Ministerie Tewerkstelling en Arbeid Belgie

Overwerk

De keuze van de werknemer om sommige overuren niet in te halen

De wet van 3 juli 2005 (Belgisch staatsblad van 19 juli 2005) regelt de mogelijkheid voor de werknemer om af te zien van het inhalen van sommige overuren.

Deze nieuwe regeling vloeit voort uit het ontwerp van interprofessioneel akkoord 2005-2006.

Inhaalrust : principe

De bepalingen van de Arbeidswet van 16 maart 1971 maken op enkele uitzonderingen na het inhalen van alle overschrijdingen van de wekelijkse grens van de arbeidsduur verplicht.

Dit principe geldt zowel voor overschrijdingen van de normale grenzen van de arbeidsduur als gevolg van structurele afwijkingen, zoals bijvoorbeeld bij ploegenarbeid, continu-arbeid of nieuwe arbeidsregelingen als in geval van overschrijdingen die echte overuren zijn.

Het aantal arbeidsuren (of hiermee gelijkgesteld) van elke werknemer, die in het kader van een of meer afwijkingen meer uren heeft gewerkt dan de normale wekelijkse arbeidsduur, mag op het einde van de referteperiode (in principe een trimester, maar via CAO of zelfs via het arbeidsreglement kan deze referteperiode verlengd worden tot 1 jaar) niet meer bedragen dan het resultaat van de volgende vergelijking:

Aantal weken in de referteperiode

X

Wekelijkse arbeidsduur zoals voorzien door de wet of CAO

=

Maximumaantal arbeidsuren (of hiermee gelijkgesteld)

Maximumaantal arbeidsuren (of hiermee gelijkgesteld)

Hetzij, in de loop van een trimester, maximum:

13 X 40 uren = 520 uren

Om deze berekening te maken moet men daarenboven rekening houden met het volgende:

* de na te leven wekelijkse arbeidsduur is de wettelijke duur van 40 uren of een lagere duur vastgelegd in het kader van een arbeidsduurvermindering voor zover deze arbeidsduurvermindering betrekking heeft op de effectieve wekelijkse arbeidsduur (elke week minder dan 40 uren) en niet op een gemiddelde wekelijkse arbeidsduur (40 uren per week en toekenning van een aantal dagen inhaalrust);


* de periodes van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en feestdagen worden gelijkgesteld met arbeidsduur.

De enige overuren die ontsnappen aan deze veralgemeende verplichting tot inhalen zijn de overuren die verricht worden door de werknemers van de onderneming in geval van overmacht (ongeval of dringende arbeid aan machines of materieel: artikel 26, §1, 1° en 2° van e Arbeidswet).

De keuze die aan de werknemer wordt gelaten inzake het inhalen van sommige overuren

De nieuwe regeling geeft aan de werknemer de mogelijkheid om af te zien van het inhalen van sommige overuren.

Welke overuren

Deze mogelijkheid is er enkel voor overuren als gevolg van:
* een buitengewone vermeerdering van werk (artikel 25) en dus verricht na akkoord van de vakbondsafvaardiging en na toelating van de inspecteur-districtshoofd van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;


* een onvoorziene noodzakelijkheid (artikel 26, §1, 3°) na akkoord van de vakbondsafvaardiging (of mededeling achteraf zo het dringend karakter het aanvragen van het akkoord in de weg staat) en mededeling aan de inspecteur- districtshoofd van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

Hoeveel overuren

De keuzemogelijkheid van de werknemer om niet in te halen is beperkt.

Zij kan enkel betrekking hebben op 65 uren per kalenderjaar.

Dit quota van 65 uren kan verhoogd worden maar mag 130 uren per kalenderjaar niet overschrijden.

Dergelijke verhoging is maar mogelijk na een onderhandelingsprocedure die door een koninklijk besluit wordt vastgesteld.

