrijding van corruptie voor een andere aanpak gekozen. Op basis van de OESO-Conventie 'On combating bribery of officials in international transactions' zijn bedrijven die zich schuldig maken aan de omkoping van buitenlandse ambtenaren strafbaar in het land van vestiging. Nederland is partij bij dit verdrag, waardoor in Nederland gevestigde bedrijven in Nederland berecht kunnen worden voor omkooppraktijken, ongeacht het land waar deze praktijken plaatsvonden. In OESO-Verband vindt een intensieve peer review plaats, teneinde te verzekeren dat de Verdragspartijen de verplichtingen in zowel de nationale wet- regelgeving, als in het uitvoeringsbeleid nauwgezet nakomen.

Vraag 12
Op welke wijze kan de transparantie van het handelen van bedrijven vergroot worden, vooral als het gaat om cruciale en politiek gevoelige grootschalige mijnbouw en olie-industrie in landen als Nigeria? Op welke wijze wordt bij deze activiteiten verantwoording afgelegd over de opbrengsten, de betrokkenheid van (lokale) overheden en de betrokkenheid van de bevolking?

Antwoord
Bedrijven in de mijnbouw en olie-industrie maken reeds werk van transparantie van hun handelen, zeker waar het de multinationale ondernemingen betreft. Met maatschappelijke jaarverslagen leggen bedrijven in de mijnbouw en olie-industrie verantwoording af over de wijze waarop zij met de maatschappelijke aspecten van hun bedrijfsactiviteiten zijn omgegaan. Veelal geven zij daarbij ook aan in hoeverre zij intern sanctionerend zijn opgetreden wanneer werknemers zich niet aan de gedragscode van de onderneming hebben gehouden. Voor methoden van maatschappelijke verslaglegging kunnen bedrijven zich oriënteren op de richtlijnen van het 'Global Reporting Initiative' (GRI). Ook laten bedrijven zich door externe (lokale) deskundigen adviseren over de wijze waarop zij, mede in het belang van de maatschappelijke acceptatie van hun (langdurige) aanwezigheid, het beste met de locale omstandigheden kunnen omgaan. De meeste bedrijven in deze sectoren onderhouden een continue dialoog met overheden en locale belangengroeperingen. Voorts streven zij er veelal naar dat lokale joint venture partners vergelijkbare maatschappelijke standaarden in acht nemen. Westerse multinationals in de mijnbouw en olie-industrie staan positief t.o.v. het zogenaamde 'Extractive Industries Transparancy Initiative' (EITI). Dit van oorsprong Britse initiatief beoogt dat enerzijds nationale overheden publiceren wat zij aan belastingen en andere betalingen van bedrijven hebben geboekt en anderzijds dat bedrijven openbaar maken wat zij als betalingen aan overheden in de boeken hebben staan. De grotere transparantie in de opbrengsten van de exploitatie van natuurlijke rijkdommen zal ertoe kunnen leiden dat financiële malversaties afnemen en de opbrengsten meer ten goede komen aan lokale bevolkingsgroepen. Onder meer Nigeria is met steun van het bedrijfsleven bezig om een dergelijk systeem te implementeren. Verder zijn sommige bedrijven aangesloten bij de 'Voluntary Principles on Security and Human Rights', waarbij onder meer ook de Nederlandse overheid en Pax Christi Nederland partij zijn. Aangaande Nigeria heeft men zich tot doel gesteld om via gezamenlijke inspanningen tot een intensivering van de dialoog met lokale overheden en belangengroeperingen te komen.

Vraag 13
Over hoeveel capaciteit en welk soort specialisten beschikt het OESO contactpunt en op welke wijze vindt controle van de naleving van de OESO-richtlijnen plaats, juist inzake corruptie?

Antwoord
Met de OESO-richtlijnen geven de overheden van de OESO-landen aan wat zij van het bedrijfsleven verwachten op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het is aan het bedrijfsleven om te bepalen of zij aan deze verwachtingen willen voldoen. De nationale contactpunten zijn dan ook geen toezichthouders, maar fungeren meer als bemiddelaars. Belanghebbenden kunnen aan de nationale contactpunten vragen stellen over gedrag van ondernemingen dat zij niet vinden stroken met de OESO-richtlijnen. In overleg met betrokkenen zoekt het contactpunt naar een vergelijk, hetgeen aanpassing van het ondernemingsgedrag kan inhouden. Het Nederlandse nationale contactpunt kent geen vaste capaciteit of permanente groep specialisten. Het is een interdepartementaal orgaan (met name Buitenlandse Zaken, Economische Zaken, Landbouw Natuur en Visserij, Sociale Zaken en Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu) waarbij capaciteit en specialisme worden afgestemd op de aard van iedere vraag. Op het gebied van corruptie zijn tot nu toe geen vragen aan het nationale contactpunt gesteld.

