Contactpersoon
-
Datum
8 juli 2005
Ons kenmerk
HDJZ/SCH/2005-1582
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
1
Uw kenmerk
-
Onderwerp
Ontwerp-besluit, houdende wijziging van het Rijnvaartpolitiereglement 1995
Geachte voorzitter,
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet, doe ik u
hierbij een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur toekomen,
houdende wijziging van het Rijnvaartpolitiereglement 1995. Het besluit gaat
vergezeld van de daarbij behorende nota van toelichting.
Tevens wordt het onderhavige ontwerp-besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in de Staatscourant gepubliceerd, teneinde een ieder
gedurende dertig dagen in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze
schriftelijk bij mij naar voren te brengen.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Besluit van
houdende wijziging van het Rijnvaartpolitiereglement 1995
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van ,
nr. HDJZ/, Hoofddirectie Juridische Zaken;
Gelet op de op 17 oktober 1868 te Mannheim tot stand gekomen Herziene
Rijnvaartakte (Trb. 1955, 161, en 1964, 83) en op de resolutie van de
Centrale Commissie voor de Rijnvaart van 25 november 2004 (protocol 2004-II-
18) en op de artikelen 4, eerste lid, onder a, en derde lid, en 22, eerste
lid, van de Scheepvaartverkeerswet;
De Raad van State gehoord (advies van , nr. );
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat
van , nr. HDJZ/, Hoofddirectie Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Besluit Rijnvaartpolitiereglement 1995 wordt met betrekking tot het
Rijnvaartpolitiereglement als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.03, vierde lid, wordt "0,8 promille" vervangen door: 0,5
promille.
B
Artikel 4.01, tweede lid, komt te luiden:
2. Een motorschip moet gelijktijdig met een geluidssein een geel helder
rondom schijnend lichtsein tonen. Dit lid is niet van toepassing op een
klein schip en geldt niet voor klokslagen.
C
Artikel 4.06, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen b en c vervallen.
2. Onderdeel b (nieuw) komt te luiden:
b) zich aan boord een persoon bevindt, die houder is van het radarpatent
dan wel van een ander overeenkomstig het Reglement radarpatenten erkend
diploma. Bij goed zicht mag echter van radar gebruik worden gemaakt
teneinde hiermede te oefenen, zonder dat zich een zodanig persoon aan boord
bevindt.
Een klein schip moet bovendien zijn uitgerust met een marifooninstallatie
voor het schip -- schip verkeer, die goed functioneert.
D
In artikel 6.20, tweede lid, komt te luiden:
2. Onverminderd artikel 1.04 geldt het eerste lid, tweede volzin, onder b
en c, niet ten opzichte van een klein schip.
E
Artikel 6.22, tweede lid, komt te luiden:
2. Op gedeelten van de vaarweg waar het teken:
a. A.1a (bijlage 7) is geplaatst, mag een schip met uitzondering van een
klein schip zonder motor niet varen;
b. A.12 (bijlage 7) is geplaatst, mag een motorschip niet varen.
F
Hoofdstuk 6, onderdeel VI, komt te luiden:
VI. Slecht zicht; gebruik van radar
Artikel 6.30 Alle varende schepen bij slecht zicht
1. Bij slecht zicht moeten alle schepen gebruik maken van radar.
2. Elk schip moet bij slecht zicht een snelheid aanhouden die is aangepast
aan de mate van beperking van het zicht, aan de aanwezigheid en de
bewegingen van andere schepen en aan de plaatselijke omstandigheden. Het
moet aan de andere schepen de voor de veiligheid van de scheepvaart
noodzakelijke inlichtingen geven.
3. Een schip moet bij het gaan stilliggen bij slecht zicht de vaargeul
zoveel mogelijk vrij maken.
4. Een klein schip mag bij slecht zicht slechts varen indien het op kanaal
10 of op het daartoe door de bevoegde autoriteit aangewezen andere kanaal
uitluistert.
5. Een schip en een samenstel, die geen gebruik van radar kunnen maken,
moeten bij slecht zicht onverwijld een ligplaats opzoeken.
