Ministerie van Financiën

Nota van de Staatssecretaris van Financiën

en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

INHOUDSOPGAVE


1 Achtergrond en samenvatting Monitor Inkomsten uit Lokale Heffingen 2005 3


1.1 Inleiding 3


1.2 Samenvatting 4


1.3 Beleidsconclusies 7


2. Ontwikkeling begrote opbrengst gemeentelijke heffingen 9


2.1 Inleiding 9


2.2 Opbrengsten lokale heffingen 9


2.3 Onroerende-zaakbelastingen 13

2.4 Afvalstoffenheffing/reinigingsrechten 16

2.5 Rioolrechten 16

2.6 Overige gemeentelijke heffingen 17


3 Ontwikkeling begrote opbrengst waterschapsheffingen 18

3.1 Waterschapsomslagen 18

3.2 Verontreinigingsheffing 18


4. Ontwikkeling begrote opbrengst provinciale opcenten 20


5. Kwijtschelding en Zalmsnip 21

5.1 Kwijtschelding 21

5.2 Zalmsnip (¤ 45,38 maatregel) 22


6 Gemeentelijke lasten 23

Bijlage 1 Door individuele belastingplichtigen te betalen lokale heffingen 24

Bijlage 2 Veronderstellingen bij de analyse van door individuele belastingplichtigen te betalen lokale heffingen 29

2.1 Inleiding 29

2.2 Inkomens en gezinssituaties 29

2.3 Individuele bedrijven en instellingen 30

Bijlage 3 Overzicht onderzoeken lokale lasten en opbrengsten 32

Bijlage 4 Terugblik afgelopen 10 jaar 33

Bijlage 5 Resultaten en conclusies Pilot onderzoek 34


1 Achtergrond en samenvatting Monitor Inkomsten uit Lokale Heffingen 2005


1.1 Inleiding

Sinds in september 1996 de Nota Lokale lastendruk verscheen, brengt het kabinet jaarlijks een Monitor uit waarin de ontwikkeling van de lokale heffingen in het lopende jaar wordt weergegeven. Dit jaar is het dus precies de tiende keer dat dit overzicht wordt uitgebracht. Zie bijlage 4 voor een terugblik op de afgelo

De Monitor is dit jaar enigszins anders van opzet dan voorgaande jaren. Nieuw is dat de Monitor van meer (kwalitatieve) informatie is voorzien. Er is een overzicht van de kosten van gemeentelijke taken toegevoegd. Verder zijn de resultaten en conclusies van een onderzoek naar de achtergronden van het tarievenbeleid van gemeenten opgenomen dat onder een veertigtal gemeenten is gehouden. Deze inbreng is he Ook is tijdens dit overleg geconstateerd dat de cijfers over lokale lasten, die door diverse organisaties worden gepubliceerd, vaak onderling u afgelopen periode zijn gepubliceerd.

In deze Monitor wordt evenals voorgaande jaren nader ingegaan op de ontwikkeling van de begrote opbrengsten van de lokale heffingen, waarbij de aandacht zich vooral richt op de vijf belangrijkste lokale heffingen voor gezins- en bedrijfshuishoudingen (onroerende zaakbelastingen, afvalstoffenheffing/reinigingsrechten, rioolrechten, waterschapsomslagen en verontreinigingsheffingen). Vanaf volgend jaar zullen cijfers worden gepubliceerd in verband met het afschaffen van de Zalmsnip. Om de aansluiting met voorgaande Monitoren te vergemakkelijken zullen dit jaar de belangrijkste opbrengstcijfers zowel bruto als netto worden gepresenteerd. Dit jaar wordt eveneens een uitgebreider overzicht gegeven van de overige opbrengsten uit lokale heffingen. Tot slot wordt ingegaan op de kwijtschelding door gemeenten en waters gaat hierbij met name om de ontwikkeling van de normpercentages die gemeenten en waterschappen hanteren.

Voor de in deze Monitor uitgevoerde analyses is voor het grootste deel gebruik gemaakt van gegevens die zijn aangeleverd door het COELO , dat de gemeentelijke begrotingscijfers.


1.2 Samenvatting

Dit jaar zijn zowel bruto als netto opbrengstcijfers van de belangrijkste lokale heffingen gepubliceerd. Het verschil tussen deze cijfers betreft de kwijtschelding door gemeenten (± ¤ 38 mln) en de afschaffing van de Zalmsnip (± ¤ 300 mln). Dit heeft er voor gezorgd dat de netto cijfers van 2005 goed zijn te vergelijken met de cijfers van voorga

Bij beschouwing van de vijf belangrijkste lokale heffingen (OZB, afvalstoffenheffing/ reinigingsrechten, rioolrechten, waterschapsomslagen en verontreinigingsheffing) blijkt dat de begrote opbrengst van elke afzonderlijke heffing voor 2005 is gestegen voor zowel bedrijven als gezinnen. Uit tabel 1.1 blijkt dat de gemiddelde bruto opbrengststijging 4,2% is, waarbij de stijging voor gezinshuishoudingen 4,7 bedrijven en instellingen 3,0%. De grootste bruto stijging kent de opbrengst van rioolrechten met 8,1%. Het verschil in opbrengststijging tussen bruto en netto komt duidelijk naar voren bij de onroerende zaakbelastingen en afvalstoffenheffing. De Zalmsnip is namelijk voor ongeveer 72% doorberekend in de OZB en voor 26,5% in de afvalsto afvalstoffenheffing (8,9%) heeft dan ook te maken met het afschaffen van de Zalmsnip en draagt bij aan de totale netto stijging voor gezinshuishoudingen van 10,2% (zie tabel 1.2). De koopkrachteffecten van de afschaffing van de Zalmsnip zijn gecompenseerd in de koopkrachtplaatje

Tabel 1.1

Begrote BRUTO opbrengst lokale heffingen (in mln euro) en mutaties

2003 20042005 2003-22004-2005

Onroerende-zaakbelastingen 3.1453.3563.489 6,7% 3,9%

Afvalstoffenheffing/reinigingsre1.5151.5921.634 5,1% 2,6%

Rioolrechten 797 854 923 7,3% 8,1%

Waterschapsomslagen 677 733 768 8,3% 4,8%

Verontreiningsheffing 1.0791.1451.192 6,1% 4,1%

Totaal 7.2137.6818.006 6,5% 4,2%

wv. Gezinshuishoudingen 5.3325.7065.972 7,0% 4,7%

wv. Bedrijven en instellingen 1.8811.9752.035 5,0% 3,0%

Tabel 1.2

Begrote NETTO opbrengst lokale heffingen (in mln euro) en mutaties

2003 20042005 2003-22004-2005

Onroerende-zaakbelastingen 2.8853.1033.424 7,6% 10,3%

Afvalstoffenheffing/reinigingsre1.3031.4311.558 9,8% 8,9%

Rioolrechten 785 841 915 7,1% 8,8%

Waterschapsomslagen 677 733 768 8,3% 4,8%

Verontreiningsheffing 1.0791.1451.192 6,1% 4,1%

Totaal 6.7297.2537.857 7,8% 8,3%

wv. Gezinshuishoudingen 4.8535.2805.819 8,8% 10,2%

wv. Bedrijven en instellingen 1.8761.9732.039 5,2% 3,3%

De opbrengstcijfers zijn in tabel 1.3 eveneens gecorrigeerd voor volumegroei en inflatie. Hierdoor wordt de lokale lastenontwikkeling uitgedrukt in de microlastenontwikkeling (MLO) en reële groeicijfers. Deze vindt plaats door de nominale ontwikkelingen uit de tabellen 1.1 en 1.2 te relateren aan het nominaal beschikbaar gezinsinkomen (voor gezinnen) of het BBP (voor bedrijven en ins

Tabel 1.3 Microlastenontwikkeling en reële opbrengstontwikkeling 2004-2005

Microlastenontwikkeling Reële opbrengstontwikkeling in mln euro
in %

Bedrijven Gezinnen en Totaal Gezinnen Bedrijven en instellingen instellingen

nettobruto nettobruto Nettobruto

Onroerende-zaakbelastin258 69 55 303 124 13,1 3,1 0,3

Afvalstoffenheffing/rei117i31srech0en117 31 8,6 2,1 3,6

Rioolrechten 57 52 15 72 67 8,5 7,6 4,3

Waterschapsomslagen 51 51 -18 33 33 10,5 10,5 -11,0

Verontreiningsheffing 43 43 2 45 45 5,3 5,3 -3,7

Totaal 2004-2005 525246 54 579 300 9,9 4,3 -1,3

Totaal 2003-2004 351286 46 397 332 7,1 5,3 2,7

Tabel 1.3 geeft aan dat sprake is van een stijging van de MLO op basis van netto opbrengsten met ¤ 579 mln (¤ 397 mln in 2004) en op basis van bruto opbrengsten ¤ 300 mln (¤ 332 mln in 2004). Tevens is er sprake van een reële opbrengststijging bij gezinnen en een opbrengstdaling bij bedrijven en instellingen. De stijging bij gezinnen is op basis van netto opbrengsten 9,9% (7,1% in 2004) en op bas opbrengsten 4,3% (5,3% in 2004). Bij bedrijven en instellingen (¤ 49 mln; 2,9% in 2004) is sprake van een daling met 1,3% tegenover een stijging van 2

De ontwikkeling van de lokale heffingen kan ook worden weergegeven door het presenteren van de mutatie van de opbrengsten uit lokale heffingen als percentage van het besteedbaar inkomen van 12 standaardgezinnen (zie bijlage 1). De gemiddelde mutatie van deze indicator bedraagt voor 2004-2005 +0,30% (ter vergelijking: voor 2003-2004 bedroeg deze gemiddelde mutatie + 0,19%). Dit betekent dat een gezin gem meer kwijt is dan vorig jaar van zijn besteedbaar inkomen aan lokale heffingen. Ofwel, gemiddeld 2,2 - 5,7 cent per euro van het besteedbaar inkomen is een gezin kwijt aan lokale heffingen (zie bijlage 1, tabel B1.2). Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze tabel geen rekening houdt met kwijtschelding, waardoor het aandeel van het besteedbaar inkomen van een gezinshuishouding met minimumloon dat wordt lokale heffingen in veel gevallen nihil is.