Vraag 14
U stelt in de brief dat sinds begin 2005 ook de mate van corruptie deel uit maakt van het track record. Betekent dit dat corruptie tot 2005 niet werd meegewogen door de posten in hun jaarverslagen? Wat viel er vóór 2005 dan onder 'goed bestuur'?

Vraag 16
Hoe kan het dat pas vanaf 2005 de mate van corruptie in het partnerland deel uitmaakt van het track record en pas onlangs een Task Force Anti-Corruptie is ingesteld, terwijl tegelijkertijd wordt beweerd dat de bestrijding van corruptie al langere tijd een prioriteit is binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid?

Antwoord
Ook in de periode voor 2005 werd corruptie meegewogen in de jaarverslagen en bij de besluitvorming ten aanzien van de inzet van hulp en de keus van hulpmodaliteiten als onderdeel van goed bestuur. In het streven naar betere kwaliteit en effectiviteit van de hulp werd het track record instrument met ingang van de jaarplancyclus 2005 vernieuwd waarbij het gewicht toegekend aan goed bestuur, voor wat betreft anti-corruptie, werd vergroot. In het vernieuwde track record is de analyse en waardering van de mate van corruptie explicieter verankerd in het besluitvormingsproces door opname van een specifieke kernvraag en een aantal onderliggende vragen over corruptie. In het kader van datzelfde streven wordt de gehele plannings- en activiteitencyclus nog eens onder de loep gehouden door de ingestelde Task Force Anti-Corruptie om te zien of en waar op het punt van corruptie aanscherping noodzakelijk is en vervolgens hoe die aanscherping het beste kan worden vormgegeven.

Vraag 15
Wordt met de zin "perceptieverschillen tussen donoren, ontvangers en doelgroepen van hulp over wat corruptie is", bedoeld dat wat door donoren (lees: Nederland) als corruptie wordt beschouwd, door ontvangers en doelgroepen niet als zodanig wordt beschouwd? Kunt u concrete voorbeelden geven van de door u gesignaleerde perceptieverschillen, alsmede de - kwalijke - gevolgen van dergelijke perceptieverschillen?

Antwoord
Ja. Hoewel het VN-Verdrag tegen Corruptie een op zich duidelijke definitie bevat van het begrip corruptie, zijn er altijd grensgevallen denkbaar. Zo kan in een land een cultuur zijn ontstaan waarbij de bijdragen die, in strijd met de formele regelgeving, van particulieren worden gevraagd voor reguliere overheidsdiensten, niet alleen door de werknemer, maar ook door de werkgever gezien worden als een regulier bestanddeel van het salaris. Dit geldt met name indien de salarissen niet toereikend zijn om in het levensonderhoud te voorzien. E.e.a. heeft tot gevolg dat de toegang van de klanten, en dan met name de minst draagkrachtigen tot dergelijke diensten, waar zij formeel wel recht op hebben, wordt bemoeilijkt. In de dialoog met andere donoren en partnerlanden worden deze mogelijke perceptieverschillen expliciet aan de orde gesteld. Hiermee wordt getracht het gevaar weg te nemen dat er over de noodzaak van corruptiebestrijding in het algemeen consensus lijkt te bestaan, terwijl er feitelijk misverstanden blijven over wat dit concreet inhoudt.

Vraag 17
Wat zijn volgens uw inschatting de risico's die de OS-fondsen zelf oproepen ten aanzien van corruptie en welke preventieve maatregelen worden met het oog daarop genomen?

Antwoord
Volgens mijn inschatting verschillen de risico's die de OS-fondsen zelf oproepen ten aanzien van corruptie niet wezenlijk van de risico's die bij andere publieke en private middelen van toepassing zijn

De preventieve maatregelen die daarop genomen worden heb ik beschreven in mijn brief DMV/VG-093-05 van 31 maart j.l.