Artikel 6.31 Stilliggende schepen
1. Een schip dat in de vaargeul of in de nabijheid daarvan buiten havens of
in het bijzonder daartoe door de bevoegde autoriteit bestemde plaatsen
stilligt moet bij slecht zicht op de marifoon uitluisteren. Zodra het via
de marifoon hoort dat andere schepen naderen dan wel zodra en zolang het
van een naderend schip het geluidssein, voorgeschreven bij artikel 6.32,
tweede lid, onder d, of artikel 6.33, onder b, hoort, moet het via de
marifoon zijn positie opgeven.
2. Een schip als bedoeld in het eerste lid, dat geen gebruik van marifoon
kan maken moet, zodra en zolang het van een naderend schip het geluidssein,
voorgeschreven bij artikel 6.32, tweede lid, onder d, of artikel 6.33,
onder b, hoort, als mistsein "één reeks klokslagen" geven. Het schip moet
dit sein herhalen met tussenpozen van ten hoogste een minuut.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op andere schepen van
een duwstel dan de duwboot. Bij een gekoppeld samenstel zijn zij slechts op
een schip van het samenstel van toepassing.
Artikel 6.32 Op radar varende schepen
1. Een schip mag slechts op radar varen indien zowel een persoon die houder
is van het Rijnpatent dan wel een ander bewijs van vaarbekwaamheid erkend
volgens het Reglement Rijnpatenten voor het te bevaren riviergedeelte,
alsmede van het radarpatent, bedoeld in het Reglement radarpatenten, als
een tweede persoon die met deze wijze van varen voldoende op de hoogte is,
zich voortdurend in de stuurhut bevinden. Indien in het certificaat van
onderzoek is aangetekend dat het schip is uitgerust met een
eenmansstuurstelling voor het varen op radar, behoeft de tweede persoon
zich niet voortdurend in de stuurhut te bevinden.
2. Bij het ontmoeten en het voorbijvaren moeten de volgende bepalingen in
acht worden genomen:
a. een in opvaart op radar varend schip moet, zodra het op het scherm
tegemoet komende schepen bemerkt dan wel het een vak van de vaarweg nadert
waar zich schepen zouden kunnen bevinden die nog niet op het scherm te zien
zijn, per marifoon aan die schepen zijn categorie, zijn naam, zijn
vaarrichting en zijn positie opgeven en met hen het voorbijvaren afspreken;
b. een in afvaart op radar varend schip echter dat op het scherm een schip
bemerkt, waarvan de positie of het gedrag tot een gevaarlijke situatie zou
kunnen leiden en dat zich via de marifoon niet heeft gemeld, moet via de
marifoon dit schip op de gevaarlijke situatie wijzen en het voorbijvaren
afspreken;
c. elk op radar varend schip dat via de marifoon wordt opgeroepen moet per
marifoon antwoorden en zijn categorie, zijn naam, zijn vaarrichting en zijn
positie opgeven. Het moet dan met de tegemoet komende schepen het
voorbijvaren afspreken; een klein schip mag evenwel slechts aangeven naar
welke zijde het uitwijkt;
d. wanneer met de van de andere kant komende schepen geen marifooncontact
tot stand komt, moet het opvarende schip:
- "één lange stoot" geven en dit sein zo dikwijls als nodig is
herhalen, en
- de snelheid verminderen en zo nodig stilhouden.
Dit geldt eveneens voor elk op radar varend schip dat met een schip, dat in
of in de nabijheid van de vaargeul stilligt, geen marifooncontact tot stand
kan brengen.
3. Het eerste en het tweede lid gelden ingeval van een duwstel en een
gekoppeld samenstel alleen voor het schip aan boord waarvan zich de
schipper van het samenstel bevindt.
