Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof4
Den Haag

Directie Westelijk Halfrond Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag

Datum20 mei juni 2005BehandeldJ.J. Groenemeijer
KenmerkMC/JG-160/05Telefoon070-3485250

Blad1/3Fax070-3485472

Bijlage(n)Geenjj.groenemeijer@minbuza.nl

BetreftCuba: Nadere schriftelijke informatie gevraagd door het kamerlid Ferrier over het Cuba- beleid van de Europese Unie, de evaluatie van de opschorting van de Juni-maatregelen alsmede over de uitvoering van de motie Brinkel/ en Van der Laan.

Graag bied ik u hierbij aan de tijdens het Aalgemeen Ooverleg met uw Kamer van 18 mei 2005 toegezegde actuele informatie over het beleid van de Europese Unie ten aanzien van Cuba, in het bijzonder over de evaluatie van de tijdelijke opschorting van de 'jJuni-maatregelen'.

In juni 2003 werden door de Europese Unie, in reactie op de veroordeling tot hoge gevangenisstraffen van 75 dissidenten en het executeren van drie bootkapers, de zogenaamde 'juni-maatregelen'J afgekondigd. Deze hielden onder meer in dat geen hoge bezoeken aan Cuba werden afgelegd, dat dissidenten werden uitgenodigd voor recepties op nationale feestdagen en dat deelname aan culturele activiteiten alleen op lager niveau zou plaatsvinden. Het Cubaanse regime reageerde hierop met een diplomatieke bevriezing van de vertegenwoordigingen van de Europese Unie in Havanna.

Omdat het EU-beleid in onvoldoende mate tot de gewenste resultaten leidde, heeft de RAZEB in januari 2005 besloten tot een tijdelijke opschorting van de 'juni-maatregelen' van 2003 en tot het introduceren van een alternatief instrumentarium. Dit instrumentarium is gericht op het intensiveren van de contacten tussen de vertegenwoordigingen van de Europese Unie in Havanna enerzijds en de vreedzame politieke oppositie en het Cubaanse maatschappelijk middenveld anderzijds, en het opvoeren van de politieke druk op de Cubaanse overheid om de mensenrechten te respecteren. Qua uitnodigingsbeleid voor nationale dagen werd afgesproken dat voorlopig noch Cubaanse functionarissen, noch dissidenten zouden worden uitgenodigd. In januari 2005 werd tevens overeengekomen dat de Europese Unie uiterlijk eind juni 2005 dit beleid zou evalueren. Kort na het besluit van de Europese Unie om de 'juni-maatregelen' op te schorten, maakte Cuba bekend de diplomatieke boycot tegen de vertegenwoordigingen van de Europese Unie in Havanna te beëindigen.

Op 13 juni werd het beleid van de Europese Unie jegens Cuba geëvalueerd in de RAZEB. Tegelijkertijd vond de jaarlijkse evaluatie van het EU Gemeenschappelijk Standpunt van 1996 plaats.

Tijdens deze RAZEB concludeerde de Raad dat in Cuba geen bevredigende vooruitgang van de mensenrechtensituatie te constateren viel en werd de Cubaanse autoriteiten opgeroepen alle politieke gevangenen vrij te laten en de vrijheid van meningsuiting en van vergadering te respecteren.

De Raad bevestigde de geldigheid van het EU Gemeenschappelijk Standpunt uit 1996, dat gericht is op een proces van transitie naar democratisch pluralisme en respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden in Cuba. De Raad concludeerde met tevredenheid dat het EU-beleid had geleid tot intensivering van contacten met de dissidenten en het maatschappelijk middenveld. De Raad besloot tot verlenging van de opschorting van de in 2003 aangenomen "juni-maatregelen" en het intensiveren van de contacten met vreedzame oppositie en maatschappelijk middenveld. Het uitnodigingsbeleid voor nationale dagen, zoals in januari vastgesteld, bleef ongewijzigd en zal later in het jaar onderwerp zijn van nader beraad.

Voor het overige mag ik u verwijzen naar mijn verslag van de RAZEB van 13 juni jl.

Terugkomend op de motie Brinkel en /Van der Laan (29800 V, nr 29), wil ik stellen dat het gezamenlijke EU-beleid jegens Cuba zeker niet versoepeld is. Sinds het opheffen van de 'juni-maatregelen' is juist meer druk uitgeoefend op Cuba om de gevangen dissidenten vrij te laten en de mensenrechtensituatie te verbeteren. Bovendien besloot de Raad op 13 juni jl. om de dialoog met de vreedzame oppositie en het maatschappelijk middenveld verder te verdiepen. Ook de veroordeling door de Europese Unie van de mensenrechtensituatie in Cuba in het kader van de 61e zitting van de Mensenrechtencommissie in Geneève met steun, en zelfs co-sponsorschap van de gehele Europese Unie in april 2005, illustreert dat van een versoepeling van het EU-beleid jegens Cuba geen sprake is.

Wat betreft de inbreng van expertise uit Midden- en Oost-Europa zou ik willen opmerken dat bij het EU-debat over het Cuba-beleid deze nieuw toegetreden landen van het begin af aan, op basis van hun ervaring en expertise in het recente verleden met communistische dictaturen, een geprononceerde rol spelen. Hoewel Cuba niet in alle opzichten vergeleken kan worden met de voormalige Oosteuropese dictaturen, is de inbreng van deze partners van grote waarde.

Sinds januari 2005 heeft Cuba geen nieuwe politieke gevangenen vrijgelaten. Ik vind dat bijzonder teleurstellend. Nederland hecht daarom aan verhoging van de effectiviteit van het EU-beleid, gezien de slechte mensenrechtensituatie en de belemmeringen waaronder de vreedzame oppositie moet functioneren. Het beleid van de Europese Unie moet er toe leiden dat de politieke gevangenen worden vrijgelaten, de mensenrechten worden gerespecteerd en dat daadwerkelijk stappen voorwaarts worden gezet richting pluriforme samenleving en democratie. Daartoe is van belang dat de Unie eensgezind druk blijft uitoefenen op de Cubaanse autoriteiten om internationaal erkende mensenrechten na te leven, inclusief het vrijlaten van alle politieke gevangenen, en dat de lidstaten zich niet tegen elkaar laten uitspelen. Nederland heeft zich de afgelopen jaren steeds sterk gemaakt voor een gemeenschappelijk Europees optreden jegens Cuba en zal dat blijven doen.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot