Gemeente Utrecht


Beantwoording vragen over BRU visie op nieuwe industrieterreinen
72 Vragen van de heer drs. H. Zijlstra
(verzonden 14 juli 2005)


In het Utrechts Nieuwsblad van maandag 4 juli 2005 werd beschreven dat er in de regio Utrecht over enkele jaren geen plaats meer is voor nieuwe industrieën, op- en overslagbedrijven en transportbedrijven. Volgens de BRU worden er voor nieuwe extensieve bedrijvigheid en industrie geen nieuwe bedrijfsterreinen meer ontwikkeld. De BRU wil inzetten op een beperkt aantal nieuwe kantorenterreinen langs de snelwegen A2 en A12. Dit staat weergegeven in het BRU structuurplan 2005-2015.

Het structuurplan wordt na het zomerreces in de commissie SO behandeld. Voor een goede behandeling wil de VVD graag voor de commissiebehandeling het standpunt van het college weten over bovenstaande koers van de BRU. De VVD maakt zich zorgen over de eenzijdige benadering die door de BRU gekozen is. Utrecht heeft al een duidelijke oververtegenwoordiging van zakelijke dienstverlening en op deze wijze wordt deze eenzijdigheid in de Utrechtse economie verder versterkt. Daarnaast heeft de gekozen BRU benadering ook gevolgen voor de werkgelegenheid van lager opgeleiden. Voor deze groep is het momenteel al moeilijk om een baan te vinden en als er in de regio Utrecht alleen nog wordt ingezet op kantorenterreinen en dus vooral wordt ingezet op werkgelegenheid voor hoger opgeleiden, dan dreigen de lager opgeleiden buiten de boot te vallen. De VVD vindt het buitengewoon belangrijk dat ook deze groep in staat wordt gesteld om een baan in de regio Utrecht te vinden en dat dreigt door de voorgenomen koers van de BRU steeds moeilijker te worden. Daarbij heeft het college anderhalf jaar geleden bij de discussie over het veranderen van de bestemming van bedrijventerrein Haarrijn aangegeven dat het vanuit werkgelegenheid- en economisch oogpunt onverstandig was om de bestemming van bedrijventerrein C (industrie en extensieve bedrijvigheid) te wijzigen naar woningbouw. Deze fout lijkt echter herhaald te worden als de BRU benadering zou worden gevolgd.

Dit brengt de VVD fractie in Utrecht tot de volgende vragen:
1. Steunt het college de koers zoals die door het BRU is weergegeven in het structuurplan 2005-2015 met betrekking tot te ontwikkelen bedrijfsterreinen?
2. Welke acties gaat het college ondernemen om verdergaande eenzijdigheid in de Utrechtse economie tegen te gaan en hoe verhoudt zich dat tot de geschetste plannen van de BRU?
3. Welke acties gaat het college ondernemen om te zorgen dat er voldoende werkgelegenheidsaanbod voor lager opgeleiden wordt gecreëerd en hoe verhoudt zich dat tot de geschetste plannen voor de BRU?
4. Kan het college aangeven hoe het kan gebeuren dat anderhalf jaar geleden wordt erkend dat het vanuit werkgelegenheids en economisch aspect onverstandig was om geen bedrijventerrein C (Haarrijn) te ontwikkelen en dat het BRU nu een vergelijkbare onverstandige koers wil inzetten?


Antwoorden van burgemeester en wethouders
(verzonden 23 augustus 2005)

1. Ja, het college steunt de koers die door het BRU is weergegeven in het Regionaal Structuurplan (RSP). De inzet van het BRU met betrekking tot te ontwikkelen bedrijventerreinen is immers een weergave van de reeds door de gemeente Utrecht voorgestane economische ontwikkeling (Economisch Profiel Utrecht 2010 en ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Utrecht 2015/2030). Het BRU geeft in het RSP alleen aan waar deze haar ruimtelijk beslag kan krijgen.


2. Het college is van mening dat Utrechtse regio al een veelzijdige economie heeft en verwacht wordt dat de plannen van het BRU niet zullen leiden tot een eenzijdige economische structuur. De economische koers van de gemeente en het BRU zet in op een duurzame versterking en vernieuwing van de bestaande economische structuur van de regio en op doorgaande selectieve economische groei en ontwikkeling in randstedelijk verband. Kansrijke sectoren voor de(toekomstige) Utrechtse economie zijn de zakelijke dienstverleners (consultancy, financiële diensten en ICT), het medisch cluster, het cluster 'gastvrijheid' (leisure voorzieningen, beurs-, opleidings- en congresfaciliteiten, horeca en detailhandel) en het MKB-ondernemerstalent. Blijvende aandacht is er voor de bestaande bedrijvigheid. Deze vormt namelijk de structurele basis voor de lokale werkgelegenheid en krijgt, indien mogelijk, een plek aangeboden in het Utrechtse. Bovenstaande economische koers zorgt er voor het eerst voor dat Utrecht en de regio kiezen voor een duidelijke profilering van de economische positie op zowel regionaal, randstedelijk als nationaal niveau. Dit zal op den duur leiden tot een meer gedifferentieerde economische structuur van de regio. Bovenstaande economische koers wordt door het BRU ruimtelijk gefaciliteerd in het nieuwe RSP.

3. In het huidige beleid van het BRU en de gemeente Utrecht is veel aandacht voor behoud van de werkgelegenheidsstructuur. De inspanningen zijn erop gericht om minimaal de bestaande bedrijvigheid te behouden en ervoor te waken dat er werkgelegenheid uit deze regio wegvloeit. Het is dan ook niet nodig om aanvullende acties te ondernemen. Wel moet worden geconstateerd dat het aantal banen in vooral de industrie de afgelopen jaren is afgenomen. Utrecht wijkt hierbij niet af van de landelijke ontwikkeling. Hier staat tegenover dat ook lager opgeleiden profiteren van de werkgelegenheid die wordt gecreëerd in de zakelijke dienstverlening, het medisch cluster, het gastvrijheidcluster en het MKB. Dit gaat om banen in de sectoren zelf en om afgeleide werkgelegenheid (het spin-off effect).

4. Allereerst wordt bij Haarrijn nog steeds een bedrijventerrein C ontwikkeld (het oostelijk deel). Het is verder niet de bedoeling van het college om de huidige planvoorraad voor bedrijventerreinen van de categorie C te wijzigen. Zowel het BRU als het college (de gemeente Utrecht) streven naar het voldoende beschikbaar stellen van bedrijventerrein om aan het behoud van de lokale werkgelegenheid te voldoen. Met de reservering van 100 hectare bedrijventerrein in Rijnenburg gaan college en BRU er vooralsnog van uit dat dit voldoende is om aan de vraag tot 2015 te voldoen. Bij de ontwikkeling en invulling van de bedrijventerreinen ligt het accent primair op het bieden van ruimte aan bestaande Utrechtse bedrijven.


---- --