Artikel 6.33 Niet op radar varende schepen
Een schip en een samenstel, die geen gebruik van radar kunnen maken en die
een ligplaats moeten opzoeken, moeten tijdens de vaart naar deze ligplaats
de volgende bepalingen in acht nemen:
a. zij moeten zoveel mogelijk de zijde van de vaargeul aanhouden;
b. een alleenvarend schip en een schip aan boord waarvan zich de schipper
van een samenstel bevindt, moeten als mistsein "één lange stoot" geven. Dit
sein moet worden herhaald met tussenpozen van ten hoogste een minuut. Het
moet voorop een uitkijk hebben, die zich of binnen gezichts- of
gehoorsafstand van de schipper bevindt of een spreekverbinding met hem
heeft. Bij een samenstel behoeft alleen het voorste schip een uitkijk te
hebben;
c. zodra het schip via marifoon door een ander schip wordt aangeroepen,
moet het per marifoon antwoorden en zijn categorie, zijn naam, zijn
vaarrichting en zijn positie opgeven en aangeven dat het niet op radar
vaart en op weg is naar een ligplaats. Het moet daarna met het andere schip
het voorbijvaren afspreken;
d. zodra het schip het mistsein van een ander schip hoort, waarmee geen
marifooncontact tot stand komt, moet het:
- indien het zich in de nabijheid van een oever bevindt, deze oever
aanhouden en daar, zo nodig, gaan stilliggen, totdat het voorbijvaren heeft
plaatsgevonden;
- indien het zich niet in de nabijheid van een oever bevindt, de
vaargeul zoveel mogelijk en zo snel mogelijk vrijmaken.
G
Artikel 7.08 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt de eerste volzin te luiden: Aan boord van een
stilliggend schip dat een teken of tekens moet voeren, bedoeld in artikel
3.14, moet zich voortdurend een terzake kundige bewaker bevinden..
2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.
3. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Aan boord van een stilliggend passagiersschip waarop passagiers
aanwezig zijn moet zich voortdurend een terzake kundige bewaker bevinden.
H
Artikel 9.09 komt te luiden:
Artikel 9.09 Beperking van de scheepvaart tussen Bad Salzig (km 564,30) en
Gorinchem (km 952,50)
1. Tussen Bad Salzig (km 564,30) en Gorinchem (km 952,50) moeten duwstellen
en gekoppelde samenstellen met een lengte van meer dan 186,50 m of een
breedte van meer dan 22,90 m, zodra zij een riviervak naderen waarin zich
schepen zouden kunnen bevinden die nog niet te zien zijn, op het door de
bevoegde autoriteit aangewezen marifoonkanaal hun samenstelling en positie
opgeven en deze gegevens zo dikwijls als nodig is herhalen.
2. Afvarende duwstellen en gekoppelde samenstellen met een lengte van meer
dan 186,50 m of een breedte van meer dan 22,90 m mogen opvarende
duwstellen, gekoppelde samenstellen of schepen met een lengte van meer dan
110 m niet ontmoeten in de riviervakken tussen:
km 575,50 en km 578,50 (Oberspay),
km 606,50 en km 608,50 (Weissenthurm),
km 635,00 en km 637,50 (Unkel),
km 720,50 en km 723,00 (Benrath),
km 740,00 en km 744,00 (Düsseldorf) en
km 784,50 en km 786,50 (Baerl)
In verband daarmede zijn op deze duwstellen en gekoppelde samenstellen de
volgende bepalingen van toepassing:
a. bij het naderen van het betreffende riviervak moeten deze duwstellen en
gekoppelde samenstellen zich regelmatig melden op marifoonkanaal 10;
b. een opvarend duwstel, gekoppeld samenstel of een schip met een lengte
van meer dan 110 m moet, indien is te voorzien dat het een afvarend duwstel
of gekoppeld samenstel zal ontmoeten, benedenstrooms van het betreffende
riviervak stilhouden totdat de afvaart het vak is doorgevaren;
c. wanneer een opvarend duwstel, een opvarend gekoppeld samenstel of een
opvarend schip met een lengte van meer dan 110 m het betreffende riviervak
reeds is binnengevaren, moet een afvarende duwstel en een afvarend
gekoppeld samenstel bovenstrooms van het vak stilhouden totdat de opvaart
het vak is doorgevaren.
3. Tussen het Spijksche Veer (km 857,40) en Gorinchem (km 952,50) mogen de
in het eerste lid bedoelde duwstellen en gekoppelde samenstellen slechts
met toestemming van de bevoegde autoriteit worden samengesteld of
ontkoppeld.
