Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA 's-GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk
ARBO/A&V/05 45117
Onderwerp Datum
SER-advies Evaluatie Arbowet 1998 8 juli 2005
Motie Verburg / De Vries
Uitgangspunten van het door de overheid te voeren arbeidsomstandighedenbeleid zijn een
herallocatie van verantwoordelijkheid tussen overheid en werkgevers en werknemers en het
terugdringen van de regel- en administratieve lastendruk. Werkgevers en werknemers
moeten ruimte hebben - en die ruimte benutten om in goed overleg invulling te geven aan
arbobeleid. Dat moet op een zo kostenefficiënt mogelijke manier, ingebed in het
ondernemingsbeleid en binnen zekere wettelijke begrenzingen. Dat stond centraal in de
adviesaanvraag aan de Sociaal-Economische Raad (SER) van 29 oktober 2004. Dat staat
ook centraal in de wijziging van de Arbowet 1998 per 1 juli 2005, over maatwerk in de
arbodienstverlening.
Bij brief van 13 mei jl. over de motie Verburg / De Vries (TK 29 800, XV, nr. 55) gaf ik aan
het SER-advies over de Arbowet 1998 mee te nemen in de vaststelling van een pakket
maatregelen dat de arboregel- en administratieve lastendruk zoveel als mogelijk terugdringt.
Voorts zegde ik toe binnen een maand na het SER-advies met een reactie op hoofdlijnen te
komen.
De SER heeft zijn advies op 17 juni jl. vastgesteld1. In deze brief geef ik op hoofdlijnen
mijn reactie. Eerst geef ik mijn algemeen oordeel (paragraaf 1). Vervolgens wordt ingegaan
op de hoofdpunten uit het SER-advies (paragrafen 2 tot en met 6). Afgesloten wordt met een
schets van de verdere procedure.
1. Samenvattend algemeen oordeel
Ik stel vast dat de SER de inzet van mijn adviesaanvraag volgt. Ik noem de versterking van
de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers op verschillende niveaus, het
belang van het terugdringen van de regeldruk, alsmede de meer activerende vormgeving van
het handhavingsbeleid. Ik constateer tevens dat de SER daarvoor een andere aanvliegroute
1 De Commissie Arbeidsomstandigheden van de SER heeft op 16 juni jl. een separaat advies vastgesteld over
een aangepast stelsel voor stoffen, naar aanleiding van mijn adviesaanvraag terzake van 19 oktober 2004. Ik
zal apart op het advies van de Commissie reageren. Daarbij zal ik ook ingaan op het rapport Risicogericht
asbestbeleid.
2
kiest en het in de adviesaanvraag voorgestane onderscheid hoog/laag risico als criterium
voor verantwoordelijkheidsverdeling tussen het publieke en het private domein, afwijst.
De SER schetst in zijn advies een arbostructuur met ook een onderverdeling in een publiek
en een privaat domein, maar kiest daarbij het onderscheid doel-/middelbepalingen als
verdelend criterium. In het publieke domein stelt de overheid de doelen vast, met als
uitgangspunt een Europees `level playing field'; in het private domein zijn sociale partners
verantwoordelijk voor de invulling, dus de manieren waarlangs de doelen gerealiseerd
kunnen worden. Die private invulling of uitwerking moet in de visie van de SER worden
vastgelegd in zogenaamde arbocatalogi. De in overleg tussen sociale partners vastgestelde
arbocatalogi (m.n. op sectorniveau) zijn in die visie belangrijke hulpmiddelen voor
ondernemingen en een referentiekader voor de Arbeidsinspectie (AI) bij de handhaving.
Ik onderken met de SER dat het realiseren en het behouden van een Europees `level playing
field' een belangrijke opgave is. De door de SER geschetste arbostructuur draagt bij aan de
beoogde herallocatie van verantwoordelijkheden tussen overheid, werkgevers en
werknemers. Met de SER onderken ik dat realisatie van de beschreven structuur op
Europees niveau een langdurige inzet zal vergen.
