Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland

Standpunt van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) ten aanzien van wetsvoorstel Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) (juli 2005)

---

De CG-Raad wijst het wetsvoorstel WMO af, omdat de WMO geen garanties biedt op de nodige zorg, aanpassingen en voorzieningen voor mensen met een handicap. Voorzieningen die een voorwaarde zijn voor mensen met een handicap om te kunnen deelnemen aan de samenleving.

Redenen om het wetsvoorstel af te wijzen:


* mensen verliezen het recht op woon- en vervoersvoorzieningen. Deze voorzieningen zijn nu geregeld in de Wvg.

* Mensen hebben geen gegarandeerd recht op enkelvoudige huishoudelijke hulp;

* mensen hebben geen gegarandeerd recht op een groot aantal voorzieningen, die nu onder de AWBZ vallen;
* gemeenten mogen naar eigen inzicht eigen bijdragen vragen die kunnen oplopen tot 60 procent van de kosten van een voorziening, waarbij het bruto verzamelinkomen de inkomensindicator is;
* de wet bevat een groot aantal inconsistenties ten aanzien van de probleemstelling, het sturingsconcept, het persoonsgebonden budget, de doeluitkering, de aard en het belang van voorzieningen, de cliëntenparticipatie en de wettelijke verankering;
* het voorstel heeft geen draagvlak bij patiënten- en cliëntenorganisaties. Bovendien is het financiële draagvlak bij gemeenten niet gegarandeerd.

* Het wetsvoorstel is niet gebaseerd op verifieerbare resultaten van onderzoek en evaluaties.


1. Verlies van rechten

Mensen met een beperking kunnen geen aanspraak maken op woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen. De zorgplicht van gemeenten om hierin te voorzien, is niet wettelijk vastgelegd en niet helder en toetsbaar omschreven. Negen maanden na invoering van de wet vervalt de tijdelijke zorgplicht van gemeenten voor rolstoelen, scootmobielen, enkelvoudige huishoudelijke hulp en de resterende AWBZ-voorzieningen. De volgende AWBZ-voorzieningen worden ondergebracht in de WMO, waardoor verstrekking ervan op de tocht komt te staan: diensten bij wonen en zorg, ADL-clusterregeling, zorgvernieuwing GGZ, initiatieven OGGZ, coördinatie mantelzorg en vrijwillige thuiszorg, extra vervoerskosten AWBZ. Na de invoering verdwijnt ook de zorgplicht voor AWBZ-voorzieningen zoals: gehele huishoudelijke verzorging, ondersteunende en activerende begeleiding, AWBZ-vervoer naar dagactiviteiten, ondersteuning door MEE. Hierdoor kunnen mensen met een beperking niet zelfstandig leven en deelnemen aan de samenleving. Zij hebben geen omschreven recht op een voorziening of de nodige zorg en zijn op dit punt afhankelijk van beslissingen van de gemeente.

Een voorbeeld

Iemand die een beenamputatie heeft ondergaan, kan bij vertrek uit het revalidatiecentrum (vanaf april 2007) niet rekenen op een rolstoel. Hij heeft geen zekerheid over woningaanpassingen om in zijn huis te blijven wonen. Hij heeft ook geen zekerheid, over eventuele alternatieve woonmogelijkheden. Heeft hij wel een plek om te wonen, dan kan hij geen aanspraak maken op een individuele of collectieve vervoersvoorziening. Hij kan dan niet meer naar buiten, laat staan ergens naar toe gaan. Als deze persoon is aangewezen op huishoudelijke hulp, kan hij daar geen aanspraak op maken. (Ter informatie: 65 procent van alle blinden en slechtzienden en 57 procent van alle mensen met een lichamelijke beperking is aangewezen op huishoudelijke hulp; 33 procent van de mensen met een verstandelijke handicap maakt gebruik van enkelvoudige huishoudelijke hulp)


2. Eigen bijdragen

Burgers zijn afhankelijk van de beslissingen van gemeenten. Gemeenten hebben een grote beleidsvrijheid om aanvragen voor zorg of voorzieningen af te wijzen of in behandeling te nemen. Wanneer een gemeente wel een voorziening verstrekt, kunnen zij naar eigen inzicht eigen bijdragen heffen die kunnen oplopen tot 60 procent van de kosten van een voorziening, waarbij het bruto verzamelinkomen de inkomensindicator is. De AWBZ-norm voor de enkelvoudige huishoudelijke hulp kan oplopen tot een eigen bijdrage van 70 procent van de aangevraagde voorziening. Ter vergelijking: nu is de maximale eigen bijdrage 45 euro bij een inkomen tot 1.5 x het norminkomen. Er wordt voorbij gegaan aan het feit dat niemand kiest voor een leven met beperkingen, dus ook niet voor een leven met zorg.