Zoals hiervoor aangegeven bedraagt de stijging van de netto OZB opbrengst 10,3% en van de bruto OZB opbrengst 3,9%. Naast het afschaffen van de Zalmsnip, kan de stijging ook beïnvloed zijn door het nieuwe WOZ tijdvak dat in 2005 is ingegaan, waardoor gemeenten opnieuw de waarden van de (niet) woningen hebben getaxeerd en daarop de tarieven hebben aangepast. Tevens kan de stijging te maken hebben met de anti gemeenten op het wetsvoorstel afschaffing gebruikersdeel OZB op woningen en maximering van overige OZB tarieven. Anticipatie kan echter niet als afdoende verklaring worden gezien, omdat 2002 als ijkjaar dient voor de compensatie voor het afschaffen van het gebruikersdeel OZB-woningen. Gemeenten proberen wellicht ook dit jaar een tijdelijke buffer te creëren. Ook de verklaring in vorige Monitoren over de we Financiële Verhoudingswet van 1997 behoudt haar geldingskracht. Als gevolg van de herverdeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds aan de hand van de belastingcapaciteit van gemeenten in de OZB zijn er gemeenten die hier voordelen en gemeenten die daar nadelen van ondervinden. Gemeenten met relatief lage tarieven zouden ervoor kunnen kiezen hun tarief - stapsgewijs - te verhogen richting reken lagere uitkering te compenseren. Uit het pilot-onderzoek komt bijvoorbeeld naar voren dat een groot aantal gemeenten de OZB gebruikt om een sluitende begroting te realiseren. Gemeenten met hoge tarieven zouden in deze redenering dan hun tarieven neerwaarts kunnen bijstellen. Dit laatste is evenwel niet waarneembaar. Er is mogelijk sprake van strategisch gedrag van gemeenten. (zie tabel 2.10). Op macronivea ook dat de opbrengsten stijgen

Voor zowel de afvalstoffenheffing/reinigingsrechten als de rioolrechten is wettelijk bepaald dat de gehanteerde tarieven maximaal kostendekkend mogen zijn. Uit de cijfers blijkt dat de opbrengsten en kosten steeds meer naar elkaar groeien. De rioolrechten kennen een kostendekkingsgraad van 87% en de afvalstoffenheffing/reinigingsrechten van 91%. De stijging van de opbrengst van rioolrechten is terug te gestegen kosten waar gemeenten mee geconfronteerd worden en het toegroeien naar maximale kostendekking.

Tot slot is opvallend dat de opbrengst van precario voor het tweede achtereenvolgende jaar met 19% ( van ¤ 63 miljoen naar ¤ 75 miljoen) is gestegen. Dit heeft er mee te maken dat het aantal gemeenten dat een 0-tarief kent is afgenomen met 6%. Opvallend is ook de stijging van de opbrengst van de bouwleges met 10,6% (van ¤ 342 miljoen naar ¤ 379 miljoen, 7,8% in 2004) en de opbrengststijging van de toeris met 5,9% (van ¤ 106 naar ¤ 112 miljoen, 9,5% in 2004)

Voor de verontreinigingsheffing bij de waterschappen en de waterschapsomslagen geldt de eis van kostendekkendheid. Net als in de voorgaande jaren stijgt de opbrengst van gezinshuishoudingen en daalt de opbrengst van bedrijven en in kostentoedelingssystematiek door de waterschappen.

Naast gemeentelijke heffingen en waterschapsheffingen wordt in de Monitor ook gekeken naar de opcenten op de motorrijtuigenbelasting die de provincies heffen. In 2003 bedroeg de begrote opbrengstenstijging 9,4% (tariefstijging 3,6%). In 2004 was de begrote opbrengstenstijging 11,9%. Deze stijging was voornamelijk toe te rekenen aan tariefsverhogingen (7,4%). Dit jaar is sprake van een begrote opbrengsten 8,5% (tariefstijging 3,3%). Voor het overige is deze stijging toe te rekenen aan het uitbreiden en zwaarder worden van het wagenpark.

In het kader van deze Monitor is ook een enquête uitgevoerd naar de achtergronden van het gemeentelijke tarievenbeleid onder 40 gemeenten. Voor de uitkomsten daarvan wordt verwezen naar bijlage 5. Op basis van het onderzoek is echter geen algemene conclusie te trekken. Het betreft vooral een indicatie. Wanneer wordt gekeken naar de achtergronden van het tarievenbeleid dan verschillen die pe


1.3 Beleidsconclusies

De ontwikkeling van de lokale lasten heeft volop de maatschappelijke aandacht. De verantwoordelijkheid voor de bepaling van tarieven, maar bovenal de verantwoording daarover ligt bij de gemeenten, provincie en waterschappen. Het kabinet is de mening toegedaan dat het debat over de lokale heffingen in de eerste plaats dient plaats te vinden bij de medeoverheden. Dat is ook de lijn die is neergelegd in terzake het begrotingsproces van medeoverheden.

De Monitor 2005 laat een gemiddelde bruto-stijging zien van 4,2 % bij de vijf belangrijkste lokale heffingen. Dit kan in vergelijking tot voorgaande jaren als gematigd worden gezien. Er is door gemeenten een stap gezet met betrekking tot de beheersing van de lokale lasten. Overigens dient onderkend te worden dat de netto opbrengsten hoger liggen en de stijging van lokale lasten door burgers als zwaarde ervaren. De verklaring hiervoor ligt voor een groot deel in het afschaffen van de Zalmsnip in 2005.

In het kader van deze Monitor is ook een enquête uitgevoerd onder 40 gemeenten. Een algemene conclusie is op basis van dit onderzoek niet te trekken, ook al omdat slechts iets meer dan de helft van de benaderde gemeenten heeft gereageerd. Een aantal aandachtspunten heeft de enquête wel opgeleverd. Ruimte voor nieuw beleid of verbetering van het voorzieningenniveau zien de gemeenten niet voor 2005. Bijna al geven aan dat er voor dit jaar bezuinigingen en ombuigingen worden voorgesteld. Het kabinet trekt hieruit de conclusie dat de oplossing van begrotingstekorten niet alleen in een verhoging van de belastingopbrengst - van met name de OZB - wordt gezocht. Voorts kan de transparantie van de bekostiging van het beleid, vooral naar de burgers en bedrijven, worden verbeterd. Ook wordt nog te weinig de relatie g lastenniveau en voorzieningenniveau. Verder was opvallend dat gemeenten niet dezelfde inflatiepercentages hanteren bij het vaststellen van de tarieven. De enquête heeft ook een aantal gemeenten opgeleverd die als benchmark voor de communicatie over het beleid kun

In aanloop naar de Monitor 2006 zal bezien worden op welke wijze een nog beter inzicht kan worden verkregen in het beleid van medeoverheden en de verklaringen die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van de lokale lasten. De klankbordfunctie die de maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van deze Monitor hebben vervuld, heeft het kabinet als zinvol ervaren en een voortzetting van deze same dan ook nuttig zijn. Deze organisaties kunnen een belangrijke rol vervullen in het aanspreken van de medeoverheden op de vaststelling en de ontwikkeling van de tarieven. Daarbij dient ook oog te zijn voor de achtergronden van de door de medeoverheden gemaakte beleidskeuzes Deze kritische houding draagt bij aan het debat en het streven naar effectiviteit en efficiency binnen de overh


2. Ontwikkeling begrote opbrengst gemeentelijke heffingen


2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van de lokale heffingen van gemeenten in beeld gebracht. Paragraaf 2.2 bevat echter ten behoeve van het overzicht de opbrengsten van de vijf belangrijkste heffingen van de gemeenten en waterschappen. Daarnaast wordt in de paragraaf ingegaan op de microlastenontwikkeling en de ontwikkeling van het gemeentefonds. In paragraaf 2.3 en verder wordt op de afzonderlijke opb gemeentelijke heffingen ingegaan.


2.2 Opbrengsten lokale heffingen

In tabel 2.1 wordt de ontwikkeling van de opbrengsten van de vijf belangrijkste lokale heffingen in beeld gebracht.

Tabel 2.1a Begrote BRUTO opbrengst lokale heffingen (in mln euro)

2003 20042005 2003-22004-2005

Lokale heffingen 7.2137.6818.006 6,5% 4,2%

wv. Onroerende-zaakbelastingen 3.1453.3563.489 6,7% 3,9%

wv. 1.5151.5921.634 5,1% 2,6% Afvalstoffenheffing/reinigingsrechten

wv. Rioolrechten 797 854 923 7,3% 8,1%

wv. Waterschapsomslagen 677 733 768 8,3% 4,8%

wv. Verontreiningsheffing 1.0791.1451.192 6,1% 4,1%

wv. Gezinshuishoudingen 5.3325.7065.972 7,0% 4,7%

wv. Bedrijven en instellingen 1.8811.9752.035 5,0% 3,0%

Lastenverlichting Zalmsnip 306 299 38 -1,1% -87,3%

Tabel 2.1b Begrote opbrengst NETTO lokale heffingen (in mln euro)

2003 20042005 2003-22004-2005

Lokale heffingen 6.7297.2537.857 7,8% 8,3%

wv. Onroerende-zaakbelastingen 2.8853.1033.424 7,6% 10,3%

wv. 1.3031.4311.558 9,8% 8,9% Afvalstoffenheffing/reinigingsrechten

wv. Rioolrechten 785 841 915 7,1% 8,8%

wv. Waterschapsomslagen 677 733 768 8,3% 4,8%

wv. Verontreiningsheffing 1.0791.1451.192 6,1% 4,1%

wv. Gezinshuishoudingen 4.8535.2805.819 8,8% 10,2%

wv. Bedrijven en instellingen 1.8761.9732.039 5,2% 3,3%

Lastenverlichting: Zalmsnip 306 299 38 -1,1% -87,3%

In voorgaande jaren zijn in de Monitor de netto opbrengsten van de belangrijkste lokale heffingen gepubliceerd. Dit zijn opbrengsten waar de kwijtschelding en de Zalmsnip in zijn verwerkt. In voorgaande jaren was met de Zalmsnip een bedrag van ongeveer ¤ 300 mln gemoeid. Een deel van de gemeenten heeft besloten na de afschaffing van de Zalmsnip toch een vorm van heffingskorting te hanteren. In totaal gaa bedrag van ¤ 38 mln. Het resterende verschil tussen bruto en netto cijfers betreft de kwijtschelding door gemeenten. Per jaar wordt door gemeenten voor ongeveer ¤ 38 mln aan betaling van lokale belastingen kwijt

De begrote netto stijging van de OZB opbrengsten bedraagt 10,3% (bruto 3,9%); de begrote netto opbrengst van de reinigingsheffing en de rioolrechten groeit met 8,9% (bruto 2,6%) respectievelijk 8,8% (bruto 8,1%). De begrote opbrengsten van de waterschapsomslagen en verontreinigingsheffing stijgen met 4,8% respectievelijk 4,1%. De grote verschillen tussen de bruto en netto opbrengsten onroerende-zaak afvalstoffenheffing/reinigingsrechten en rioolrechten ontstaan met name door de afschaffing van de Zalmsnip in 2005.