I
Artikel 9.11 komt te luiden:
Artikel 9.11 Varen bij slecht zicht benedenstrooms van het Spijksche Veer
Een schip dat bij slecht zicht benedenstrooms van het Spijksche Veer (km.
857,40) vaart, moet zoveel mogelijk zijn stuurboordswal houden. De
artikelen 6.04 en 6.05 zijn niet van toepassing.
J
Bijlage 6, onderdeel G, komt te luiden:
G. Seinen bij slecht zicht
a. Alleen varend schip of samenstel dat niet op radar vaart
b. Op radar varend schip, wanneer er geen marifooncontact tot stand komt
c. Stilliggend schip
K
Bijlage 7, afdeling I, onder A, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de tekst bij teken A.1a wordt na "lid 2" ingevoegd: , onder a.
2. Bij A.12 word het volgende teken ingevoegd:
3. De tekst bij teken A.12 komt te luiden:
A.12 Verboden voor motorschepen (artikel 6.22, lid 2, onder b).
ARTIKEL II
Dit besluit treedt in werking met ingang 1 april 2006.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
NOTA VAN TOELICHTING
Algemeen
Aanleiding tot de wijziging
Bij haar resolutie van 25 november 2004 (protocol 2004-II-18) heeft de
Centrale Commissie voor de Rijnvaart (verder: CCR) besloten om een
aanzienlijk aantal tijdelijke wijzigingen van het Rijnvaartpolitiereglement
1995 (verder: RPR) die krachtens artikel 1.22 RPR waren vastgesteld, om te
zetten in definitieve wijzigingen.
Administratieve lasten
De wijzigingen in het onderhavige besluit bevatten geen gevolgen voor de
administratieve lasten voor het bedrijfsleven of voor de burgers. Derhalve
is het besluit niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing
administratieve lasten.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
A
Het voorheen vastgelegde verbod van varen onder invloed voor dienstdoende
bemanning en andere personen aan boord van een schip ging uit van een
alcoholpercentage van 0,8 promille. Deze norm is verlaagd naar 0,5 promille
en is daarmee gelijk gesteld met het toegestane alcoholpercentage voor de
schipper dat is opgenomen in artikel 1.02, zevende lid, van het RPR.
Deze wijziging is vastgesteld als tijdelijke wijziging van 1 april 2002 tot
en met 31 maart 2005 bij protocol 2001-II-15 (Stcrt. 2002, 73) en is
verlengd van 1 april 2005 tot en met 31 maart 2006 bij protocol 2004-II-16
(Stcrt. 2005, 61).
B
Voorheen werd in artikel 4.01, tweede lid, verwezen naar een drietonig sein
zoals dat was opgenomen in artikel 6.32, derde lid, onder a, van het RPR.
Met de introductie van nieuwe bepalingen voor het varen bij slecht zicht is
ook artikel 6.32 gewijzigd en is het drietonige sein komen te vervallen.
Artikel 4.01, tweede lid, is in verband met de wijziging van artikel 6.32,
derde lid, onder a, van het RPR aangepast.
Deze wijziging is vastgesteld als tijdelijke wijziging van 1 januari 2003
tot en met 31 maart 2005 bij protocol 2002-II-15 (Stcrt. 2003, 173) en is
verlengd van 1 oktober 2005 tot en met 31 maart 2006 bij protocol 2004-II-
16 (Stcrt. 2005, 61).
C
Artikel 4.06, eerste lid, is aangepast op de nieuwe regeling voor het varen
bij slecht zicht. Het voorschrift in onderdeel b, met betrekking tot de
uitrusting met de drietonige hoorn, is geschrapt en onderdeel c is
dientengevolge verletterd. Tevens is onderdeel b (nieuw) uitgebreid. Naast
het radarpatent zijn nu ook andere diploma's toegestaan die overeenkomstig
het Reglement Radarpatenten zijn erkend.
