Gemeente Utrecht


2005 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
58 Vragen van mw. drs. A.C. den Besten, de heer H. Zijlstra,
de heer V. Oldenborg en mw. A. van Rooij
(ingekomen 14 juni 2005)


Bij de behandeling van de Voorjaarsnota op 2 juni jl. bleek dat er veel onduidelijkheid bestaat over de verschillende geldstromen voor het onderhoud aan schoolgebouwen in Utrecht. De financiële inzet - en afstemming daarvan - van zowel de gemeente, de schoolbesturen als de scholen zelf is cruciaal voor een efficiënte aanpak van het achterstallig onderhoud van de schoolgebouwen.

Om tot een beter overzicht te komen van de verschillende middelen en zo de exacte behoefte aan financiële middelen te kunnen bepalen bij de Begroting voor 2006 willen wij het College vragen om antwoord te geven op de volgende vragen:

1. Deelt het College de mening van onze partijen dat het voor de controlerende taak van de gemeenteraad van belang is dat de raad inzicht heeft in de grootte en de inzet van de verschillende financieringen t.b.v. het achterstallig onderhoud aan schoolgebouwen?
2. Deelt het College onze mening dat er onvoldoende duidelijkheid is over de verschillende geldstromen van de betrokken instanties; met name waar het gaat om de financiële inzet van schoolbesturen en scholen zelf? Zo nee, kan het College hier inzicht in geven?
3. Deelt het college onze mening dat de effectiviteit van de inzet van de gemeentelijke middelen mede afhangt van de inzet van de beschikbare middelen van scholen en schoolbesturen?
4. Is het College - net als wij - van mening dat als de gemeente ergens in investeert, een zelfde inspanning van de andere betrokken partijen verwacht mag worden?
5. Is het College bereid om voor de behandeling van de Begroting 2006 inzicht te verschaffen in onder meer:
. de exacte financiële inzet en de afstemming hiervan door de drie betrokken instanties (gemeente, schoolbesturen en scholen) bij het onderhoud aan scholen
. de spreiding van achterstallig onderhoud over scholen en wijken
. de mogelijkheden om geld voor onderhoud te oormerken?
Zo ja, wanneer kunnen wij deze cijfers verwachten? Zo nee, waarom niet?
6. Kan het College deze financiële gegevens verwerken in de in voorbereiding zijnde scenario's voor het wegwerken van het achterstallig onderhoud aan kapitaalgoederen van de DMO?


Antwoord van burgemeester en wethouders
(verzonden 5 juli 2005)


1. Ja. Dat is van groot belang. Informatie over de benodigde en beschikbare budgetten van de gemeente voor onderhoud en vervangende nieuwbouw kunt u nazien in de bij de Voorjaarsnota gevoegde Investeringsnota van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, te heten 'Toekomst van de stedelijke kapitaalgoederen' in de tabel 'Verdieping Onderwijs'. De financiële inbreng van schoolbesturen is geregeld via onderwijswetgeving en de onderwijsverordening die door de gemeenteraad is vastgesteld. Zie ook beantwoording vraag 2.

2. Nee. Er is geen sprake van onduidelijkheid over de vraag wie verantwoordelijk is voor de
financiering van het (achterstallig) onderhoud aan schoolgebouwen of de financiering van nieuwbouw of uitbreiding. De regelgeving hieromtrent is exact vastgelegd in de wet op het primair onderwijs (WPO) en in de wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en vervolgens overgenomen in de verordening onderwijshuisvesting.
Artikel 92 van de WPO regelt de verantwoordelijkheid van de gemeente bij het basis- en speciaal onderwijs. Globaal komt het er op neer dat de gemeente verantwoordelijk is voor het onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw plus vervangende nieuwbouw, en de schoolbesturen voor onderhoud aan de binnenzijde (met uitzondering van renovatiewerkzaamheden) plus voor het schilderwerk aan de buitenzijde.
Artikel 76c van de WVO regelt de verantwoordelijkheid van de gemeente voor voortgezet onderwijs. Vanaf 1 januari 2005 is de WVO veranderd. Vanaf deze datum is de verantwoordelijkheid voor onderhoud en aanpassing aan zowel de buiten- als aan de binnenzijde van schoolgebouwen aan het schoolbestuur overgedragen. Er is echter tevens bepaald dat indien er sprake is van achterstallig onderhoud, de gemeente dit nog voor haar rekening dient te nemen. De gemeente blijft altijd verantwoordelijk voor nieuwbouw en uitbreiding, indien sprake is van ruimtegebrek die bepaald wordt door de normeringen zoals die in de onderwijsverordening zijn vastgelegd (varieert per type onderwijs).