De begrote bruto opbrengst van de vijf belangrijkste heffingen neemt hiermee toe met 4,2% (2004: 6,5%) (netto 8,3% en in 2004 met 7,8%). De netto bijdrage van de gezinshuishoudingen aan deze opbrengst neemt toe met 10,2% (8,8 in 2004) (bruto 4,7% en 7,0% in 2004) en die van bedrijven en instellingen met 3,3% (5,2 in 2004) (bruto 3,0% en 5,0% in 2004) Het betreft hier nominale procentuele inkomste

Lastenontwikkeling

Een opbrengstenstijging kan het gevolg zijn van inflatie, tariefstijgingen en een volumemutatie. De opbrengstenstijging wordt reëel gemaakt via de microlastenontwikke

Wanneer de opbrengsten van de heffingen van gezinshuishoudingen minder sterk stijgen dan het nominaal beschikbaar gezinsinkomen is er sprake van een microlastendaling. Dit wil zeggen dat de lokale heffingen afgemeten aan de ontwikkeling van het nominaal beschikbaar gezinsinkomen dalen. Omgekeerd betekent het dat wanneer de opbrengsten van de heffingen van gezinshuishoudingen sterker stijgen dan het nominaal gezinsinkomen er sprake is van een microlastenstijging.

Voor bedrijven en instellingen geldt dat wanneer de opbrengst van de heffingen van bedrijven en instellingen minder sterk stijgen dan de BBP-groei er sprake is van een microlastendaling. Wanneer de opbrengsten sterker stijgen dan de BBP-groei is sprake van een microlas

Tabel 2.2 Microlastenontwikkeling voor gezinshuishoudingen (in mln euro)

Netto Bruto

2003 2004 2005 2004 2005

Opbrengst lokale heffingen 4.893 5.280 5.819 5.7075.968 gezins­huishoudingen

Nominaal beschikbaar 229 233 233 233 233 gezins­inkomen (in mld)

Microlastenontwikkeling 279 351 525 286 246

wv onroerende-zaakbelastingen 99 114 258 103 69

wv 82 102 117 47 31 afvalstoffenheffing/­reinigings­rechten

wv rioolrechten 44 35 57 36 52

wv waterschapsomslagen 18 55 51 55 51

wv verontreinigingsheffing 35 44 43 44 43

Tabel 2.3 Microlastenontwikkeling bedrijven en instellingen (in mln euro)

2003 2004 2005

Opbrengst lokale heffingen 1.876 1.973 2039 bedrijven/instellingen

BBP (in mld) 454 466 476

Microlastenontwikkeling1 104 46 54

wv onroerende-zaakbelastingen 95 49 55

wv rioolrechten 9 7 15

wv waterschapsomslagen -7 -12 -18

wv verontreinigingsheffing 7 2 2

Bij de bepaling van de microlastenontwikkeling worden de reinigingsrechten buiten beschouwing gelaten. Reden hiervoor is dat bedrijven bij de verwijdering van afval vrij zijn in hun keuze om gebruik te maken van gemeentelijke diensten of van particuliere diensten, waardoor in het laatste geval feitelijk niet gesproken kan worden

In de tabellen 2.2 en 2.3 is de microlastenontwikkeling voor respectievelijk gezinshuishoudingen en bedrijven en instellingen weergegeven.

De microlasten voor gezinnen op basis van netto opbrengsten stijgen met circa ¤ 525 mln en op basis van bruto opbrengsten met circa ¤ 246 mln. De microlasten voor bedrijven stijgen met cir

Om aan de hand van de opbrengstmutaties een uitspraak te doen over lastenverzwaring/lastenverlichting relateren we de cijfers aan een relevante economische grootheid. Voor de gezinshuishoudingen wordt een vergelijking gemaakt met de ontwikkeling van het nominaal beschikbaar gezinsinkomen en voor bedrijven en instellingen met de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (BBP). De aldus verkregen data in
2.4 en 2.5 geven dus een benadering van de begrote reële lastenverzwaringen en lastenverlichtingen voor gezinnen respectievelijk bedrijven en inste

Tabel 2.4 laat dat zien dat gezinnen geconfronteerd worden met een reële lastenverzwaring op elke heffing. Dit resulteert in een totale reële lastenverzwaring van 4,3% gebaseerd op bruto opbrengsten en 9,9% gebaseerd op netto o

De reële ontwikkeling van de opbrengsten voor bedrijven en instellingen blijkt uit tabel 2.5 en is dalend, namelijk 1,3%. Dit betekent een lastenverlichting en wordt mede veroorzaakt door de reële daling van de waterschapsomslagen van 11,0% en de verontreinigingsheffi

Tabel 2.4 Begrote nominale en reële lastenmutaties voor gezinnen (in %)

Nominale Reële ontwikkeling ontwikkeling

van de van de opbrengsten opbrengsten

NettoNettBrutBrutoNettoNettoBrutoBruto


03-0404-003-004-0503-0404-0503-0404-05

Onroerende-zaakbelastingen 7,813,4 6,5 3,4 6,2 13,1 4,9 3,1

Afvalstoffenheffing/reiniging9,8c8,9n4,9 2,3 8,1 8,6 3,3 2,1

Rioolrechten 7,2 8,8 7,2 7,9 5,5 8,5 5,5 7,6

Waterschapsomslagen 14,810,814,8 10,8 13,0 10,5 13,0 10,5

Verontreiningsheffing 7,5 5,6 7,5 5,6 5,7 5,3 5,7 5,3

Totaal gezinnen 8,810,2 6,9 4,6 7,1 9,9 5,3 4,3

Tabel 2.5 Begrote reële lastenmutaties voor bedrijven en instellingen (in %)

Nominale Reële ontwikkeling vanontwikkeling van de opbrengsten de opbrengsten

2003- 2004-2005 2003-22004-2005 2004

Onroerende-zaakbelastingen 7,1 5,1 4,5 0,3

Afvalstoffenheffing/reinigingsrec10,5 8,5 7,8 3,6

Rioolrechten 6,8 9,2 4,2 4,3

Waterschapsomslagen -2,3 -7,8 -4,7 -11,0

Verontreiningsheffing 3,1 0,8 0,6 -3,7

Totaal Bedrijven en 5,2 3,4 2,7 -1,3 instellingen

Eigen inkomsten en de financiële verhouding

De afgelopen jaren is een stijging van de lokale heffingen in combinatie met een reële toename van het gemeentefonds geconstateerd. Onderstaande tabel toont een overzicht van de mutaties in de omvang van het gemeentefonds

Tabel 2.6 Opbouw mutatie omvang gemeentefonds (in %)

Accressen 2000 2001 20022003 2004 20052000-2005

Accrespercentage (=nominale 6,7 8,0 5,4 2,8 -0,3 2,6 4,2 groei gemeentefonds)

pBBP (=indicator voor 3,7 4,9 3,5 3,0 1,0 1,1 2,8 inflatie)

Reële groei gemeentefonds 2,9 2,9 1,8-0,2 -1,3 1,5 1,4

Een stijging van de rijksuitgaven (netto, gecorrigeerd) leidt onder de huidige normering-systematiek tot een evenredige stijging van het gemeentefonds. Tabel 2.6 laat zien dat de groei van het gemeentefonds de laatste jaren is gedaald, maar dat nog steeds sprake is van een r

2.3 Onroerende-zaakbelastingen

In tabel 2.7a en 2.7b wordt weergegeven hoe de opbrengst van de OZB zich ontwikkelt op basis van begrotingscijfers voor 2005.

Tabel 2.7a Opbrengst NETTO onroerende-zaakbelastingen (in mln euro)

2003 2004 2005

Onroerende-zaakbelastingen 2.885 3.103 3.424

wv. Gezinshuishoudingen 1.823 1.966 2.229

wv. Bedrijven en 1.062 1.137 1.195 instellingen

Aandeel gezinshuishoudingen 63,2% 63,4% 65,1%

Aandeel bedrijven en 36,8% 36,6% 34,9% instellingen

Mutatie OZB totaal 8,6% 7,6% 10,3%

Mutatie OZB 6,6% 7,8% 13,4% gezinshuishoudingen

Mutatie OZB bedrijven en 12,1% 7,1% 5,1% instellingen

Tabel 2.7b Opbrengst BRUTO onroerende-zaakbelastingen (in mln euro)

2003 2004 2005

Onroerende-zaakbelastingen 3.145 3.356 3.489

wv. Gezinshuishoudingen 2.083 2.219 2.294

wv. bedrijven en 1.062 1.137 1.195 instellingen

Aandeel gezinshuishoudingen 66,2% 66,1% 65,8%

Aandeel bedrijven en 33,8% 33,9% 34,2% instellingen

Mutatie OZB totaal 6,0% 6,7% 3,9%

Mutatie OZB 8,5% 6,5% 3,4% gezinshuishoudingen

Mutatie OZB bedrijven en 1,8% 7,0% 5,1% instellingen

Zoals reeds eerder is aangegeven betreft het verschil tussen bruto en netto cijfers enerzijds de kwijtschelding door gemeenten en anderzijds de afschaffing van de Zalmsnip door het Rijk. Per jaar wordt door gemeenten voor ongeveer ¤ 38 mln aan betaling van lokale belastingen kwijtgescholden. In voorgaande jaren was met de Zalmsnip een bedrag van ongeveer ¤ 300 mln gemoeid, waarvan ongeveer ¤ 220 ml gebruikersdeel.