3. Inconsistenties in de wet

Financieringsprobleem:
De onbeheersbare stijging van kosten in de AWBZ vormt de aanleiding voor de WMO. Het AWBZ-financieringsprobleem is echter nooit goed onderbouwd, ook niet na een verzoek van de Tweede Kamer. Ook de Raad van State adviseert om in de Memorie van Toelichting een grondige analyse van de financieringsproblemen op te nemen.

Sturingsconcept:
De regering introduceert met de WMO een nieuw sturingsconcept, dat nergens is toegepast en zijn waarde niet heeft bewezen. De Raad van State is kritisch en beschouwt artikel 4 als een ernstige verzwakking van een van de dragende uitgangspunten van het wetsvoorstel. De vraag rijst waarom de regering de ervaringen die met de Wet Werk en Bijstand (WWB) zijn opgedaan, niet heeft verwerkt in het wetsvoorstel. VNG en gemeenten staan immers positief tegenover de WWB, een wet met veel beleidsruimte, landelijke normen en aanspraakomschrijvingen.

Persoonsgebonden Budget:
Binnen de WMO kunnen gemeenten een Persoonsgebonden Budget (PGB) aanbieden; zij zijn daar niet toe verplicht. Het PGB stond aan de basis van de modernisering van de AWBZ. Het PGB is daarbinnen een middel voor mensen om zelf hun verantwoordelijkheid te nemen en keuzes te geven bij het kiezen van een voorziening. Het voorstel in de WMO gaat daar volledig aan voorbij.

Doeluitkering:
De regering neemt geen doeluitkeringen op in de WMO maar stelt een integratie-uitkering voor. Het financiële risico ligt geheel bij gemeenten. De vraag rijst waarom voor collectieve voorzieningen wel doeluitkeringen worden opgenomen en voor individuele voorzieningen niet.

Aard en belang voorzieningen:
De regering wijst in het voorstel op artikel 115 van de gemeentewet door te wijzen op het behartigen van het algemeen belang. Volgens de CG-Raad is dit het argument om in de wet de zorgplicht en een afwegingskader op te nemen.

Cliëntenparticipatie:
De regering kiest voor het horizontale sturingsmodel, dat gebaseerd is op een adequaat participatiemodel. Binnen de Wvg is een dergelijk model vastgelegd in artikel 1a, naar tevredenheid van gemeenten en zelforganisaties. Het is dan hoogst inconsistent om het participatiemodel, dat een wezenlijk systeemkenmerk is van horizontale sturing, niet in de wet vast te leggen. Bovendien kiest de regering voor een wettelijk verplichte adviesaanvraag van eenmaal per vier jaar. Deze keuze strookt niet met de manier waarop belangenorganisaties binnen de Wvg kunnen werken.

Wettelijk Verankering:
In de WMO worden de AWBZ, de Wvg en de Welzijnswet samengevoegd. Deze wetten vinden hun fundering in artikel 22 van de grondwet. In dit licht bezien is het inconsistent dat de WMO, als combinatie van deze wetten, geen wettelijke verankering krijgt. De CG-Raad pleit voor deze wettelijke verankering. Bovendien pleit de CG-Raad voor beschrijving in de Memorie van Toelichting van de begrippen maatregelen, zorg en voorwaarden (allen artikel 22). In de Memorie van Toelichting moet tevens een relatie worden gelegd met de Wet Gelijke Behandeling, de Europese rechten, de Mensenrechten en de Standaardregels van de VN. Daarmee kan het begrip zorgplicht een juridische verankering verkrijgen. De Regering laat na het begrippenkader van de WMO te definiëren. De CG-Raad pleit voor definiëring van begrippen als zorgplicht, zelfredzaamheid, participatie. Ook de Raad van State verzoekt de regering om expliciete definities op te nemen in de wet.