Ik constateer dat de SER mijn inzet op vermindering van regeldruk deelt. Daarbij is wel van
belang dat terugdringing van (gepercipieerde) regeldruk ook in het private domein door de
daarvoor verantwoordelijke partijen wordt opgepakt. In dat opzicht verwacht ik van partijen
dat zij in het private domein dezelfde resultaten gaan boeken als mij voor ogen stonden met
de hoog/laag risico benadering.
Winst in het publieke domein zit in de aanpak van de zgn. `nationale kop', dat wil zeggen
dat deel van de regelgeving dat niet Europees bepaald is. Ik stel met tevredenheid vast dat
de SER mijn opvatting deelt dat voor behoud van de bestaande nationale kop zwaarwegende
redenen moeten bestaan.
In de handhaving zullen scherper prioriteiten worden gesteld op basis van risicoanalyse
zoals ook de SER aanbeveelt. Waar werkgever(s) en werknemers zaken goed geregeld
hebben zal dat ook tot uiting komen in een verminderde inspectiedruk. Dit zal
zelfwerkzaamheid stimuleren.
Het advies overziend constateer ik dat de SER op een andere wijze komt tot herallocatie van
verantwoordelijkheden, dan de eerder door mij voorgestane hoog/laag risico benadering.
Die in de adviesaanvraag verwoorde benadering kwam en komt mij als een meer zuivere
afbakening van de overheidsverantwoordelijkheid voor. Anderzijds stel ik ook vast dat bij
consequente doorvoering van de door de SER voorgestane structuur ook duidelijk wordt
waar de overheid voor staat en wat de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers
is. Winst daarbij is dat deze benadering breed door partijen wordt gedragen.
2. SER-advies: nieuwe arbostructuur
De SER beschrijft in zijn advies een arbostructuur met een onderverdeling in een publiek en
een privaat domein. Tot het publieke domein behoren alleen de Arbowet, het Arbobesluit en
de Arboregeling. Het publieke domein bevat heldere concrete doelvoorschriften en geen
middelvoorschriften voor alle relevante arbeidsrisico's, waaraan zoveel mogelijk
gezondheids- of veiligheidskundige (grens)waarden gekoppeld zijn. Doelvoorschriften
3
omschrijven het te bereiken beschermingsniveau tijdens de arbeid. De AI handhaaft hier op.
Waar (nog) geen handhaafbare doelvoorschriften kunnen worden geformuleerd, wordt
voorzien in procesnormen, door het betreffende onderwerp onderdeel te laten zijn van de
algemene beleidsvoeringverplichting in (artikel 3 van) de Arbowet
(inspanningsverplichting). In het Arbobesluit wordt vervolgens deze
beleidsvoeringverplichting uitgewerkt door middel van een `agendabepaling'. Hierin
worden de elementen genoemd die deel uit moeten maken van het arbobeleid over het
betreffende onderwerp binnen bedrijven. Verdere uitwerking geschiedt in het overleg tussen
werkgever(s) en werknemers, aldus de SER.
In het private domein worden tussen werkgevers en werknemers afspraken gemaakt over de
wijze waarop aan de doelvoorschriften kan worden voldaan. Dit kan op het niveau van de
individuele onderneming in het plan van aanpak bij de risico-inventarisatie -en evaluatie
(ri&e), of op sectoraal of centraal niveau op basis van overeenstemming tussen werkgevers
en werknemers. Deze manieren van werken kunnen worden vastgelegd in arbocatalogi
waarin door werkgevers en werknemers erkende middelen zijn beschreven waaruit een
keuze gemaakt kan worden om aan de doelvoorschriften te voldoen. De middelvoorschriften
(die corresponderen met concrete doelvoorschriften) uit de huidige Arbowet, het
Arbobesluit en de Arboregeling en die zoals gezegd uit het publieke domein verdwijnen,
kunnen (zij het niet meer in de vorm van een voorschrift) eveneens een rol spelen bij de
samenstelling van de arbocatalogus.