Deze wijziging is vastgesteld als tijdelijke wijziging van 1 april 2002 tot
en met 31 maart 2005 bij protocol 2001-II-15 (Stcrt. 2002, 73) en is
verlengd van 1 april 2005 tot en met 31 maart 2006 bij protocol 2004-II-17
(Stcrt. 2005, 61).
D
Artikel 6.20, tweede lid, heeft tot doel zeker te stellen dat de
verplichting van grote schepen om snelheid te minderen niet geldt bij
iedere ligplaats voor recreatievaart. Na de wijziging is het voorschrift
van het eerste lid van toepassing waarin is bepaald dat een schip zijn
snelheid zodanig moet regelen dat hinderlijke waterbeweging waardoor schade
aan een varend of stilliggend schip, drijvend voorwerp of kunstvoorwerp zou
kunnen worden veroorzaakt wordt vermeden.
Deze wijziging is vastgesteld als tijdelijke wijziging van 1 april 2004 tot
en met 31 maart 2007 bij protocol 2003-II-22 (Stcrt. 2004, 32).
E
Door een wijziging van zowel artikel 6.22, tweede lid, als bijlage 7 wordt
de mogelijkheid in het leven geroepen voor verschillend beleid ten aanzien
van het toelaten van scheepvaart op bepaalde riviergedeelten, in het
bijzonder het toelaten van recreatievaart. In het vroegere RPR gaf bord
A.1.a de mogelijkheid een vaarverbod in te stellen niet geldend voor kleine
schepen die geen motorschip zijn. Het zijn van een motorschip hangt echter
af van het al dan niet gebruiken van een motor. Met name in Duitsland
bestaat de behoefte om op oude Rijnarmen met een gevoelig milieu ook kleine
recreatievaart te weren die met een motor zijn uitgerust, ongeacht of de
motor wordt gebruikt. Het doel hiervan is de controle op het gebruik van de
motor in een dergelijk gebied te vereenvoudigen. Derhalve is in het RPR het
bord A.12 geïntroduceerd, dat reeds bekend is in het
Binnenvaartpolitiereglement. Dit verkeersteken behelst een vaarverbod voor
alle motorschepen. In combinatie met de introductie van het bord A.12 wordt
de betekenis van bord A.1.a in die zin aangepast dat het daarin vervatte
vaarverbod gaat gelden voor alle schepen die zijn uitgerust met een motor,
met uitzondering van kleine schepen zonder motor.
Deze wijziging is vastgesteld als tijdelijke wijziging van 19 november 2003
tot en met 30 september 2006 bij protocol 2003-I-20 (Stcrt. 2003, 222).
F
Met de wijziging van Hoofdstuk 6, onderdeel VI, is er een geheel herziene
regeling vastgesteld voor het varen met radar en de overige gedragsregels
bij slecht zicht. Uitgangspunt is dat er bij slecht zicht alleen nog op
radar wordt gevaren. Schepen zonder radar dienen voortaan zo spoedig
mogelijk een ligplaats op te zoeken.
Bij de communicatie bij slecht zicht krijgt het gebruik van de marifoon een
hoofdrol. Geluidsseinen bij slecht zicht krijgen dientengevolge een
beperkte betekenis waardoor het zogenaamde drietonige sein voor varende
schepen wordt afgeschaft. Een andere wijziging is dat voor het oefenen in
het varen met radar de mogelijkheid wordt geopend om dit 's nachts te doen.
Deze wijziging is vastgesteld als tijdelijke wijziging van 1 april 2002 tot
en met 31 maart 2005 bij protocol 2002-II-15 (Stcrt. 2002, 73) en is
verlengd van 1 april 2005 tot en met 31 maart 2006 bij protocol 2004-II-17
(Stcrt. 2005, 61).
G
De wijziging van artikel 7.08, eerste lid, is van technische aard. In
plaats van te verwijzen naar zowel artikel 3.14 als naar het ADNR, bevat
het eerste lid na onderhavige wijziging alleen nog een verwijzing naar
artikel 3.14. Deze vereenvoudiging is mogelijk omdat artikel 3.14 reeds de
ADNR verwijzing naar gevaarlijke stoffen bevat.