Het ministerie legt geen verbanden met volkshuisvesting, onderwijs, verkeer en vervoer. Dit is inconsistent, te meer daar participatie gebaat is bij toegankelijke woningen, gebouwen, vervoersmiddelen.

Nederland heeft resolutie WHA54.21 ondersteund en aanvaardt daarmee de Internationale Classificatie ICF. Deze classificatie maakt het mogelijk om termen als ondersteuning, zelfstandig functioneren en participatie helder te omschrijven. Het is vreemd en inconsistent dat de Regering er (d.d. 9 december) blijk geeft van onbekendheid met de ICF-classificatie.

Het principe van legitimiteit moet ten grondslag liggen aan het handelen van de regering. Om aan dit principe te voldoen is het nodig dat de regering duidelijke (meetbare), objectieve regels formuleert, aan de hand waarvan bepaald kan worden of iemand een voorziening ontvangt. Met dit zogenaamde afwegingskader wordt het begrip zorgplicht helder en toetsbaar. Met dit afwegingskader moeten ook de omstandigheden van de aanvrager en de doelmatigheid van de individuele voorziening helder omschreven kunnen worden.


4. Draagvlak wetsvoorstel

Onder patiënten- en consumentenorganisaties is er geen draagvlak voor de WMO.
In december 2004 hebben patiënten- en consumentenorganisaties een manifest uitgebracht met hun eisen ten aanzien van de WMO. Het wetsontwerp laat zien dat de regering feitelijk niet is ingegaan op de bezorgdheid van deze organisaties. Het feit dat patiënten- en consumentenorganisaties deelnemen aan de klankbordgroep betekent niet dat er draagvlak is voor het wetsontwerp: men participeerde al voordat het wetsontwerp bekend werd. Ook onder andere partijen in de samenleving is draagvlak niet gegarandeerd.

Gemeenten

Bij de VNG bestaat draagvlak voor de WMO.
Gemeenten zelf zijn echter niet gebonden aan afspraken en intenties van de VNG. Zij zijn daar alleen aan gebonden als afspraken in de wet zijn vastgelegd. Dat het zo werkt bleek in de zaak Emmen, waarin centraal beroep werd aangetekend inzake het Wvg protocol. Afzonderlijke gemeenten twijfelen of zij de systematiek van de WMO wel onderschrijven.

Het financiële draagvlak bij gemeenten is niet gegarandeerd. De vraag rijst hoe gemeenten de WMO kunnen financieren. Gemeenten krijgen, ondanks de verzekering van de staatssecretaris, alleen budgetten waarop het Rijk al kortingen heeft doorgevoerd (20 procent enkelvoudige huishoudelijke hulp). Zij ontvangen bovendien geen afdracht van ingehouden eigen bijdragen. Volgens de regering is de WMO nodig om de sterk oplopende kosten in de AWBZ te beteugelen. In het algemeen kan gezegd worden dat gemeenten met lastenverzwaringen te maken hebben, terwijl hun financiële positie al niet sterk is. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat gemeenten alleen door flinke bezuinigingen op reguliere voorzieningen en de invoering van eigen bijdragen de kosten van de WMO kunnen dragen.

Zorginhoudelijk

In de WMO worden essentiële voorzieningen, die direct samenhangen met de behoefte aan zorg, per definitie gemixt met niet-zorgvoorzieningen. Dit leidt echter niet tot een helder concept, gebaseerd op zelfredzaamheid of zelfstandigheid. Dit leidde tot problemen bij de invoering van de Wvg. De WMO lost deze problemen niet op. Zorgverzekeraars geven aan dat zij ongelukkig zijn met de wijze waarop ingegrepen is in de zorgketen voor chronisch zieken en mensen met beperkingen. Zij vrezen dat zij voor hogere kosten komen te staan. Dit pleit voor een helder onderscheid tussen individuele voorzieningen, als onderdeel van de zorgketen, en collectieve voorzieningen met het oog op participatie.