De SER is van oordeel dat het uitgangspunt van een adequate gezondheidskundige
bescherming van werknemers zou dienen te gelden voor alle werknemers, waar ze ook
werken in Europa. Zo kan ook worden voorkomen dat binnen Europa concurrentie op
arbeidsomstandigheden tussen bedrijven in verschillende lidstaten kan bestaan. De
bovenstaande structuur met onderverdeling in een publiek en een privaat domein en de
daarbij kenmerkende verantwoordelijkheden van werkgevers, werknemers en overheid zou
derhalve ook de Europese arbostructuur moeten zijn, aldus de SER. Dan wordt voor alle
(Europese) werknemers een gelijke publieke bescherming geboden, terwijl in de in te zetten
middelen of procedures om aan de publieke normen te voldoen, rekening kan worden
gehouden met nationale verschillen en verschillen tussen bedrijven en sectoren.
De SER beschouwt zijn voorstellen voor een nieuwe arbostructuur in Nederland als een
`opmaat' naar een situatie waarin sprake is van een Europees `level playing field'.
Reactie
De gedachte achter deze structuur, het realiseren en behouden van een Europees `level
playing field', deel ik. Ook draagt de door de SER geschetste arbostructuur bij aan de
beoogde herallocatie van verantwoordelijkheden tussen overheid, werkgevers en
werknemers. Ik stel vast dat de SER op een andere wijze komt tot die herallocatie dan de in
de adviesaanvraag voorgestelde hoge/lage risico's benadering. Die benadering impliceerde
een zuivere afbakening van de overheidsverantwoordelijkheid in termen van regelgeving en
publieke handhaving. Ik stel echter vast dat ook in de door de SER voorgestane structuur -
bij consequente doorvoering - duidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk is en waarop de
overheid dan wel juist werkgevers en werknemers kunnen worden aangesproken. Ik zet dan
ook in op concrete doelvoorschriften en grenswaarden in het publieke domein, uiteraard met
inachtneming van het uitgangspunt van het Europees `level playing field' en, zoals de SER
het formuleert, een gelijke publieke bescherming voor alle Europese werknemers.
4
Ik maak hierbij enkele opmerkingen.
Ik onderschrijf dat het internationale regelgevingskader in beginsel ook op nationaal niveau
maatgevend moet zijn. Dit betekent dat met nationaal aanvullende normering terughoudend
dient te worden omgegaan. Bij nieuwe Europese regelgeving is `één-op-één' implementatie
het uitgangspunt. Voorts stel ik vast dat de SER mijn intentie deelt - zoals verwoord in mijn
brief van 13 mei jl. aan uw Kamer - dat voor behoud van de bestaande zgn. nationale kop
zwaarwegende redenen moeten bestaan. Leidend criterium daarbij is dat sprake is van zeer
ernstige risico's die tot onherstelbare schade kunnen leiden. Ik betreur het op zichzelf dat de
SER niet duidelijker is over mijn concrete voorstellen voor de nationale kop. De SER
beveelt aan om met sociale partners overleg voeren over de bestaande nationale kop (zie
paragraaf 3). Na overleg met sociale partners, dat uiterlijk 1 september 2005 wordt
afgerond, zal ik mijn eigen afwegingen maken.
Ook anderszins kunnen nationale maatregelen niet los van de Europese context worden
gezien. Europa kan de mogelijkheden voor Nederland begrenzen om zelf te bepalen wat wij
als doelen in het publieke domein formuleren en hoe dat gebeurt. Ook bevat het Europees
acquis nog veel middelvoorschriften; zolang dat zo is dient Nederland die dwingend te
blijven implementeren.
Met de SER onderken ik dan ook dat de beschreven structuur een lange termijn perspectief
is. Ik wil mij er graag voor inzetten dat deze structuur in Europees verband op de agenda
komt, inclusief pleidooi voor concrete doelvoorschriften waaraan zoveel mogelijk
gezondheids- of veiligheidskundige (grens)waarden gekoppeld zijn. Ik zal mij daarom
ondermeer richten tot andere lidstaten en de Europese Commissie. Daarbij wil ik afspreken
dat sociale partners dat vanuit hun rol en positie in te onderscheiden Europese gremia ook
zullen doen.
3. SER-advies: regeldruk en administratieve lasten
Met de voorgestelde arbostructuur valt volgens de SER een terugdringing van regelgeving te
realiseren, alsmede een vereenvoudiging en een betere uitvoerbaarheid van de (resterende)
publieke arboregelgeving en daarmee een administratieve lastenverlichting voor het
bedrijfsleven.
Reactie
Ik ben blij dat de SER mijn inzet op vermindering van regeldruk deelt. De door de SER
voorgestelde arbostructuur biedt volop kansen in dat opzicht. Daarbij is wel van belang dat
terugdringing van regeldruk in zowel het publieke domein als het private domein door de
daarvoor verantwoordelijke partijen wordt opgepakt. Vanzelfsprekend reken ik het publieke
domein tot mijn verantwoordelijkheid en is het private domein de verantwoordelijkheid van
sociale partners. Mijn inzet richt zich dan ook op terugdringing van regeldruk en ervaren
regeldruk, alsmede op reductie van administratieve lasten, waar die gelieerd zijn aan het
publieke domein.
Ik benadruk dat verdere substantiële terugdringing van de (ervaren) regel- en
administratieve lastendruk staat of valt met de wijze waarop sociale partners op landelijk en
---
vooral sectoraal niveau private arrangementen c.q. catalogi tot stand brengen. De
vormgeving, inhoud en kenbaarheid daarvan is hun verantwoordelijkheid.
Regeldruk en ervaren regeldruk
Uit het publieke domein zullen de beleidsregels conform het SER-advies verdwijnen. Dit zal
gebeuren bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Herziening Arbowet 1998.
Op het punt van helderheid en vereenvoudiging in de publieke regelgeving zijn inmiddels
stappen gezet2. Wet -en regelgeving is grotendeels beoordeeld op onnodige detaillering.
Nagegaan is hoe meer transparantie is aan te brengen en wat de mogelijkheden zijn om meer
verantwoordelijkheid bij werkgevers en werknemers neer te leggen. Waar dat Europees
mogelijk is, wil ik de slag maken naar concrete doelvoorschriften, of anders procesnormen.
Voorts zullen meldingen en kennisgevingen van werkgevers aan de AI meer worden
gestroomlijnd en waar (Europees) mogelijk verminderd.
Zoals hiervoor al gemeld is mijn insteek dat voor behoud van (delen van) de nationale kop
zwaarwegende redenen moeten bestaan.
Alles bij elkaar nemend is de inzet om ruim 2/3 van het door Nederland te beïnvloeden
regels - dus niet door Europa opgelegd - uit het regelgevingscomplex te verwijderen.
Voorts wil ik maatregelen nemen in de sfeer van handhaving door de AI, met effecten op de
ervaren regeldruk. Daarop wordt verderop in deze reactie ingegaan (paragraaf 5). Verder is
van belang de participatie van SZW in interdepartementale projecten zoals het Convenant
Strijdige regels. Ook zal SZW uiteraard alle medewerking verlenen aan de Commissie
Stevens, ingesteld door minister Zalm en staatssecretaris Van Gennip, om de ervaren
regeldruk te verminderen.
Administratieve lasten
Deze maatregelen hebben lang niet allemaal meetbare effecten op de administratieve lasten,
volgens de huidige rekenmodellen. Naar mijn inschatting komt de wel meetbare reductie
van administratieve lasten door aanpassing van de Arbowet en het Arbobesluit en
maatregelen in de niet-wettelijke sfeer met betrekking tot de ri&e en meer vraaggestuurde
informatievoorziening, in de periode 2003 tot en met 2007, neer op een vermindering van
administratieve lasten met 27% (ruim 300 miljoen). Ik verwijs naar het overzicht in de
bijlage. De eerste tranche omvatte 18% (ruim 200 miljoen); de nieuwe (tweede) tranche
betreft naar inschatting 9% (bijna 100 miljoen). Bij het wetsvoorstel zal dit nader
gespecificeerd worden.
4. SER-advies: arbocatalogus
In de door de SER geschetste arbostructuur is het in het private domein aan werkgevers en
werknemers om - op basis van overeenstemming tussen de betrokken partijen - manieren en
middelen vast te stellen waarop aan de publieke doelvoorschriften kan worden voldaan en
om afspraken te maken welke van die middelen worden ingezet om aan de
doelvoorschriften te voldoen. De huidige beleidsregels, de Arbo-informatiebladen, de NEN-
normen en arboconvenanten, maar ook het VASt-programma (Versterking
Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen) en het Arbo-MKB activiteitenprogramma kunnen bij
de ontwikkeling en invulling van die arbocatalogi een rol spelen. Ter bevordering van
2 Ik verwees terzake in mijn brief van 13 mei 2005 naar het SZW project doorlichting arboregelgeving.
6
overzichtelijkheid en kenbaarheid is het gewenst dat deze manieren worden vastgelegd;
arbocatalogi op sectoraal en centraal niveau acht de SER daarvoor een goed instrument. Een
arbocatalogus is daarmee een richtinggevend, praktisch en toegankelijk hulpmiddel, dat
(niet limitatieve) mogelijkheden aanreikt om aan de doelvoorschriften te voldoen. Naast
omschrijvingen van technieken en methoden kunnen er bijvoorbeeld goede praktijken in
worden opgenomen, die handreikingen vormen om de eisen te vervullen die de
doelvoorschriften stellen. Ook kan de catalogus normerende documenten en praktische
handleidingen bevatten en kunnen er afspraken in worden opgenomen die door CAO-
partijen bindend worden opgelegd. Verder is het mogelijk dat elementen uit de huidige
arboconvenanten, waarvan voor het merendeel de werking rond 2007 zal aflopen, in de
toekomst een plaats krijgen in de arbocatalogus, naast eventueel een plaats in CAO's.
De SER acht het wenselijk dat met name catalogi op het niveau van de sector
totstandkomen. Daarmee is een koppeling mogelijk met andere vraagstukken en afspraken
op belendende beleidsterreinen. Dit bouwt voort op de bevordering van een integrale
ketenbenadering van preventiebeleid, arbobeleid, verzuimbegeleiding, reïntegratiebeleid en
inkomensbeleid die sociale partners in de Stichtingsverklaring van 5 november 2004 met
elkaar hebben afgesproken. Verwacht mag worden dat dit leidt tot meer maatwerk en tot een
groter draagvlak in de sector.
De voorgestelde structuur impliceert volgens de SER dat de verantwoordelijkheid voor de
totstandkoming, de inhoud en het up-to-date houden aan bijv. de stand der techniek, van een
arbocatalogus volledig berust bij de werkgevers- en werknemers(organisaties) op het
betreffende niveau. De SER acht het daarbij denkbaar dat sociale partners op het nationale
niveau voor de inhoudelijke vulling van de catalogus gebruikmaken van de kennis en
informatie van bijvoorbeeld het Arbo Platform Nederland. Het platform zou ook sector- en
ondernemingscatalogi kunnen verzamelen en de middelen geordend per risico presenteren.
Reactie
Ik ben het met de SER eens dat juist op sectorniveau synergie kan worden bereikt met
andere reeds lopende sectorale afspraken en vraagstukken op belendende beleidsterreinen.
Daarnaast kunnen desgewenst middelen en methoden voor invulling van doelvoorschriften
die reeds sectoraal zijn ontwikkeld en geïmplementeerd, bijvoorbeeld op basis van
afspraken in arboconvenanten, het Vast-programma en het Arbo-MKB
activiteitenprogramma een plaats krijgen in de arbocatalogi. Op deze wijze kan inderdaad de
integrale benadering die sociale partners in de Stichting van de Arbeid op 5 november 2004
hebben afgesproken, totstandkomen.
De SER stelt dat de totstandkoming en de inhoud van de arbocatalogi volledig de
verantwoordelijkheid is van werkgevers en werknemers op het betreffende niveau. Zoals de
SER aangeeft kunnen de beleidsregels, net als de arboconvenanten en bijvoorbeeld de Arbo-
informatiebladen, bij de ontwikkeling en invulling van arbocatalogi een rol spelen. Ik ben
voornemens de beleidsregels in te trekken, bij inwerkingtreding van het komende
wetsvoorstel Herziening Arbowet 1998. In de tussentijd kunnen sociale partners hun
verantwoordelijkheid nemen voor de ontwikkeling van catalogi. Dit kan op zowel sectoraal
als nationaal niveau.