In het bijzonder gaat het hierbij om de ex-ante beoordeling, de zorgvuldige contractering en de monitoring van de uitvoering en zonodig het toepassen van sancties - met preventieve werking. De instrumenten die hiervoor gehanteerd worden zijn afhankelijk van het type hulp. Op microniveau (projecthulp) betreft dit de toepassing van transparante en eerlijke regels voor de verwerving van werken, goederen en diensten middels toetsing vooraf van de beheerscapaciteit van de uitvoerende organisatie, het gebruik van standaardcontracten, het monitoren via inhoudelijke - en financiële rapportages, aangevuld met bezoeken op locatie, waarderen van activiteiten op behaalde resultaten en het gebruik van interne sanctieregels. Op mesoniveau (sectoraal niveau) betreft het de toetsing van de capaciteit van de sectorale instituties, het vastleggen van verantwoordelijkheden in Memoranda of Understanding en van de bijdrageovereenkomst, de monitoring via gezamenlijke inhoudelijke - en financiële rapportage, en het opstellen en toepassen van sanctieregels. Een en ander geschiedt waar mogelijk - in het kader van het streven naar harmonisatie - in samenwerking met andere donoren. Op macroniveau (nationaal niveau ) tenslotte betreft het de toetsing vooraf van het nationale instrumentarium voor Public Finance Management, de formulering in het Memorandum of Understanding en in de bijdrage overeenkomst, de monitoring via het rapportage instrumentarium en het assessment framework, het treffen van sancties. Ook op dit niveau geschiedt dit zo veel mogelijk in multidonorverband. In aanvulling op deze instrumenten gaat preventieve werking uit van het interne toezichtmechanisme uitgevoerd door de interne accountantdienst(ACD) alsook van de doorlichtingen uitgevoerd door de Inspectie en Evaluatie Bedrijfsvoering (ISB).

Vraag 18
Wat is uw visie op de rol van nationale parlementen bij de preventie van corruptie? Hoe kan die rol versterkt worden?

Antwoord
Nationale parlementen zijn in de regel zowel voor de vaststelling van de begroting, als voor controle op de overheidsfinanciën verantwoordelijk. Dit maakt hen tot belangrijke spelers in het anti-corruptie beleid. De positie van nationale parlementen kan versterkt worden door training op het gebied van public finance management of door capaciteitsopbouw, waar het gaat om anti-corruptie instellingen die direct aan het parlement rapporteren. Dergelijke capaciteitsopbouw maakt deel uit van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.

Vraag 19
Wat bedoelt u met "daadkrachtig optreden" als er corrupte praktijken aan het daglicht komen?

Antwoord
Vanzelfsprekend zijn bij de beoordeling wat 'daadkrachtig optreden' is de omstandigheden van het concrete geval bepalend. Daarbij spelen de hoedanigheid van de 'wederpartij' en de juridische aard van de relatie met die wederpartij een rol. 'Memoranda of understanding' en 'arrangements' met overheden en volkenrechtelijke organisaties hebben het karakter van 'beleidsafspraken' die juridisch niet afdwingbaar zijn, zodat nakoming niet bij de rechter kan worden afgedwongen. Dat sluit natuurlijk het nemen van eenzijdige stappen niet uit. Wanneer er sprake is van een subsidierelatie met een ngo of een civielrechtelijk contract, dan bieden de subsidieregelgeving en de inhoud van het de beschikking of het contract instrumenten om consequenties te verbinden aan gebleken corruptie.

Indien corrupte praktijken aan het daglicht komen kunnen, met inachtneming van de bijzonderheden van het geval, één of meer van de volgende stappen worden gezet: Committeringsstop op nieuwe activiteiten. Een committeringsstop houdt in dat de betreffende wederpartij (gedurende zekere periode) niet in aanmerking komt voor financieringen. Opschorting betalingen. Opschorting houdt in dat de betalingen onder het betreffende project/programma worden opgeschort totdat de organisatie haar verplichtingen alsnog is nagekomen. Terugvordering betalingen. Terugvordering houdt in dat reeds uitgevoerde betalingen onder een bepaald project/programma worden teruggevorderd. Ontbinding van de overeenkomst dan wel intrekking van de subsidiebeschikking. De contract- en subsidiemodellen voorzien in een bepaling op grond waarvan in geval van malversatiepraktijken de overeenkomst kan worden ontbonden dan wel de subsidie kan worden ingetrokken. Enige voorzichtigheid t.a.v. het instellen van deze (zware) sanctie is niettemin geboden. Alleen indien vaststaat dat de wederpartij zich schuldig heeft gemaakt aan dergelijke handelingen kunnen deze instrumenten met vrucht worden toegepast . Politieke agenda. Indien het niet nakomen van verplichtingen door een bepaalde wederpartij zich tot een structureel probleem dreigt te ontwikkelen kan besloten worden de relatie welke de minister met de betreffende wederpartij onderhoudt, structureel ter discussie te stellen. Tevens bestaat de mogelijkheid om klachten over de wijze waarop een organisatie haar verplichtingen nakomt op de agenda van het donoroverleg te plaatsen.

Vraag 20
In hoeverre draagt u bij de relevante internationale (financiële) instituties consequent uit dat indien verantwoording afleggen centraal staat, ontwikkelingslanden ook de publieke financiering en de capaciteit nodig hebben om dat uit te voeren?

Antwoord
Nederland draagt in de relevante internationale (financiële) instituties de boodschap uit dat het afleggen van verantwoording niet slechts de politieke wil van de overheid in ontwikkelingslanden vereist, maar ook de daartoe benodigde capaciteit en financiële middelen. Deze zullen vanzelfsprekend eerst gezocht dienen de worden in de eigen middelen van het betrokken land.

Nederland verleent daarbij in de partnerlanden ondersteuning via advisering in de beleidsdialoog, en waar nodig met financiële middelen ten behoeve van de capaciteitsopbouw op het gebied van Public Finance Management met inbegrip van accountability, bijvoorbeeld ondersteuning van een Algemene Rekenkamer.

Vraag 21
In hoeverre is er specifiek aandacht voor verregaande harmonisatie van donorbeleid, gezien het afleggen van verantwoording en het uitbrengen van rapportages waartoe ontvangende landen voortdurend verplicht worden?

Antwoord
Er is sprake van grote specifieke aandacht voor verregaande harmonisatie van donorbeleid en de daarmee gepaard gaande aansluiting bij de beleids- en beheerssystemen van het partnerland ("alignment"). Onder meer ten aanzien van het afleggen van verantwoording en het uitbrengen van rapportages streeft Nederland hierbij bewust naar zo veel mogelijk aansluiting bij de systemen die het ontvangende land gebruikt in het kader van de accountability richting de eigen bevolking. Dat wil zeggen: de verantwoording en rapportage aan het parlement van het ontvangende land over de besteding van de nationale begroting inclusief donorfondsen.

Vraag 22
Bent u van mening dat een algemene conclusie kan worden getrokken uit het feit dat CPI 2005 een voorzichtige ontwikkeling ten goede lijkt te laten zien ten opzichte van CPI 2004? Wat kan de waarde zijn van zo'n conclusie?

Antwoord
Bij de interpretatie van de CPI's dient voorzichtigheid te worden betracht, zoals Transparency International zelf al aangeeft, met name omdat de onderzoekmethodieken per jaar kunnen verschillen. Er mogen dan ook geen al te grote consequenties worden verbonden aan trends ten goede of ten kwade, indien dergelijke trends niet eveneens uit andere indicatoren (met name die van het WBI) blijken en zich gedurende meerdere jaren bevestigen.

Vraag 23
Wanneer zijn de richtlijnen gereed die voor de posten worden opgesteld inzake advisering aan het Nederlands bedrijfsleven met betrekking tot het omgaan met corruptie? Hoe werden bedrijven tot nu toe dan geïnformeerd over deze onderwerpen? Waarom moeten er nog richtlijnen voor posten worden opgesteld inzake advisering aan het Nederlandse bedrijfsleven met betrekking tot het omgaan met corruptie, terwijl dit probleem al zeker een decennium bekend is?

Antwoord
Er wordt op dit moment gewerkt aan het verder uitwerken van bestaande richtlijnen voor de posten inzake advisering aan het Nederlandse bedrijfsleven over hoe om te gaan met corruptie. Dit is nodig omdat de ambassades extra taken hebben gekregen in hun omgang met het Nederlandse bedrijfsleven. Dit is het gevolg van de invoering van nieuwe wetgeving in Nederland in 2001 (Naar aanleiding van het OESO-Verdrag tegen Omkoping van Internationale Ambtenaren) die regels t.a.v. opsporing en vervolging van ambtelijke corruptie in het buitenland heeft vastgelegd. Daarbij hebben de ambassades een meldingsplicht gekregen ten aanzien van (mogelijke) corruptiezaken in het land van vestiging waarbij het Nederlandse bedrijfsleven betrokken is.

Vraag 24
Waarom is pas in 2004 een BZ-gedragscode voor medewerkers van een post opgesteld? Is de gesignaleerde onduidelijkheid inzake plaatselijke wet- en regelgeving pas van zeer recente datum? Mag hieruit worden afgeleid dat misstanden en corruptie vóór 2004 niet werden gemeld en/of bestraft? Zo nee, wat gebeurde er dan wel? Welke sancties zijn verbonden aan het overtreden van genoemde code? Is er in die korte tijd reeds sprake geweest van medewerkers die de gedragscode hebben overtreden? Zo ja, kunt u daar nader op ingaan?

Antwoord
De BZ-gedragscode -gemaakt voor en door BZ-medewerkers- verwoordt de gemeenschappelijke waarden en normen van BZ. De code biedt handvatten om de grens te bewaken tussen gewenst en ongewenst gedrag van medewerkers en de organisatie. De code is geen doel op zichzelf. Ze biedt geen nieuwe regelgeving maar geeft wel een handzaam overzicht van al bestaande regels. De gedragscode is tevens een hulpmiddel om het onderwerp integriteit binnen de organisatie nog beter bespreekbaar te maken en in het persoonlijke bewustzijn te helpen verankeren. De code helpt de medewerkers verder op weg hun taken zowel op het departement als op de posten beter uit te voeren. BZ was een van de eerste rijksdiensten die dit hulpmiddel te beschikking stelde aan de medewerkers en de organisatie. De code is opgesteld ten behoeve van de gehele organisatie zodat medewerkers makkelijker hun weg kunnen vinden in de al -voor 2004 - bestaande regelgeving zoals die voor hen geldt. Op het overtreden door medewerkers van de wet en regelgeving staan uiteraard sancties. Die kunnen variëren van een berisping tot ontslag. De Kamer wordt daarover via het ministerie van BZK, dat de rapportage aan de Kamer over het integriteitsbeleid coördineert, geïnformeerd. Over de plaatselijke wet- en regelgeving zoals die in de verschillende landen waar Nederland posten heeft, geldt, laat de code zich niet uitvoerig uit. Wel wordt ingegaan op het juiste gebruik van diplomatieke rechten en immuniteiten en op de noodzaak zich te houden aan lokale wetgeving en gebruiken. Kennis van de plaatselijke wet- en regelgeving is overigens op de respectievelijke posten wel degelijk aanwezig en er bestaat geen onduidelijkheid over. Noch bestaat er onduidelijkheid over het al dan niet moeten aangeven van corruptie en misstanden.

Vraag 25
Wat voegt de Task Force Anti-Corruptie toe aan het bestaande instrumentarium? Wat is precies de opdracht van deze task force? Uit hoeveel personen bestaat de task force? Is de aanstelling tijdelijk? Wat is het jaarlijkse budget? Zal deze task force ook geregeld onderzoek ter plaatse uitvoeren, alsmede overleg voeren met andere donoren en internationale organisaties? Op welke wijze en op welk moment wordt de Kamer geïnformeerd over de resultaten van het werk van deze task force?

Antwoord
De Task Force Anti-Corruptie is geen nieuw organisatieonderdeel maar betreft een werkgroep binnen het ministerie waarin verscheidene directies en een vertegenwoordiger van het ministerie van Economische Zaken zitting hebben. De werkzaamheden van de Task Force zijn erop gericht het anti-corruptiebeleid verder te mainstreamen op alle niveaus in de ontwikkelingssamenwerking. Daarnaast zal de Task Force de uitvoering van het ontwikkelingsbeleid doorlichten vanuit de optiek van risicomanagement. Hiervoor zullen ook enkele ambassades geconsulteerd worden middels een bezoek. Indien nodig zal ze met voorstellen voor aanvullende maatregelen komen om het bestaande instrumentarium te verbeteren ten einde het weglekken van ontwikkelingsgelden tegen te gaan.

De Task Force heeft geen eigen budget, maar wel is voorzien dat zij extern zal worden ondersteund voor procesbewaking, onderzoek en advisering. Deze ondersteuning zal uit de reguliere middelen gefinancierd worden. In mijn brief kenmerk DMV/VG-093/05 van 31 maart jl. heb ik aangegeven dat ik de kamer voor het zomerreces zal informeren over de vorderingen van de werkzaamheden van de Task Force.


---- --