Burgers

Er bestaat geen onderzoek naar het draagvlak onder burgers voor de WMO. Onderzoek van de CG-Raad laat echter zien dat de solidariteit onder familieleden groot is en dat men bereid is zich als mantelzorger in te zetten. Een voorwaarde voor goede mantelzorg is een professionele infrastructuur als achterwacht. De WMO geeft echter geen zekerheid en geen enkele garantie over de aanwezigheid van een dergelijke professionele infrastructuur. Nu al is het zo dat, in tegenstelling tot de vrijstelling die aan de Tweede Kamer is toegezegd, de mantelzorg (naar draagkracht) in mindering gebracht op de te indiceren professionele zorg. Dat betekent dat de druk op de mantelzorg toeneemt. Deze druk zal in de toekomst alleen maar groter worden. De regering is echter niet in staat om een goede prognose te geven over de mogelijkheden voor mantelzorgers om zich in de toekomst voor grote groepen in te zetten. De beloofde notitie laat inmiddels wel erg lang op zich wachten. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat het draagvlak voor mantelzorg groot is, maar niet op de wijze zoals de regering het voorstelt in de WMO.


5. Gedegen onderzoek ontbreekt

Het wetsvoorstel is niet gebaseerd op verifieerbare resultaten van onderzoek en evaluaties. De Tweede Kamer kan zich op dit moment niet baseren op feitenmaterieel, waarmee aangetoond kan worden of dit grootste decentralisatie-experiment enige kans van succes heeft. De beloofde pilots zijn nog niet begonnen. Zij kunnen dus niet nu al inzichten opleveren voor een toekomstige praktijk. Op dit moment gebruiken VWS en de VNG de pilots niet zoals een pilot bedoeld, namelijk om na te gaan of in dit geval - de WMO een haalbaar voorstel is. Zij gebruiken de pilots om de WMO zo snel mogelijk in te voeren. Het is naar de mening van de CG-Raad dan ook terecht dat de Tweede Kamer stelt eerst de vraag te willen beantwoorden of de WMO ingevoerd gaat worden. Daarna gaat het pas om de vraag hoe de WMO ingevoerd gaat worden.


6. Alternatieve voorstellen

De CG-Raad wil natuurlijk niet stil blijven staan bij negatieve kritiek alleen. De CG-Raad moet werken aan alternatieve voorstellen waarmee wel gestalte kan worden gegeven aan de zorgplicht in de brede zin van het woord.

De Tweede Kamer heeft op dit moment twee mogelijkheden:
1. het wetsvoorstel amenderen

2. besluiten tot uitstel

We kunnen anticiperen op optie 2. Uitstel biedt ons de volgende tussentijdse mogelijkheden:

Afspraken maken met de staatssecretaris over haar inzet om gezamenlijk met gemeenten te komen tot integraal gemeentelijk beleid voor mensen met beperkingen. Daarbij kunnen de huidige mogelijkheden worden benut. Te denken valt aan de mogelijkheden die geboden worden aan gemeenten door de gedecentraliseerde Welzijnswet, de geprotocolleerde Wvg, gemeentelijke bevoegdheden op het terrein van ruimtelijke ordening, prestatieovereenkomsten van gemeenten met woningbouwcorporaties en de Wet Collectieve Preventie.

Uitspreken van de bereidheid om wettelijke belemmeringen waar gemeenten mee te maken krijgen met prioriteit op te heffen (waaronder de belemmeringen in de uitvoering van het bouwbesluit).

Het uitspreken en vastleggen van de intentie om AWBZ-voorzieningen en individuele Wvg-voorzieningen onder te brengen in de nieuwe Zorgverzekeringswet (basisverzekering), bijvoorbeeld vanaf vier jaar na de invoering. Evaluatie van integratieprojecten zal dan waarschijnlijk uitwijzen dat een decentrale aanpak niet effectief is voor de burger en niet bijdraagt aan een sociale infrastructuur die mensen met beperkingen nodig hebben om zelfstandig te functioneren. Als oplossing van deze problematiek heeft een projectgroep van Health Management Forum een voorstel geformuleerd, waar de CG-Raad zich in kan vinden, een voorstel dat tegemoet komt aan alle punten van het Manifest.

Wanneer het integrale gemeentelijk beleid eenmaal werkt, is er voldoende onderbouwing voor de staatssecretaris om een geactualiseerd en consistent wetsontwerp te maken.

---