Naast de wijziging van het eerste lid is er aan artikel 7.08 een tweede lid
toegevoegd. Daarin is vastgelegd dat aan boord van een stilliggend
passagiersschip te allen tijde een terzake kundige bewaker aanwezig dient
te zijn. De aanwezigheid van een bewaker op een stilliggend passagiersschip
was reeds verplicht gesteld onder het tweede lid (oud). De reden om deze
eis in een apart lid op te nemen, is om duidelijk te maken dat er geen
mogelijkheid tot ontheffing bestaat voor bewaking op stilliggende
passagiersschepen. Met de toevoeging van dit tweede lid is artikel 7.08
dientengevolge vernummerd.
Deze wijziging is vastgesteld als tijdelijke wijziging van 1 april 2004 tot
en met 31 maart 2007 bij protocol 2003-II-22 (Stcrt. 2004, 32).
H
Ter verduidelijking dat artikel 9.09 van toepassing is op zowel een duwstel
als op een gekoppeld samenstel, is overal waar er in het artikel
"duwstellen" zijn genoemd "gekoppelde samenstellen" aan toegevoegd.
Duwstellen en gekoppelde samenstellen hebben nagenoeg dezelfde afmetingen
en ervaring heeft geleerd dat voor beide samenstellen dezelfde regels
moeten worden gesteld.
Een tweede wijziging van artikel 9.09 is dat het tweede lid is komen te
vervallen. Daarin was vastgelegd dat de bevoegde autoriteit tussen Bad
Salzig en Gorinchem voor duwstellen een marifoonkanaal aanwijst. Het
uitluisteren op marifoonkanaal 10 wordt voldoende geacht, waardoor het
overbodig is om de bevoegde autoriteit per riviervak tevens een ander
marifoonkanaal aan te laten wijzen.
Tenslotte is artikel 9.09 vernummerd. Het oude vierde lid is vernummerd tot
tweede lid.
Deze wijziging is vastgesteld als tijdelijke wijziging van 1 oktober 2003
tot en met 30 september 2006 bij protocol 2003-I-21 (Stcrt. 2003, 222).
I
In artikel 9.11, tweede lid, werd verwezen naar het drietonige sein,
bedoeld in artikel 6.32, derde lid, onder a. Met de wijziging van onderdeel
VI van hoofdstuk 6 in onderhavig besluit is het drietonige sein komen te
vervallen. Artikel 9.11 is daaraan aangepast. Daarnaast is de redactie van
artikel 9.11 aangepast en is verduidelijkt dat het varen met het blauwe
bord (de artikelen 6.04 en 6.05) op de Rijn in Nederland bij slecht zicht
niet aan de orde is.
Deze wijziging is vastgesteld als tijdelijke wijziging van 1 oktober 2003
tot en met 31 maart 2005 bij proctocol 2003-I-20 (Stcrt. 2003, 222) en is
verlengd van 1 april 2005 tot en met 31 maart 2006 bij protocol 2004-II-16
(Stcrt. 2005, 61).
J
In navolging van de wijzigingen in artikel I, onder F, is Bijlage 6,
onderdeel G, aangepast. Onderdeel G bevat de seinen bij slecht zicht. Door
het marifoongebruik bij slecht zicht verplicht te stellen, worden
klokseinen minder gebruikt. Om die reden kunnen de klokseinen worden
vereenvoudigd.
Deze wijziging is vastgesteld als tijdelijke wijziging van 1 april 2005 tot
en met 31 maart 2006 bij protocol 2004-II-17 (Stcrt. 2005, 61).
K
Voor de toelichting bij de wijziging van bijlage 7 wordt verwezen naar de
toelichting bij artikel I, onder E.
De wijziging van bijlage 7 is vastgesteld als tijdelijke wijziging van 1
oktober 2003 tot en met 30 september 2006 bij protocol 2003-I-20 (Stcrt.
2003, 222).
Artikel II
De datum van inwerkingtreding vloeit voort uit de CCR resolutie van 25
november 2004 (protocol 2004-II-18).
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Ministerie van Verkeer en Waterstaat