De mutatie van de OZB opbrengsten (bruto) totaal is 3,9%. Het verschil in bruto en netto opbrengststijging is 6,4%. Het aandeel in de opbrengst van OZB (bruto) voor gezinshuishoudingen in 2005 valt 0,3% lager uit dan

Als deze cijfers worden gecorrigeerd voor inflatie en volume, dan resteert de reële groei zoals gepresenteerd in tabel 2.4 en 2.5. De reële groei (bruto) voor gezinnen bedraagt 3,1% (netto = 13,1%). De reële groei voor bedrijven en instellingen bed

Tariefdifferentiatie woningen/niet-woningen

Tabel 2.8 Toepassing tariefdifferentiatie woningen/niet-woningen

2003 2004 2005

Tarief niet-woningen hoger dan tarief
woningen 83,0% 83,2% 89,3%

Tarief niet-woningen lager dan tarief
woningen 0,0% 0,0% 0,0%

Tarief niet-woningen gelijk aan tarief woningen 17,0% 16,8% 10,7%

waarvan tariefsverschil:

> 50% 1,0% 1,0% 69,2%

40%-50% 18,6% 18,2% 9,2%

30%-40% 17,0% 17,2% 5,1%

20%-30% 15,5% 15,7% 3,9%

15%-20% 5,3% 4,6% 0,6%

10%-15% 3,7% 3,5% 0,6%

5%-10% 2,0% 2,7% 0,6%

0%-5% 0,6% 0,4% 0,0%

Het aantal gemeenten dat gebruik maakt van de mogelijkheid om het OZB-tarief voor woningen en niet-woningen te differentiëren is ten opzichte van 2004 gestegen van 83,2% naar 89,3%. De verdere onderverdeling naar tariefverschil laat een zeer forse stijging zien bij een tariefverschil van meer dan 50%. Dit heeft te maken met het nieuwe WOZ-tijdvak in 2005. De gemiddelde WOZ-waarde van een woning is gestege de gemiddelde WOZ-waarde van een niet-woning is gestegen met 20%. Indien een gemeente ervoor zorgdraagt dat de opbrengst per categorie woningen / niet-woningen ongeveer gelijk blijft aan voorgaande jaren, betekent dit dat er per grondslag een ander tarief van toepassing is, zie ook tabel 2.9. Vandaar een veranderde opbouw in tariefverschillen in vergelijkin

Tabel 2.9 toont de ontwikkeling van de gemiddelde OZB tarieven (gebruikers + eigenaar-bewoners, per ¤ 2.268 WOZ-waarde) voor woningen en niet-woningen. De tariefdifferentiatie heeft tot doel om de opbrengstaandelen van woningen en niet-woningen gelijk te houden als de waardeontwikkelingen u

Tabel 2.9 Effecten van tariefdifferentiatie onroerende-zaakbelastingen

2003 2004 2005

Gemiddelde tarief woningen 5,44 5,69 3,97

Mutatie 6,0% 4,6% -30,2%

Gemiddelde tarief 8,20 8,51 7,54 niet-woningen

Mutatie 5,2% 3,8% -11,4%

Effect van 274 286 467 tariefdifferentatie (in mln)

Tariefontwikkeling OZB en effecten Financiële-Verhoudingswet

In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van de tarieven van de OZB getoond. De totale heffing van de OZB over woningen is verdeeld over vijf categorieën naar de mate waarin het tarief afwijkt van het landelijke

Tabel 2.10 Convergentie OZB-tarieven, aandeel belastingplichtigen (in %)

Klassen uitgaande 2000 2001 2002 2003 2004 2005 van
gemiddelde tarief=
100% (=¤ 3,97)


70%-90% 27 31 33 34 36 30

90%-110% 26 23 25 28 30 27

110%-130% 14 19 18 15 16 18

>130% 17 13 13 13 11 13

Bij de invoering van de nieuwe Financiële-Verhoudingswet in 1997, die ervoor heeft gezorgd dat gemeenten financieel in een meer vergelijkbare financiële uitgangspositie werden gebracht, is de verwachting uitgesproken dat de tarieven van de OZB gedurende de invoeringstermijn zouden convergeren naar het rekentarief (is voor 20 In de vorige monitor is geconstateerd dat de convergentie zich na de invoeringstermijn 1997-2001 enigszins heeft gestabiliseerd. Voor 2005 laat tabel 2.10 zien dat de convergentie niet stevig doorzet. Dit kan twee oorza

Mogelijk dat de voorgenomen afschaffing gebruikersdeel OZB op woningen en de compensatie via het rekentarief van het gemeentefonds hiervan oorzaak zijn. Dat de gemeenten met relatief lage tarieven van de Financiële Verhoudingswet toegroeien naar het rekentarief is inherent aan het beleid. Aan de andere kant zou het dan logisch zijn dat voordeelgemeenten van de Financiële Verhoudingswet hun tarieve bijstellen. Hiervan lijkt geen sprake te zijn.

Een andere mogelijkheid is dat gemeenten de stijgingen van de WOZ-waarden verschillend hebben laten doorwerken in hun tarieven waardoor het geheel van tarieven meer afwijkt dan de klassenindeling in 2004, waarbij de WOZ-waarde gelijk waren ten opzicht

2.4 Afvalstoffenheffing/reinigingsrechten

Tabel 2.11 toont de ontwikkeling van de opbrengsten van de afvalstoffenheffing/

reinigingsrechten (bedrijfsafval) en de kosten van afvalverwijdering (huisvuil).

Tabel 2.11 Kostendekkingsgraad afvalstoffenheffing/reinigingsrechten (in mln euro)

200320042005 2003-202004-2005

Opbrengst 1.511.591.634 5,1% 2,6% afvalstoffenheffing/reinigingsrechten

kosten van afvalverwijdering 1.881.861.799 -1,3% -3,3%

uit de algemene middelen van 370 268 165 gemeenten

Kostendekkingspercentage 80% 86% 91%

Uit tabel 2.11 komt naar voren dat de kostendekkingsgraad van de reinigingsheffing in 2005 stijgt. Daarbij is de stijging van de opbrengst gematigd

Opvallend is dat de kosten van afvalverwijdering voor het tweede achtereenvolgende jaar dalen. Deze trend zou zich kunnen voortzetten wanneer vanaf 2006 zijn waarschijnlijk producenten en importeurs financieel en organisatorisch verantwoordelijk voor de gescheiden inzameling, nascheiding en herverwerking van verpakkingen, papier en glas. Dat zou tot aanzienlijke kostenbesparingen kunnen leiden b

2.5 Rioolrechten

Tabel 2.12 Kostendekkingsgraad rioolrechten (in mln euro)

200320042005 2003-202004-2005

Opbrengst rioolrechten 797 854 923 7,3% 8,1%

Kosten van het riool 1.071.011.056 -4,9% 3,7%

uit de algemene middelen van 274 164 133 gemeenten

Kostendekkingspercentage 74% 84% 87%

Uit tabel 2.12 komt naar voren dat de stijging van de opbrengst aanzienlijk is. Tevens blijkt dat de kostendekkingsgraad van de rioolrechten in 2005 stijgt, maar nog niet de maxima

De stijging van de opbrengst hangt volgens het CBS samen met zowel hogere kosten van riolering als met het streven van gemeenten om een groter deel van deze kosten via de rioolrechten in rekening te brengen. Daarnaast is in enkele gemeenten rioolrecht (op) nieuw ingevoerd. In die gemeenten werd riolering voorheen bekostigd ontwikkeling van de OZB-tarieven.

2.6 Overige gemeentelijke heffingen

In de vorige paragrafen zijn de vier belangrijkste lokale heffingen in beeld gebracht. In tabel 2.15 wordt de ontwikkeling weergegeven van enkele andere lokale

Tabel 2.15 Ontwikkeling opbrengst overige lokale heffingen (in mln euro)

200320042005 2003-202004-2005

Toeristenbelasting 96 106 112 9,5% 5,9%

Precariobelasting 53 63 75 19,2% 19,4%

Parkeerbelastingen 376 373 403 -0,9% 8,1%

Bouwleges 318 342 379 7,8% 10,6%

Voorlopig Som A 843 884 969 4,9% 9,6%

Hondenbelasting 46 48 50 4,4% 4,3%

Overige belastingen 28 33 33 17,9% 0%

...w.v. roerende woon- en 1 1 1 bedrijfsruimtenbelastingen

w.v. baatbelasting 3 3 3

w.v. forensenbelasting 17 18 19

w.v. reclamebelasting 7 11 9

Secretarieleges 145 184 198 26,9% 7,6%

Voorlopige Som B 219 288 313 31,5% 8,7%

Totale som 10621.171.282 10,4% 9,4%

De tabel laat zien dat het totaal van deze overige heffingen in 2005 stijgt met 10,4%. In 2004 was er bij deze heffingen sprake van een stijging met 9,4%. Opvallend is dat de som elk jaar groeit. De opbrengst van precariobelasting is voor het tweede jaar achtereen met ruim 19% gestegen. In 2004 hief 44,7% van de gemeenten precario. 15,3% hiervan kenden een 0-tarief. Effectief betekent dit dat bij 37,9% van precario opbrengst is. In 2005 hief 40,9% van de gemeenten precario, waarvan 2,1% een 0-tarief kent. Effectief betekent dit dat bij 40% van de gemeenten een precario opbrengst gerealiseerd wordt. Mogelijk hangt dit samen met het belasten van ondergrondse netwerken van waterleiding- en energ

Uit de enquête blijkt een grote diversiteit aan opbrengstmutaties te aanzienlijk (tot 92%).