7
De SER ziet voor het ordenen en uitwisselen van kennis en informatie die noodzakelijk is
voor inhoudelijk kunnen vullen en actueel houden van catalogi, een rol weggelegd voor het
Arbo Platform Nederland. Zoals eerder aan u gemeld bij brief van 17 maart jl. inzake de
tussenevaluatie Arbo Platform (TK 25883, nr. 41) ontwikkelt het Platform momenteel een
toekomstvisie. Het huidige Platform loopt begin 2007 namelijk af. In het Bestuurlijk
Overleg dat is voorzien is op 12 oktober a.s. wil ik met sociale partners bespreken wat,
uitgaande van de verantwoordelijkheidsverdeling van het SER-advies, de toekomstige taak
en vormgeving van een eventueel nieuw Platform of een andere wenselijke structuur ter
bevordering van een adequate arbokennisinfrastructuur zou kunnen zijn.
5. SER-advies: handhaving
Het voorstel van de SER voor een nieuwe arbostructuur betekent volgens de SER voor de
handhaving door de AI het volgende. Voorwerp van de handhaving voor de AI zijn de
doelvoorschriften, grenswaarden en procesnormen. Om vast te kunnen stellen of in een
concrete situatie binnen de in de wet geformuleerde doelvoorschriften en grenswaarden
wordt geopereerd, neemt de AI alle genomen (technische en organisatorische) maatregelen
in beschouwing. De AI vormt zich een mening over de mate waarin de arbocatalogus, als
referentiekader, redelijkerwijs voldoende is om aan de doelvoorschriften te voldoen. In
uitzonderingssituaties (waarin er geen arbocatalogus is of indien deze redelijkerwijs niet kan
leiden tot het voldoen aan de doelvoorschriften) formuleert de AI zelfstandig de stand van
de techniek die als norm wordt gebruikt. Dat betekent dat indien de in de arbocatalogus
opgenomen hulpmiddelen naar het oordeel van de AI duidelijk te kort schieten in het bieden
van een afdoend beschermingsniveau of indien er geen arbocatalogus is, de AI kan
aangeven met welke hulpmiddelen een afdoend beschermingsniveau wordt bereikt. Zoveel
als mogelijk is zal daarbij, aldus de SER, in overleg worden getreden met de branche.
De SER adviseert voorts dat de AI bij haar handhaving prioriteiten zal dienen te stellen op
basis van een risicoanalyse (kans x effect). Bij inspecties van de AI dient te worden
gehandhaafd op de risico's die het doel van de inspectie vormen en op misstanden die
inspecteurs tegenkomen, aldus de SER.
Reactie
Naar mijn oordeel gaat van de handhaving zoals de SER beschrijft een activerende werking
uit op zelfwerkzaamheid. Stimuleren van zelfwerkzaamheid, door daaraan in de handhaving
serieus consequenties te verbinden, was ook de strekking van de adviesaanvraag op dit punt.
Het doet ook recht aan de ruimte voor maatwerk die partijen nodig hebben en willen nemen.
Ik zal trachten de gewenste handhavingpraktijk al zoveel mogelijk binnen de huidige
wettelijke mogelijkheden te realiseren, ook voorzover er nog geen catalogi zijn. Daarbij
moet bedacht worden dat bijvoorbeeld de opbrengsten van de arboconvenanten in sectoren
(zoals omschrijving van gangbare of nieuwe technieken en methoden), maar ook bestaande
praktijkrichtlijnen zoals de richtlijn werken op hoogte, in veel gevallen kunnen worden
aangemerkt als stand der techniek. Die kunnen nu reeds het voormelde referentiekader zijn.
Dit laat onverlet, zoals ook de SER aangeeft, dat uiteindelijk de inhoudelijke beoordeling de
verantwoordelijkheid van de AI is.