3. Ja. Vanzelfsprekend is de effectiviteit van een gemeenschappelijke inzet groter dan alleen de inzet van de gemeente. De gemeente kan echter de financiële inzet van een schoolbestuur niet afdwingen voor zaken waar ze niet voor verantwoordelijk zijn. De inzet van gemeentelijk middelen hangt daarbij derhalve niet af van de inzet van middelen van schoolbesturen. Wellicht ten overvloede: gezien vanuit het perspectief van de gemeente beperkt onze relatie zich tot de schoolbesturen. De scholen ressorteren onder hun bevoegd gezag. De gemeente moet in principe datgene voor haar rekening nemen waar ze voor aansprakelijk is. Wel spreekt de gemeente Utrecht in individuele gevallen de betrokken schoolbesturen aan op effectiviteit verhogende maatregelen, zoals het Masterplan VO laat zien.

4. Nee, dit hoeft niet perse een zelfde inspanning te zijn, daar de regels over wie welke inspanning moet leveren wettelijk zijn vastgelegd (zie beantwoording vraag 2). De school(besturen) betalen voor het gedeelte waarvoor zij een vergoeding krijgen van het ministerie, de gemeente betaalt voor het gedeelte waarvoor wij een vergoeding krijgen via het gemeentefonds, e.e.a. zoals vastgelegd in de onderwijsverordening. Overigens komt het regelmatig voor dat gemeente en schoolbestuur samen investeren waar een duidelijke meerwaarde ontstaat.

5. Schoolbesturen zijn autonoom in de besteding van de door het Rijk aan hen verstrekte middelen. Daarin kunnen we geen inzicht verschaffen. Voor wat betreft het openbaar onderwijs verwijzen we naar de begroting en het jaarverslag die u jaarlijks voorgelegd worden. Ten aanzien van het gedeelte waar de gemeente verantwoordelijk voor is, is er t/m 2014 sprake van een tekort van EUR 8,6 mln voor onderhoud primair onderwijs, EUR 67,6 mln voor vervangende nieuwbouw primair onderwijs, en EUR 26 mln voor achterstallig onderhoud en vervangende nieuwbouw voortgezet onderwijs. Op verzoek van de Raad is er een onderzoek gaande naar het tekort van EUR 26 mln voor het voortgezet onderwijs. In de 3e Voortgangsrapportage Masterplan VO zal hierover worden gerapporteerd.
Voorgenoemde kosten zijn allen voor rekening van de gemeente. De uitgaven die schoolbesturen moeten doen voor hun deel (onderhoud en aanpassing) komen hier nog bovenop.

De spreiding van het achterstallig onderhoud over de wijken is voor wat betreft het voortgezet onderwijs weergegeven in de Tweede voortgangsrapportage Masterplan VO. De scholen die hierop staan zijn gelijkwaardig over de stad verspreid, aangezien dit Masterplan een gelijkwaardige spreiding juist ten doel stelde, zodat hier bij de keuze voor fusies en de plaats van nieuwbouw rekening mee is gehouden.
Voor wat betreft het primair onderwijs concentreert de problematiek zich met name in de naoorlogse (Grote Steden Beleid)-wijken. Hier komen in absolute zin veel scholen voor en zijn vaak met niet duurzame materialen gebouwd. In Overvecht bijvoorbeeld staan veel schoolgebouwen die daar voor een periode van ca. 20 jaar zijn neergezet, terwijl ze er al ruim 40 jaar staan! Inzicht in spreiding van achterstallig onderhoud over scholen en wijken vindt u in de reeds verstrekte nota "Investeringsnoodzaak Sociale Infrastructuur. De toekomst van de stedelijke kapitaalgoederen". Een nadere specificatie zal plaatsvinden bij het Masterplan Primair Onderwijs.

T.a.v. het oormerken van geld: Het geld voor onderhoud in de begroting en investeringsband van onderwijs is in principe ook daarvoor geoormerkt. Echter vanuit de wet is opgelegd dat indien er sprake is van een capaciteitstekort bij scholen, het oplossen hiervan qua prioritering voorrang krijgt boven onderhoud.


6. Uit bovenstaande blijkt dat de geïnventariseerde tekorten volledig voor rekening van de gemeente komen. Hiermee blijven de cijfers uit de investeringsnota 'Toekomst van de stedelijke kapitaalgoederen' en de nota waarin de scenario's zijn uitgewerkt onveranderd groot. In de scenario's wordt aangegeven dat alle tekorten van onderwijs in categorie A vallen (verplichting volgens wet of verordening). Wel is een splitsing aangebracht in de tijd. Er is geen sprake van de vraag "of" aanpakken van het achterstallig onderhoud wel of niet gedaan moet worden. Slechts van de vraag "wanneer" is sprake, waarbij een aanzienlijk deel (E 29,9 mln) van de problematiek van onderwijs in de categorie meest urgent (0-3 jaar) valt.


---- --