Deze procedure kent twee fases:

* tot 1 oktober 2005 kan deze verhoging op algemene wijze geregeld worden door een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten binnen een paritair (sub)comité;


* vanaf 1 oktober 2005 kan bij afwezigheid van een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst de toelating om het quotum te verhogen worden neergeschreven in een collectieve overeenkomst, die op ondernemingsvlak wordt gesloten met alle representatieve organisaties die vertegenwoordigd zijn in de vakbondsafvaardiging of, bij ontstentenis van vakbondsafvaardiging, via de procedure tot wijziging van het arbeidsreglement; deze verhoging, op ondernemingsvlak overeengekomen, zal door het paritair (sub)comité moeten worden goedgekeurd vooraleer in werking te kunnen treden.

De keuze van de werknemer

Het principe blijft dat deze overuren moeten worden ingehaald.

De werknemer zal dus uitdrukkelijk moeten afzien van zijn inhaalrust.

Hij zal dit moeten doen nog voor het aflopen van de betaalperiode waarbinnen deze uren gepresteerd werden. Een bediende, die per maand wordt betaald, zal zijn vraag om af te zien van inhaalrust moeten formuleren nog voor het einde van de maand waarbinnen overwerk werd gepresteerd.

De werknemer die voor geen inhaalrust kiest ontvangt op het einde van de betaalperiode zowel zijn loon aan 100% als de wettelijke toeslag voor overwerk van 50 of 100%.

De werknemer die inhaalrust verkiest zal op einde van de betaalperiode enkel de wettelijke toeslag voor overwerk van 50 of 100% ontvangen terwijl zijn loon hem bij het opnemen van de rust wordt uitbetaald.

De interne grens van de arbeidsduur tijdens de referteperiode

De mogelijkheid om de arbeidsduur over de referteperiode te spreiden is niet onbeperkt.

De wetgever heeft willen vermijden dat werknemers te veel gedurende te lange periodes zouden moeten presteren.

Regelmatig zal inhaalrust moeten worden toegekend. Vandaar dan ook dat het aantal uren dat boven de gemiddelde arbeidsduur mag worden gepresteerd tijdens de referteperiode op geen enkel ogenblik 65 uren mag overschrijden. In het kader en via de hierboven beschreven procedure voor het verhogen van het quotum dat niet moet worden ingehaald, mag de interne grens worden verhoogd tot 130 uren wanneer deze overuren het gevolg zijn van de twee uitzonderingen die reeds werden genoemd (buitengewone vermeerdering van werk en onvoorziene noodzakelijkheid).

Speciale regeling (de regeling van het vroegere artikel 26bis, §2bis)

Nog voor de huidige wijziging bestond er een artikel 26bis, §2bis dat het mogelijk maakte om een aantal overuren vast te leggen dat niet moest worden ingehaald voor zover die uren het gevolg waren van dezelfde artikelen als in de nieuwe regeling (artikel 25 -buitengewone vermeerdering van werk- en artikel 26, §1, 3° -onvoorziene noodzakelijkheid).

Het bedrag is beperkt tot 65 uren per kalenderjaar en mag enkel toegepast worden in die sectoren waar er binnen het paritair (sub)comité een collectieve arbeidsovereenkomst werd gesloten.

In de sectoren waar dergelijke overeenkomst bestaat:
* mag deze overeenkomst blijven bestaan (die toelaat om overuren niet in te halen zonder dat de werknemer de keuze hiertoe heeft); Is de overeenkomst voor een bepaalde tijd gesloten dan kan zij worden verlengd voor zover zij nog niet verstreken is; zij kan ook worden gewijzigd;


* naast de uren die in deze overeenkomst werden voorzien, hebben de werknemers die onder de toepassing vallen van de overeenkomst, de mogelijkheid om te kiezen voor het niet-inhalen van 65 overuren (naast deze die werden vastgesteld bij de sectorale overeenkomst) op voorwaarde dat het opnieuw gaat om overuren gebaseerd op een buitengewone vermeerdering van werk of een dringende noodzakelijkheid.

De nieuwe regeling over het niet-inhalen van sommige overuren op vraag van de werknemer treedt in werking op 19 juli 2005.