3 Ontwikkeling begrote opbrengst waterschapsheffingen

De waterschapsheffingen bestaan uit de zogeheten waterschapsomslagen en de verontreinigingsheffing.

3.1 Waterschapsomslagen

Tabel 2.13 Opbrengst waterschapsomslagen (in mln euro)

200320042005 2003-202004-2005

Waterschapsomslagen 678 733 768 8,1% 4,8%

Wv. Omslag gebouwd 291 343 362 17,9% 5,5%

Wv. Ingezetenomslag 204 227 250 11,3% 10,1%

Wv. Omslag ongebouwd en 183 163 156 -10,9% -4,3% pachtersomslag

Wv. Gezinshuishoudingen 420 482 534 14,8% 10,7%

Wv. Bedrijven en 257 251 234 -2,4% -6,6% instellingen

De opbrengst van omslag ongebouwd daalt al enkele jaren (sinds 2002), vooral door verschuiving van kosten naar omslag gebouwd en ingezetenenomslag.

Deze verschuiving heeft te maken met het toepassen van een andere kostentoedelingssystematiek door de waterschappen: meer en meer wordt gebruik gemaakt van de zgn. methode Delfland (basis is economische waarde onroerende zaak). Deze (eenvoudiger) methodiek leidt tot een lastenverschuiving van ongebouwd naar gebouwd en huishoudens t.o.v. de in het verleden algemeen gangbare methode Oldambt. De 2005 opbr gebaseerd op de WOZ waarde peiljaar 2003. Deze waarde is voor woningen meer gestegen dan bedrijven. Deze verschillen in waardestijgingen veroorzaken mede de verschuiving van de opbrengsten tussen gezinshuishoudingen en bedrijven en instellingen. Wat betreft de omslag gebouwd geldt dat de waarde van woningen sterker stijgt dan van niet-woningen, waardoor eigenaren van woningen relatief meer omslag betalen da

3.2 Verontreinigingsheffing

Tabel 2.14 Opbrengst verontreinigingsheffing (in mln euro)

200320042005 2003-202004-2005

Verontreinigingsheffing 1.071.141192 6,2% 4,1%

wv. Gezinshuishoudingen 752 808 853 7,5% 5,6%

wv. Bedrijven en 327 337 340 3,2% 0,9% instellingen

Aandeel gezinshuishoudingen 69,770,671,6%

Aandeel bedrijven en 30,329,428,5% instellingen

De verontreinigingsheffing wordt door de waterschappen geheven om de kosten voor het instand­houden en verbeteren van de waterkwaliteit in rekening te brengen. De gemaakte kosten worden vrijwel volledig gedekt door deze heffing en worden voornamelijk gemaakt voor het zuiveren van afvalwater. In de bovenstaande tabel wordt de opbrengst van de verontreinigingsheffing en de verdeling over gezinshuishoudingen en instellingen weer­gegeven. De begrote opbrengst stijgt met 4,1%, waarbij het aandeel van de gezinshuishoudingen in deze opbrengst harder stijgt ten opzichte van het aandeel van de bedrijven en instellingen. Dit hangt samen met het afnemende aandeel van bedrijven in de totale omvang van


4. Ontwikkeling begrote opbrengst provinciale opcenten

In tabel 2.15 wordt de opbrengstontwikkeling van de provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting afgezet tegen de ontwikkeling van de motorrijtuigenbelasting van het Rijk. Beide heffingen zijn mede afhankelijk van de omvang en het gewicht van he

Tabel 2.15 Opbrengsten (ontwikkeling) MRB voor het Rijk en de provincie (in mln euro)

Opbrengsten MRB Mutatie van de opbrengsten MRB

2003 2004 2005 2003-2004 2004-2005

Provinciale 846 946 1027 11,9% 8,5% opcenten MRB

Motorrijtuigenbelast2108 2224 2501 5,5% 12,5% (Rijk)

Bron COELO / MN 2005

Ontwikkeling motorrijtuigenbelasting

opbrengststijging in 2005 3,2% bedragen voor het Rijk.

Ontwikkeling provinciale opcenten

De begrote opbrengst van de provinciale opcenten op de MRB groeit in 2005 met 8,5%. De tarieven zijn gemiddeld met 3,3% gestegen. In 2004 steeg de opbrengst met 11,9% en stegen de tarieven gemiddeld met 7,7%. In 2005 hebben 4 provincies de tarieven laten stijgen tussen de 4,5% en 11,3%. Verder hebben 5 provincies de tarieven laten stijgen met maximaal 2,1% en hebben 3 provincies hun tarieven niet laten stij was er nog een drietal provincies, dat de tarieven met meer dan 17% had verhoogd. Dit jaar hebben twee van deze provincies hun tarieven niet verhoo

In de afgelopen jaren was sprake van een vergelijkbare opbrengststijging, en was de gemiddelde tariefsstijging ongeveer 3%. De opbrengstmutatie werd de afgelopen jaren dan ook grotendeels verklaard uit de volumegroei (groei van het aantal auto's en het toenemende aandeel van zwaardere auto's). Hierbij geldt, evenals bij gemeenten, dat provincies zelf hun tarieven kunnen vaststellen en de afweging maken tuss e extra opbrengsten in provincies, waar de tarieven met meer dan 4,5%


5. Kwijtschelding en Zalmsnip

5.1 Kwijtschelding

Kwijtschelding van gemeentelijke belastingen is mogelijk indien bij de belastingplichtige is vastgesteld dat er geen vermogen aanwezig is. Verder is kwijtschelding afhankelijk van de betalingscapaciteit van de belastingplichtige, die wordt vastgesteld door van het netto besteedbare inkomen (netto inkomen minus bepaalde vaste lasten) de kosten van bestaan af te trekken. Deze kosten van besta kwijtscheldingsnorm) is voor decentrale overheden vastgesteld op maximaal 100% van de bijstandsnorm. Bij het gebruik van een kwijtscheldingsnorm van 100% zal een bijstandsgerechtigde dus geen lokale heffingen moeten betalen. In tabel 2.19 staan de normpercentages die gemeenten en waterschappen bij kwijtschelding hanteren

Tabel 2.19 Kwijtscheldingsnormen

Normpercentage 2004 2005

OZB 100 97,9 98,0

95 1,9 2,0

Anders 0,2 0,0

Reinigingsheffing 100 97,8 98,0

95 1,9 2,0

Anders 0,6 0,0

Rioolrecht 100 98,3 98,2

95 1,4 1,5

Anders 0,3 0,3

Ingezetenenomslag 100 71,4 73,1

(waterschappen) 95 5,7 3,8

90 22,9 23,1

Anders 0,0 0,0

Verontreinigingsheffing100 65,4 73,1

(waterschappen) 95 7,7 3,8

90 26,9 23,1

Anders 0,0 0,0

voor. Evenals voorgaande jaren is duidelijk waarneembaar dat waterschappen vaker lagere kwijtscheldingsnomen van 90 en 95% hanteren dan gemeenten.

Zoals uit Bijlage 1 blijkt zijn de effecten van de stijging van de lokale heffingen bij de lagere inkomens relatief groter dan bij de hogere inkomens. Deze tabellen houden echter geen rekening met de effecten van het kwijtscheldingsbeleid. Een gezinshuishouding met een minimumloon komt veelal in aanmerking voor kwijtschelding waardoor het aandeel van het besteedbaar inkomen dat wordt besteed aan lokale veel gevallen nihil is.

5.2 Zalmsnip (¤ 45,38 maatregel)

Per 1 februari 2005 is de Zalmsnip door het Rijk afgeschaft. Er zijn nog 42 gemeenten die als opvolger van de Zalmsnip een heffingskorting uitkeren. Totaal betreft deze korting ¤ 38 mln. Tabel 2.17 laat het aantal gemeenten zien dat in 2005 een heffingskortin

Tabel 2.17 Aantal gemeenten met lastenverlichting (heffingskorting)

Bedrag in euro's 2005

meer dan 50 3

20 tot 50 29

0 tot 20 10

0 425

Totaal 467


6 Gemeentelijke lasten

In het breed maatschappelijk overleg van 3 november 2004 is afgesproken om in deze Monitor ook wat meer aandacht aan de lastenkant te besteden. Onderstaand is een tabel opgenomen waarin een overzicht wordt gegeven van de lastenkant van de gemeenten. In de tabel zijn per hoofdfunctie ook de bate

Tabel 2.18 Begrote gemeentelijke lasten en baten per hoofdfunctie (in mln euro)

Lasten Baten Saldo

2004 2005 2004 2005 2004 2005

Algemeen Bestuur 2548 2518 383 385 -2165 -2132

Openbare orde en 1087 1209 128 162 -958 -1047 veiligheid

Vervoer, verkeer en 4142 4172 1887 1913 -2255 -2259 waterstaat

Economische Zaken 549 570 480 487 -69 -82

Onderwijs 4933 4800 3105 2914 -1828 -1886

Cultuur en recreatie 4052 4136 673 686 -3380 -3449

Sociale voorzieningen en
maatschappelijke
dienstverlening 1294512648 8661 8557 -4284 -4090

Volksgezondheid en Milieu 4177 4262 3233 3410 -944 -852

Ruimtelijke ordening en 6457 6428 5814 5842 -643 -585 volkshuisvesting

Financiering en algemene
dekkingsmiddelen (excl.
Saldo) 2081 160918218 17417 16137 15808

Saldo van de rekening van 224 189 614 764 390 575 baten en lasten

Totaal 431964253943196 42539 0 0

Bron CBS

Uit de tabel blijkt dat de belangrijkste lastenstijgingen zich hebben voorgedaan op het terrein van openbare orde en veiligheid en van volksgezondheid en milieu. De belangrijkste dalingen hebben zich voorgedaan bij de hoofdfunctie sociale voorzieningen en maatschappelijk dienstverlening en