Ik wijs er voorts op dat de SER met instemming heeft kennisgenomen van de gedachte die
in mijn brief van 13 mei 2005 aan uw Kamer is verwoord, om de inspectieprioriteiten in
8
inspectieprojecten vooraf in korte brochures kenbaar te maken aan de branche. Deze
inspectieprioriteiten zullen ook worden besproken met de betreffende sectoren. Uiteraard
staat daarbij altijd de eigen verantwoordelijkheid van de AI voorop. De prioritering die de
sector zelf in (branche) ri&e-instrumenten tot uitdrukking heeft gebracht zal wel
meegewogen worden en kan in die zin medebepalend zijn voor de inspectieprioriteiten en de
(inhoud van de) brochures waarvan de AI voornemens is branches te informeren. Bij
inspecties van de AI dient vervolgens te worden gehandhaafd op de risico's die het doel van
de inspectie vormen en dus - in lijn met het SER-advies - tot prioriteit zijn gesteld, alsmede
op misstanden die inspecteurs tegenkomen.
Naar mijn mening gaat van deze vernieuwde werkwijze tevens een aanmerkelijke
verlichting van de door werkgevers ervaren regeldruk uit. De winst zit o.m. hierin dat de
overheid meer voorspelbaar wordt en dat er meer draagvlak is voor de zaken die wel
gecontroleerd worden. Bovendien geeft de werkwijze aan werkgevers en werknemers op
ondernemings- en sectorniveau handvatten voor meer gerichte, geprioriteerde sturing op de
inschakeling van arbodeskundigheid. Dit vermindert bij elkaar de ervaren regeldruk.
6. SER advies: sanctionering
De SER onderschrijft het belang van een stevige en gerichte handhaving als activerend
instrument. Het handhavinginstrumentarium dient volgens de SER zodanig te zijn dat
daarvan een preventief effect uitgaat en dat geconstateerde gezondheids- en
veiligheidsrisico's daadwerkelijk worden opgeheven.
Met betrekking tot het voorstel in de adviesaanvraag inzake het wettelijk verankeren van het
instrument `naming and shaming' is de SER van mening dat dit onvoldoende toegevoegde
waarde heeft als `nieuw' handhavingsinstrument voor de AI, en dan ook niet zou moeten
worden gevolgd.
De adviesaanvraag bevat het voorstel om over te gaan tot verdubbeling van de maximaal op
te leggen boete zoals genoemd in artikel 34 Arbowet, dat ruimte biedt voor, naar gelang van
de omstandigheden genuanceerde, verhogingen binnen Beleidsregel 33. De SER is van
mening dat dit een effectief instrument kan vormen in gevallen van overtreding met ernstige
verwijtbaarheid of recidive; daarmee kan het een bijdrage leveren aan een goede werking
van de arbostructuur. De SER sluit zich aan bij het voorstel. Daarbij tekent de SER onder
meer aan dat een genuanceerd boetebeleid in voorkomende gevallen óók moet kunnen
leiden tot het afzien van boeteoplegging of tot het opleggen van een lagere boete.
Ook anderszins pleit de SER voor een genuanceerd sanctioneringsbeleid. Zo zou het
aanreiken van praktische suggesties en verbetermogelijkheden door de AI bij een rondgang
door de onderneming, werkgever en werknemers stimulansen kunnen bieden bij de naleving
van de arboregelgeving. Hoewel de AI niet adviseert, mag wel van haar worden verwacht
dat ze duidelijk maakt waarom een situatie als gevaarlijk wordt aangemerkt. Een verdere
stimulans zou, aldus de SER, kunnen uitgaan van het in voorkomende gevallen geven van
een compliment, indien geconstateerd wordt dat de onderneming goed presteert op
arbogebied (bijvoorbeeld in de vorm van een verklaring dat bij inspectie geen overtredingen
zijn geconstateerd).
---
Reactie
Ik neem kennis van de mening van de SER dat (de mogelijkheid van) publicitaire druk ook
nu reeds voor ondernemingen een prikkel kan zijn tot het nemen van arbomaatregelen.
Daarnaast onderken ik dat de Arbowet 1998 onder meer bij recidive voorziet in
strafrechtelijke afdoening en dat het strafrecht al publicitaire mogelijkheden bevat.
Gelet op de door de SER voorgestane gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling en de op
dit advies gebaseerde verwachting, dat sociale partners op korte termijn een grote
verbeterslag zullen maken, zie ik vooralsnog af om op dit terrein `naming and shaming' als
actief instrument voor de AI wettelijk te verankeren. Wanneer later blijkt dat toch
onvoldoende resultaten worden geboekt, dan behoud ik mij het recht voor om alsnog een
wettelijke verankering van dit instrument aan het parlement voor te stellen.
