Huisarts slecht voorbereid op sterfgeval
Doodsoorzaak blijft vaak onbekend
14 juni 2005 Bij eenderde van alle sterfgevallen is het niet duidelijk
waaraan de patiënt precies overlijdt. Toch zijn huisartsen nauwelijks
geschoold in het vaststellen van de doodsoorzaak. Dat is jammer, vindt
huisarts Feike Oppewal, want die informatie kan nabestaanden helpen
bij het rouwproces. Ook zouden huisartsen meer mogelijkheden moeten
krijgen om sectie te laten verrichten. Oppewal promoveert op 29 juni
aan de RUG.
Oppewal onderzocht vanuit het Universitair Medisch Centrum Groningen
hoe huisartsen in Oost-Groningen met sterfgevallen omgaan. Meer dan de
helft van alle sterfgevallen vindt thuis plaats. De huisarts is daarom
vaak het eerste aanspreekpunt en moet dus goed zijn toegerust om het
overlijdensproces te begeleiden. Eén van de belangrijkste handelingen
is het vaststellen van de doodsoorzaak.
Scholing schiet tekort
Oppewal constateert echter dat de opleiding en nascholing van artsen
tekort schiet. De helft van de co-assistenten krijgt geen onderwijs in
het vaststellen van de doodsoorzaak. Geen van hen wist de juiste
formulieren te benoemen die de huisarts bij een sterfgeval moet
invullen. Bovendien heeft een kwart van de studenten nog nooit een
obductie bijgewoond.
Geen sectie
Bij een onverwacht natuurlijk overlijden kan de huisarts sectie laten
verrichten door een klinisch patholoog. Dat gebeurt echter maar in een
kwart procent van alle gevallen. Volgens Oppewal komt dit ondermeer
door de onduidelijke financiële afwikkeling. Anders dan bij reguliere
verwijzingen naar specialisten, worden de kosten voor een obductie en
het vervoer naar het ziekenhuis niet vergoed door de zorgverzekeraar.
Veel huisartsen vinden het ook moeilijk om het onderwerp bij de
nabestaanden aan te kaarten. Als ze obductie wél als optie noemen,
stuiten ze vaak op weerstand.
Rouwverwerking
"Huisartsen moeten nabestaanden kunnen overtuigen van het belang om de
doodsoorzaak te kennen", zegt Oppewal. "De rouwverwerking kent dan een
heel ander vertrekpunt. Mensen zitten jaren later niet meer met die
prangende vraag: wat is er nou eigenlijk gebeurd?" Behalve voor een
betere rouwverwerking kan obductie ook van levensbelang zijn voor de
nabestaanden. Bijvoorbeeld als er sprake is van erfelijke
aandoeningen.
Verkeerde statistieken
Het geringe aantal obducties heeft ook politieke consequenties. Alle
gegevens over doodsoorzaken gaan naar het Centraal Bureau voor de
Statistiek. Omdat het vaststellen van de doodsoorzaak in de praktijk
vaak giswerk is, is het mogelijk dat deze statistieken niet
overeenkomen met de werkelijkheid. Oppewal: "In dat geval zouden het
subsidiebeleid voor de gezondheidszorg en de strategie voor
preventievoorlichting gebaseerd zijn op onjuiste cijfers."
Laatste verwijzing
Oppewal pleit voor een transmurale afspraak tussen huisartsen,
ziekenhuizen en zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars zouden obductie als
een reguliere, laatste verwijzing moeten beschouwen en daarvoor ook de
kosten moeten dragen. Hij becijfert dat de nieuwe werkwijze kan leiden
tot zo'n veertien- tot twintigduizend extra obducties per jaar. Als
voorzet op zo'n afspraak ontwikkelde Oppewal een protocol dat
huisartsen kunnen volgen bij een plotseling en onverwacht overlijden.
Curriculum vitae
Feike Oppewal (Leeuwarden, 1949) studeerde geneeskunde aan de RUG,
waar hij ook de huisartsopleiding volgde. Hij werkt sinds 1979 als
huisarts. Oppewal promoveert tot doctor in de medische wetenschappen
bij prof. dr. B. Meyboom-de Jong en dr. F. Smedts. Hij voerde zijn
onderzoek uit bij de disciplinegroep Huisartsgeneeskunde van het UMCG,
in samenwerking met huisartsen die naar het Refaja ziekenhuis in
Stadskanaal verwijzen. De titel van het proefschrift luidt Obductie
als laatste verwijzing in de huisartspraktijk, aspecten van
doodsoorzaken.
Noot voor de pers:
Voor informatie: Eddy Brand, bureau Voorlichting, Universitair Medisch
Centrum Groningen, tel. (050) 361 22 00, e-mail: e.c.brand@bvl.umcg.nl
Academisch Ziekenhuis Groningen