De VNG heeft gewezen op het rapport "Beleidsvoornemens van gemeenten op terrein van HRM in 2005" waaruit blijkt dat 50% van de gemeenten voornemens is te bezuinigen op het apparaat. Door iets meer dan de helft van deze gemeenten wordt dit kwalitatief ingevuld en voor iets minder dan de helft door de formatie terug

Echter de meest recente realisatiecijfers zijn van 2003. Die laten ten opzichte van voorafgaande jaren nog steeds een stijging zien van het aantal gemeente

Voorts wordt verwezen naar het Periodiek onderhoudsrapport Gemeentefonds van het ministerie van BZK, waarin aandacht besteed is aan de kostenontwikkelingen b

Bijlage 1 Door individuele belastingplichtigen te betalen lokale heffingen

Tabel B1.1 Lokale heffingen per gezinshuishouding in bedragen 1, 2, 3

2003 2004 20052003-2002004-2002004-2005 excl Zalmsnip

min.loon/een/huur 395 419 478 6,2% 13,9% 2,8%

min.loon/een/koop 624 675 732 8,3% 8,5% 1,6%

min.loon/gmk/huur 547 577 641 5,5% 11,1% 3,0%

min.loon/gmk/koop 776 833 896 7,4% 7,5% 2,0%

modaal/een/huur 459 486 547 5,9% 12,6% 2,9%

modaal/een/koop 781 849 907 8,7% 6,8% 1,4%

modaal/gmk/huur 611 643 710 5,3% 10,4% 3,1%

modaal/gmk/koop 934 1007 1070 7,9% 6,3% 1,7%

2*modaal/een/huur 499 527 590 5,7% 11,9% 3,0%

2*modaal/een/koop 880 957 1016 8,8% 6,1% 1,3%

2*modaal/gmk/huur 651 685 753 5,3% 10,0% 3,1%

2*modaal/gmk/koop 1032 1115 1179 8,1% 5,8% 1,6%

In bijlage 2 wordt ingegaan op de gepresenteerde gezinshuishoudingen, de gehanteerde analysemethoden en de gekozen presentatie (de gezinssituaties worden als volgt aangeduid: een, alleenstaand; gmk, gezin met twee kinderen). In de tabel zijn de volgende heffingen bij elkaar opgeteld: de onroerende-zaakbelastingen, de reinigings­heffingen, de rioolrechten, de waterschapsomslagen en de verontrei

Exclusief de effecten van het kwijtscheldingsbeleid. In de situaties min.loon is de feitelijke heffing veelal lager omdat hier sprake is van gehele of gedeelteli

3. Inclusief de effecten van de ¤ 45,38 maatregel (m.b.t. cijfers 2003 en 2004)

sterker stijgen dan bij gezinshuishoudingen met een koopwoning. Dit komt doordat de te betalen lokale heffingen bij gezinshuishoudingen met een koopwoning absoluut hoger liggen dan bij gezinshuishoudingen met een huurwoning, waardoor relatief de stijging bij gezinshuishoudingen met een koopwonin

Tabel B1.2 toont in de eerste drie kolommen de hoogte van de lokale heffingen gerelateerd aan het beteedbaar inkomen per gezin. De mutaties in kolom 4 en 5 geeft de ontwikkeling weer van het aandeel van het besteedbaar inkomen dat aan lokale heffingen wo

Tabel B1.2 Aandeel van het besteedbaar inkomen dat wordt besteed aan lokale heffingen en de ontwikkeling daarvan weergegeven middels de mutatie(%)'

Mutatie Mutatie Lokale heffingen/ beschikbaar Gezinsinkomen

2003 2004 2005 '03-'04 '04-'05

min.loon/een/huur 3,1 3,3 3,7 0,14 0,46

min.loon/een/koop 5,0 5,3 5,7 0,32 0,45

min.loon/gmk/huur 3,3 3,4 3,8 0,11 0,35

min.loon/gmk/koop 4,7 4,9 5,3 0,24 0,34

modaal/een/huur 2,4 2,5 2,9 0,11 0,36

modaal/een/koop 4,1 4,4 4,8 0,31 0,37

modaal/gmk/huur 2,7 2,8 3,1 0,10 0,25

modaal/gmk/koop 4,2 4,4 4,7 0,26 0,21

2*modaal/een/huur 1,5 1,5 1,7 0,08 0,19

2*modaal/een/koop 2,6 2,8 3,0 0,21 0,19

2*modaal/gmk/huur 1,9 2,0 2,2 0,10 0,23

2*modaal/gmk/koop 3,0 3,2 3,4 0,24 0,23

Gemiddelde 0,19 0,30 groei

Exclusief de effecten van het kwijtscheldingsbeleid, met name in de situaties min.loon/huur is de feitelijke heffing veelal lager omdat hier sprake is van gehele of gedeeltelijke k

Tabel B1.2 geeft aan dat gezinnen met een koopwoning en een huurwoning met een zelfde gezinsinkomen een nagenoeg even groot aandeel van hun besteedbaar inkomen afdragen aan lokale heffingen. Dit wordt veroorzaakt door de afschaffing van d

Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze tabel geen rekening houdt met kwijtschelding, waardoor het aandeel van het besteedbaar inkomen dat wordt besteed aan lokale heffingen in veel gevall

De onderstaande tabel toont voor de onderscheiden gezinssituaties de hoogte van de gemeentelijke heffingen in de periode 2003-2005, dat wil zeggen

Hierin blijken vergelijkbare stijgingen waarneembaar als in tabel B1.1.

2003 2004 2005 2003-2004 2004-2005 2004-2005 In bijlage 2 wordt ingegaan op de gepresenteerde gezinshuisho excl Tabel B1.3 Gemeentelijke heffingen per gezinshuishouding in bedragen 1, 2, 3 Zalmsnip Exclusief de effe

3.

min.loon/een/huur 316 336 388 6,1% 15,5% 1,7% zijn gestegen met ¤ 62. Deze stijging heeft te maken met het afschaffen van de Zalmsnip. Uit de tabel komt eveneens komt doordat de te betalen lokale heffingen bij gezinshuishoudingen met een koopwon min.loon/een/koop 518 545 606 5,4% 11,1% 2,6%

min.loon/gmk/huur 372 393 447 5,7% 13,8% 2,0% Binnen de gemeentelijke h min.loon/gmk/koop 573 603 666 5,2% 10,4% 2,7%

Ta Modaal/een/huur 380 402 457 5,7% 13,6% 2,1%

Wa Modaal/een/koop 661 694 761 5,1% 9,6% 2,9%

Modaal/gmk/huur 436 459 516 5,4% 12,4% 2,3%

Modaal/gmk/koop 716 752 820 5,0% 9,2% 2,9%¤


---


---
2*modaal/een/huur 420 443 500 5,6% 12,7% 2,3%
---
2*modaal/een/koop 750 787 858 5,0% 8,9% 3,0%
---
2*modaal/gmk/huur 475 501 559 5,3% 11,7% 2,4%
---
2*modaal/gmk/koop 805 845 917 4,9% 8,6% 3,1%


1.


2.


3.

Tabel B1.6 Rioolrechten per gezinshuishouding in bedragen 1 2003 2004 20052003-202004-2005. Exclusief de eff

Alleenstaand, huurwoning 50 54 58 7,0% 8,0%

Alleenstaand, koopwoning 102 108 115 6,4% 6,0% de verhuurder. De relat Meerpersoonshuishouden, 58 62 67 6,8% 8,2% huurwoning

Meerpersoonshuishouden, 110 117 124 6,4% 6,3% koopwoning

Bedrijven en instellingen

Tabel B1.7 de lokale heffingen voor individuele bedrijven en instellingen. Deze tabel gebruikte nummers 1-10 representeren enkele standaardbedrijfsprofielen die nader worden toegelicht in

Tabel B1.7 Lokale heffingen voor individuele bedrijven en instellingen in duizenden euro's

Nr. 2003 2004 2005 2003-2004 2004-2005


1 1,06 1,11 1,18 4,7% 5,8%


2 2,97 3,11 3,29 4,8% 5,9%


3 1,31 1,36 1,44 4,1% 5,4%


4 6,96 7,43 7,91 6,8% 6,5%


5 3,63 3,67 3,77 1,0% 2,8%


6 4,32 4,52 4,79 4,8% 5,9%


7 7,87 8,24 8,66 4,8% 5,1%


8 22,30 23,96 26,45 7,5% 10,4%


9 7,75 8,11 8,56 4,7% 5,6%


10 86,17 90,52 94,77 5,0% 4,7%

Uit tabel 2.9 komt een opbrengststijging van precario naar voren van 19%. Deze opbrengststijging blijkt niet uit bovenstaande tabel. Dit kan inderdaad betekenen dat het belasten van ondergrondse netwerken van waterleiding- en energiebedrijven bijdraagt aan de zeer forse opbrengststijging v

Bijlage 2 Veronderstellingen bij de analyse van door individuele belastingplichtigen te betalen lokale heffingen

2.1 Inleiding

In deze Monitor worden onder meer de lasten voor de individuele belastingplichtigen onderzocht. Om te komen tot een inzichtelijk beeld van de lokale lasten voor individuele belasting­plichtigen zijn standaardprofielen aangehouden. Voor de gezins­huishoudingen is daarbij - net als in de vorige Monitoren - uitgegaan van de inkomensgroepen die ook gebruikt worden in de reguliere koop­kracht­overz standaard­­gezinshuishoudingen worden hieronder kort toegelicht.

2.2 Inkomens en gezinssituaties

Op basis van de twaalf profielen, die qua eigenschappen variëren in onder meer de samen­stelling van het huis­houden, de waarde van de woning en het besteedbaar inkomen, is per gemeente en per waterschap de hoogte van de verschillende heffingen afgeleid. Deze uitkomsten per gemeente en per waterschap zijn vervolgens gewogen gemiddeld om te komen tot een landelijk beeld van de ontwikkeling van de lokale l heffingen van gemeenten en water­schappen voor individuele gezins­huishoudingen. Als wegingsfactor is het aantal woonruimten per gemeente gehanteer

Op basis van de analyse van de lasten voor deze standaard­gezins­huishoudingen wordt een inzichtelijk beeld gegeven van de hoogte en de verschillen in de lokale lasten waarmee gezins­huishoudingen te m

Tabel B2.1 Standaardgezinshuishoudingen nrinkomen sameninkomenInkomenInkomen OZB I2II2IIIIV2 2003 2004 2005 waarde3


1min.loon een 1 12617 12829 12.812 159.958 60 h 256 50


2min.loon een 1 12617 12829 12.812 159.958 60 k 256 50


3min.loon gmk 4 16521 16863 16.981 159.958 60 h 768150


4min.loon gmk 4 16521 16863 16.981 159.958 60 k 768150


5modaal een 1 18985 19190 18.935 245.041 90 h 256 50


6modaal een 1 18985 19190 18.935 245.041 90 k 256 50


7modaal gmk 4 22355 22677 23.002 245.041 90 h 768150


8modaal gmk 4 22355 22677 23.002 245.041 90 k 768150

92*modaal een 1 34033 34187 34.007 298.134120 h 256 50

102*modaal een 1 34033 34187 34.007 298.134120 k 256 50

112*modaal gmk 4 34586 34836 34.360 298.134120 h 768150

122*modaal gmk 4 34586 34836 34.360 298.134120 k 768150


1. Waarbij: 'een' is een eenpersoonshuishouden en 'gmk' gezin met kinderen. In de tweede kolom wordt het aantal gezinsleden weergegeven.


2. I: oppervlakte perceel, II: huur of koop, III: hoeveelheid afval per jaar, IV: hoeveelheid verbruikt water per jaar.


3. OZB-waarde in 2005 is een waarde van 150% van de waarde 2003/2004.

Het aantal gezinsleden is met name van belang voor de afvalstoffenheffing/reinigings­rechten, de rioolrechten en de verontreinigingsheffing. De waarde van de woning wordt gebruikt bij de bepaling van de hoogte van de OZB en de waterschapsomslagen. De oppervlakte van het perceel wordt in enkele gemeenten gebruikt bij de bepaling van de hoogte van de riool­rechten. Het onderscheid huur en koop kan relevant bepaling van de hoogte van de OZB en de rioolrechten. De hoeveelheid aan­geboden afval en de hoeveelheid gebruikt water per jaar worden in sommige gemeenten gebruikt voor de bepaling van de hoogte van respectievelijk de reinigingsheffingen en de r

2.3 Individuele bedrijven en instellingen

Voor het in beeld brengen van de lasten voor bedrijven en instellingen zijn tien standaardbedrijfsprofielen opgezet. Het is niet zo dat elk van de tien profielen een uniek type bedrijf representeert. Vaak is de combinatie van grondslagen representatief voor meerdere typen bedrijven of in bijbehorende grondslagen voor de verschillende heffingen.

Tabel B2.2 grondslagen voor de heffingen bij de bedrijfsprofielen

Nr. WOZ-waardI II Specifieke Soorten bedrijven en factoren instellingen

Kleine zelfstandige in
1 187.700 200 5 bijv. de medische sector, klein winkelpand, snackbar, café

Parkeerbelasting: Klein kantoorpand type kantoorvilla (bijv.
2 402.300 300 7 3 makelaardij), groter parkeervergunningewinkelpand, voor transportbedrijf bedrijfsauto's

WaterschapsomslageGlastuinbouwbedrijf
3 187.700 400 9 0,2 ha onbebouwde grond

Precariobelasting:
4 536.400 2.500 60
een terras van 75 m2

WaterschapsomslageMelkveebedrijf
5 187.700 500 26
25 ha onbebouwd

Groter kantoorpand,
6 1.072.300100 3 schoolinstelling, supermarkt, bouwbedrijf


7 1.340.5002.100 45 Gezinsvervangend tehuis

ToeristenbelastingCampingbedrijf

25.000

8 1.340.5006.000 140 overnachtingen met een gem.
prijs van ¤ 4,50 per nacht


9 1.876.800300 10 Kleine industriële onderneming, groothandel


10 10.724.5030.000 800 Metaalbedrijf

I: Verbruik water, II: Vervuilingseenheden

De WOZ-waarde is relevant voor de hoogte van de OZB en de waterschapsomslag gebouwd. De hoeveelheid verbruikt water wordt veelal gebruikt voor de bepaling van de hoogte van de rioolrechten en de verontreinigingsheffing. Daarnaast is voor een aantal kleinere heffingen een aantal specifieke grondslagen relevant. Het gaat daarbij bijvoorbeeld over de parkeerbelasting, de waterschapsomslag ongebouwd, de preca en de toeristenbelasting. Per gemeente en waterschap is vervolgens afgeleid welke lasten elk type bedrijf of instelling zou moeten betalen. Deze uitkomsten per gemeente en per waterschap zijn vervolgens gemiddeld om te komen tot een landelijk beeld van de ontwikkeling van de lokale lasten van de heffingen van gemeenten en waterschappen voor individuele bedrijven en i

Omdat bedrijven en instellingen vrij zijn in de keuze of zij bij de verwijdering van afval gebruik maken van de gemeentelijke diensten of van een particuliere ondernemer zijn de reinigingsrechten buiten beschouwing gelaten. Ook een aantal heffingen, dat een eenmalig karakter hebben dat sterk afhankelijk is van specifieke omstandigheden, zoals baatbelasting en de bouwleges, zijn niet in de profielen

Bijlage 3 Overzicht onderzoeken lokale lasten en opbrengsten

De verschenen onderzoeken over lokale lasten in 2005 zijn te verdelen in twee categorieën: onderzoeken over tarieven en onderzoeken over opbrengste

Tabel B3.1: Overzicht onderzoeken lokale lasten 2005 (opbrengsten)

Onderzochte StijginPopulatie Gewogen Publicatie-datum ontwikkeling gemiddelde

Opbrengsten

CBS Lokale lasten 4,9% Alle n.v.t. April decentrale 2005 overheden

Rijk: Monitor Lokale lasten 4,2% Alle n.v.t. Juni 2005 inkomsten uit decentrale lokale overheden heffingen

Tabel B3.2: Overzicht onderzoeken lokale lasten 2005 (tarieven)

Onderzochte StijginPopulatie Gewogen Publicatie-datum ontwikkeling gemiddelde

Tarieven

VEH: Lokale Diverse 13% 49 Nee December Woonlasten gemeentelijke gemeenten 2004 Onderzoek belastingen
(woonlasten)

Algemeen Diverse 11% 40 Nee Januari Dagblad gemeentelijke gemeenten 2005 belastingen
(woonlasten):
±8%

- OZB
±4%

-
afvalstoffenheffing±3%


- rioolrecht

FORUM OZB 3,6% 174 Nee Januari gemeenten 2005

COELO Woonlasten 1,6% 35 Ja Februari (gemiddeld) gemeenten 2005 Belastingoverzicht 2,4% grote gemeenten- OZB

4,9%
- rioolrecht

1,9%
- reinigingsheffing

COELO Diverse decentrale 3,3% Alle Ja April Atlas van de belastingen decentrale 2005 lokale lasten (gemiddeld) 4,8% overheden
- OZB

- rioolrecht 5,9%


- reinigingsheffing1,6%

VEH·Lokale Diverse 12% 90% Nee April woonlasten gemeentelijke gemeenten 2005 onderzoek belastingen
(woonlasten):


- OZB
8,0%
-
afvalstoffenheffing5,8%


- rioolrecht > 1,0%

Er bestaan verschillen in gepubliceerde opbrengststijgingen. Ook de uitkomsten van de tariefstijgingen wijken in bovengenoemde publicaties af. Dit valt te verklaren door de onderzoekspopulatie en aggregatiemethode (of gemiddelde tarieven gewogen of ongewogen worden w

Bijlage 4 Terugblik afgelopen 10 jaar

en besloeg 67 pagina's. De Monitor beschreef en analyseerde alleen de vijf belangrijkste lokale heffingen. Door de jaren heen is de Monitor uitgebreid met meer heffingen, is het

Uit de eerste Monitor komt naar voren dat de opbrengst van de gemeentelijke heffingen (OZB, rioolrechten en reinigingsheffingen) in 1990 ongeveer ¤ 2,0 mrd bedroeg. In 1996 was de opbrengst opgelopen naar ¤ 3,5 mrd en inmiddels bedraagt de opbrengs

De gemiddelde opbrengststijging van de vijf belangrijkste lokale heffingen is de afgelopen tien jaar tussen de 5,5 en 8,3% geweest. Alleen in 1998 was sprake van een opbrengstdaling van 4,5% in verband met invoering van de Zalmsnip en een neerwaartse bijstelling van het opbrengstcijfer reiniging

Tabel B4.1 Overzicht 1995-2005 opbrengst lokale heffingen (in mln euro)

1995 2005Cumulatieve Stijging

Onroerende zaakbelastingen 1797 3424 90,5%

Afvalstoffenheffing / 998 1558 56,1% reinigingsrechten

Rioolrechten 443 915 106,5%

Waterschapsomslagen 426 768 80,3%

Verontreinigingsheffing 822 1192 45,0%

Totale opbrengst 4486 7857 75,1%

Toeristenbelasting 49 112 128,6%

Precariobelasting 52 75 44,2%

Parkeerbelasting 156 403 158,3%

Bouwleges 140 379 170,7%

Provinciale opcenten 449 1027 128,7% motorrijtuigenbelasting

Uit tabel B4.1 volgt de cumulatieve stijging van de opbrengsten lokale heffingen. Om deze stijging goed te beoordelen, moet rekening worden gehouden met de inflatie (30%) en nominale BBP-groei (51%) in dezelfde periode. Ook dient de stijging in verband te worden gebracht met het toegenomen takenpakket en de mogelijk toegenomen risico's bij gemeenten. Verder is van belang dat de opbrengsten met betre afvalstoffenheffing/reinigingsrechten, rioolrechten en verontreinigingsheffing zijn toegegroeid naar meer kostendekkendheid.

Bijlage 5 Resultaten en conclusies Pilot onderzoek

In het kader van deze Monitor is een pilot-onderzoek uitgevoerd naar achtergronden van de tariefontwikkeling van de gemeentelijke heffingen. Het pilot-onderzoek maakt dit jaar zijn voor het eerst deel uit van de Monitor. Het doel van het pilot-onderzoek was om de gemeentelijke beleidskeuzes achter de cijfers te a beleidskeuzes met burgers en bedrijfsleven communiceren.

De afspraak om te komen tot dit onderzoek is gemaakt tijdens het breed maatschappelijk overleg over lokale lasten van 3 november 2004.

Middels een enquête zijn 40 gemeenten benaderd om deel te nemen aan het pilot-onderzoek.

Als aanvulling op de enquête is bij het onderzoek tevens gebruik gemaakt van informatie uit gemeentebegrotingen, persberichten, brochures en websites van de deelnemende gemeenten. Gezien het aantal gemeenten dat aan het pilot-onderzoek heeft deelgenomen is het niet de opzet om een representatief totaalbeeld te schetsen. Er wordt slechts een indicatie gegeven voor de achtergrond van de lastenontwik gemeenten . Daarnaast is gezocht naar een aantal 'best practices'.

Uit de terugontvangen enquêtes ontstaat het beeld dat gemeenten een consistent beleid voeren en dat een aantal bepalende issues in alle gemeenten speel


- De afschaffing van de zalmsnip;


- Invloed van rijksregelgeving;


- Herijking verdelingsmaatstaven van het gemeentefonds;


- Herwaardering in het kader van de wet WOZ;


- Bezuinigingen en ombuigingen;


- Inflatiecorrectie;


- Geen nieuwe belastingen.


- Verbetering communicatie door gemeenten

Afschaffen Zalmsnip

Bijna alle gemeenten noemen als belangrijkste oorzaak van de lastenstijging in hun gemeente de afschaffing van de Zalmsnip. Een aantal gemeenten (7,5%) geeft aan de lastenverlichting te continueren op eigen kosten. Van de respondenten kiezen twee gemeenten voor een lastenverlichting buiten het tarieve

Eén gemeente geeft een restitutie omdat ze anticiperend op de maximering van de OZB het OZB tarief extra heeft verhoogd. Een andere gemeente heeft ervoor gekozen voor het voor eigen rekening continueren van een belastingkorting (conform de Zalmsnip regeling). Ook is er een gemeente die de restitutie continueert door het tarief van de afvalstoffenheffing

Van de respondenten geeft 97,5% aan in 2005 bezuinigingen en ombuigingen door te voeren.

Als redenen worden door de gemeenten met name de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds en de herziening van de belastingcapaciteit als gevolg van de WOZ-hertaxatie genoemd. Ook wordt er door een enkele gemeente geanticipeerd op de afschaffing en maximering van de OZB. Tenslotte wordt ook het vergroten van het weerstandsvermogen en een negatief effect van het BTW-compensatiefonds genoemd als reden van last In voorkomende gevallen spelen de normtarieven van artikel 12 Financiële- verhoudingswet een rol. Een groot aantal gemeenten geeft in de enquête aan dat zij bij de bepaling van haar tarieven ook kijkt naar het tariefsniveau in de omliggende gemeenten. Deze benchmark gedachte krijgt gaandeweg meer gevolg en zal er hopelijk toe leiden dat gemeenten ervaringen delen en dat de tarieven waar mogelijk dalen. Da geen doel op zich maar er is zeker winst te behalen bij het uitwisselen van ervaringen.

Inflatiecorrectie

Opvallend is dat bij het vaststellen van de tarieven voor Inflatiecorrectie door alle gemeenten verschillende percentages worden gehanteerd. De gehanteerde percentages variëren van 0% tot 4%. Meer uniformiteit zou hier op zijn

Nieuwe belastingen

Van de onderzochte gemeenten heeft geen enkele in 2005 een heffing ingevoerd of afgeschaft. Wel was er sprake van differentiatie. Er werden belastingen ingevoerd die in het verleden via een andere belastingsoort werden verhaald. Zo werd bijvoorbeeld in een gemeente het rioolrecht ingevoerd terwijl die kosten in het verleden via de OZB werden verhaald. Ook werden er in 2005 belastingen afgeschaft die met i worden verhaald via de OZB. Zo werd in een gemeente de hondenbelasting geïncorporeerd in de OZB . Ook werd in een gemeente de forensenbelasting afgeschaft vanwege de hoge perceptiekosten en cumula

Communicatie

De mate waarin en de manier waarop gemeenten communiceren over hun tarievenbeleid verschilt in grote mate. Het onderzoek levert het beeld op dat de transparantie bij gemeenten verder vergroot kan worden. Slechts in een enkel geval wordt gecommuniceerd over de concrete achtergronden van het tarievenbeleid. De gemeenten Boskoop, Nederweert en Leiden vallen hierbij in positi moeten geïnteresseerden via een speurtocht de beleidsachtergronden van het tarievenbeleid achterhalen, waarbij vaak moet worden teruggevallen op de financiële paragraaf van de begroting. Een voor ieder gemakkelijk toegankelijke en leesbare beleidsverantwoording over het gevoerde tarievenbeleid in relatie met de gemeentelijke taken en voorzieningen is daarbij

Met ingang van het begrotingsjaar 2004 vervangt het Besluit Begroting en verantwoording (BBV) het Besluit Comptabiliteitsvoorschriften 1995 (CV'95). Een belangrijke verandering is dat op grond van het BBV bij de begroting onder andere een paragraaf over lokale heffingen is voorgeschreven. Gebleken is dat deze paragrafen in het algemeen een goed inzicht geven in de belangrijkste ontwikkelingen op het g lokale lasten van de gemeente.

Communicatie en Internet

Slechts driekwart van de onderzochte gemeenten publiceert de gemeentebegroting via het Internet. De gemeentebegrotingen zijn echter in veel gevallen lastig terug te vinden op de gemeentelijke websites. Het publiceren van de gemeentebegroting en deze inzetten als verantwoordingsinstrument werkt dan ook niet als verantwoordingsinstrument voor een gr

In 45% van de onderzochte gemeenten bestaat de mogelijkheid om het WOZ-taxatieverslag in te zien via de gemeentelijke website. Gemeenten zijn verplicht om op verzoek het taxatieverslag te verstrekken. Dit is een extra service van deze gemeenten. Ondanks het feit dat de on-line beschikbaarheid van het WOZ-taxatieverslag weinig zegt over de verdere communicatie van de achtergronden van het gemeentelijke hef is dit een positieve ontwikkeling. Deze dienst vergroot immers de klantgerichtheid ten aanzien van de burger.

Relatie voorzieningenniveau en hoogte van de tarieven

Uit het onderzoek komt naar voren dat het koppelen van lastenniveau aan het voorzieningenniveau ondergeschikt lijkt aan het sluitend krijgen van de begroting. Er zijn weinig gemeenten die een relatie leggen tussen het lastenniveau of de lastenstijging of -daling, en het gemeentelijke voorzieningniveau. Wel geven veel gemeenten aan dat er geen ruimte is voor nieuw beleid of verbetering van het voorzien Tevens kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van tarieven die maximaal kostendekkend mogen zijn ook steeds meer kostendekkend worden.


---

Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 10 december 2004, Tweede Kamer 2004/05, 26 213, nr.11.

Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden.

Centraal Bureau voor de Statistiek.

De Zalmsnip is voor ± 72,2% doorberekend in de bruto opbrengsten OZB, voor ± 26,5% in de bruto opbrengsten afvalstoffenheffing en voor ± 1,3% in de bruto opbrengste

De opbrengsten van de gemeentelijke heffingen worden weergegeven na vermindering met de budgettaire omvang van de Zalmsnip en kwijtschelding.

De verschillen in het aandeel van bedrijven en instellingen tussen de begrote bruto en netto opbrengsten zijn toe te rekenen aan afrondingsvers

In 2005 geldt in een aantal gemeenten een heffingskorting als opvolger van de Zalmsnip. Voor de vergelijkbaarheid van de netto-opbrengsten is hiermee rek

Cijfers zijn gebaseerd op de actuele stand. Door afrondingen kan het totaal niet hetzelfde zijn als de optelsom van de afzonderlijke delen.

Strikt genomen niet gelijk aan nominale groei gemeentefonds (kunnen ook taakmutaties spelen; overheveling van middelen van departementale begro

Dit betreft hier de bruto opbrengst.

Coelo Atlas van de lokale lasten 2005, p.43.

Dit betreft hier de bruto opbrengst.

Persbericht CBS 6 april 2005 (PB05-040).

CBS webmagazine 30 mei 2005, "Ruim 200 miljoen extra inkomsten gemeenten", http://www.cbs.nl/nl/publicaties/artikelen/algemeen/webmagazine/ind

Wet van 16 december 2004, houdende wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005), Staatsblad 653

Interprovinciaal overleg (koepelorganisatie van de twaalf provincies)

Periodiek onderhoudsrapport Gemeentefonds 2005, ministerie BZK , SDU uitgevers

Formeel mogen gemeenten de aanslag aansluitrecht ook aan huurders opleggen, maar dat gebeurt nauwelijks.

Nota Lokale lastendruk, Kamerstukken II, 1996/97, 25 011, nr. 2

Cijfer is van 1996. Wanneer 1995 wordt meegenomen levert dat een vertekend beeld op. In 1996 is namelijk het provinciale belastinggebied vergr

Zie ook Coelo, Atlas van de lokale lasten 2005, p. 8-19

Minister Zalm

Staatssecretaris Wijn

Beleidsagenda

Contact

Geschiedenis

Grote Financiën Prijs

Huisstijl

Missie

Organisatieschema

Renovatie Financiën

Vacature/stage zoeken
Nu solliciteren
Werken bij het
ministerie van
Financiën
Ontmoet Financiën
Rijkstrainee-
programma
Studentendag

Wegwijzer

Help

Over deze site

Publicaties

E-Mail

Laatste wijzigingen

Trefwoordenlijst

Minipoll

Zoeken
Zoeken in Actueel