Met de SER ben ik overigens van mening dat het opleggen van een boete of andere sanctie
geen doel op zich is. De handhaving door de AI dient vooral een bijdrage te leveren aan het
verhogen van het nalevingsniveau van de meest relevante verplichtingen. Hogere boetes
passen in dit beleid. Bij de uitwerking van het boetebeleid inclusief de vaststelling van de
hoogte van de boetes zal rekening worden gehouden met de kanttekeningen die de SER
plaatst. Zo zal bij inspecties nog meer rekening moeten worden gehouden met bijzondere
bedrijfssituaties, wat overigens ook de gepercipieerde regeldruk beïnvloedt. De SER doet
suggesties over het stimuleren van verbeteringen op bedrijfsniveau, of het geven van
complimenten door inspecteurs. Hoewel inspecteurs ook nu al mondeling complimenten
uitdelen, zal ik nagaan hoe een positief stimulerende aanpak verder kan worden verbeterd3.
7. Verdere procedure
Ik streef ernaar om uiterlijk in februari 2006 te komen met een wetsvoorstel Herziening
Arbowet 1998 dat de arboregel- en administratieve lastendruk zoveel mogelijk terugdringt.
Binnen enkele maanden daarna wil ik een ontwerpwijziging van het
Arbeidsomstandighedenbesluit gereed hebben voor advies aan de Raad van State. Mijn
intentie is de nieuwe wetgeving eind 2006 in het Staatsblad te doen plaatsen en in werking
te laten treden.
De maatregelen in de handhavingsfeer worden zoveel mogelijk al in het jaarplan 2006 van
de AI meegenomen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
3 Overigens worden de in bijlage 3 van de adviesaanvraag genoemde maatregelen, zoals
aanpassing van artikel 32 Arbowet 1998, doorgevoerd.
10
Bijlage
Overzicht van de vermindering van administratieve lasten op arboterrein, voor zover
meetbaar op grond van de huidige rekenmodellen
Maatregelen vóór 2003 Omvang
(zie brief aan Kamer 28 november 2002) reductie
Invoering Arbowet 1998 (**) Minimaal
120,0
Totale administratieve lasten ARBO ultimo 2002 (prijzen 2004) ruim 1.132 miljoen.
Maatregelen 2003 -2007, 1e tranche Omvang Omvang
reductie in reductie in %
miljoenen op totale AL
ARBO
Efficiëntere vastlegging RIE's /Plannen van aanpak (ri&e website, 58,0
vereenvoudiging certificering ri&e, digitalisering branche ri&e) (*)
Verbetering informatievoorziening Arbowet, Arbobesluit, Arboregeling 55,0
(o.a. www.arbo.nl) (*)
Wet en regelgeving (**) (i.h.b. afschaffing verplicht werkoverleg, ARIE - 91,2
Integratie veiligheidsrapportages met
BRZO, Integratie regels Mijnbouw; electronische melding asbestsloop,
Totaal 1e tranche 204,2 18 %
Maatregelen 2003-2007, 2e tranche
Maatwerkregeling arbodienstverlening (**) 7,0
Aanpassing interne rapportage- en registratie verplichtingen (zoals 56,8
bedrijfsregistratie arbeidsongevallen, afschaffing schriftelijke rapportage
plan van aanpak) (***)
Stroomlijning informatie en overlegverplichtingen (***) 8,4
Vermindering en stroomlijning meldingen en kennisgevingen aan AI (***) 27,5
Totaal 2e tranche 99,7 9%
Totaal: opbrengst meetbare maatregelen 2003 2007 303,9 27%
Specificatie nieuwe voorstellen volgt bij indiening wetsvoorstel
Exclusief niet meetbare (ervaren) regeldrukvermindering
* = thans volgens planning deels, in 2007 volledig gerealiseerd
** = gerealiseerd
*** = nieuwe voornemens herziening arboregelgeving, incl. adviesaanvraag
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid