Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's GRAVENHAGE

Uw brief Ons kenmerk
WBJA/BV/05/84728

Onderwerp Datum
Aanbieding rapport van de Ambtelijke 26 oktober 2005
Commissie Toezicht II betreffende de
zelfevaluatie van de Inspectie Werk en
Inkomen


1. Inleiding

Ter implementatie van de kaderstellende visie op toezicht uit 2001 (TK 2000-2001, 27831, nr. 1) zijn zelfevaluaties van toezichtarrangementen op rijksniveau uitgevoerd. Deze zelfevaluaties zijn vervolgens intercollegiaal getoetst door een interdepartementaal samengestelde commissie, de Ambtelijke Commissie Toezicht II (hierna: de Commissie). De Commissie legt haar bevindingen vast in een eindrapport, dat conform de kaderstellende visie op toezicht aan de TK bekend dient te worden gemaakt.

Bijgaand zend ik u, mede namens de Staatssecretaris, het Rapport van bevindingen betreffende de zelfevaluatie van de Inspectie Werk en Inkomen, dat de Commissie mij op 24 mei 2005 heeft toegezonden. De Commissie schrijft hierin met instemming kennis te hebben genomen van de zelfevaluatie van IWI. In deze brief geef ik mijn reactie op de belangrijkste bevindingen en aanbevelingen van de Commissie. De Commissie heeft deze in haar rapport gerangschikt naar de volgende onderwerpen: aansturingsrelaties, handhavingsstrategie, relatie met andere toezichthouders, functiescheiding en horizontalisering. In mijn reactie volg ik deze rangschikking.


2. Aansturingsrelaties

2.1 Aansluiting op de politieke en beleidsmatige context
De Commissie stelt vast dat IWI een signalerende toezichthouder is die voor de effectuering van het toezicht sterk afhankelijk is van het beleidsdepartement. Een belangrijke functie van het toezicht is immers om een bijdrage te leveren aan (een verbetering van) de aansturing vanuit het departement. De Commissie concludeert daarom dat het toezicht door IWI zo goed mogelijk moet aansluiten bij de politieke/beleidsmatige context.
Ik onderschrijf deze conclusie en stel tegelijkertijd vast dat hier sprake is van een groeiproces. IWI is ontstaan uit de voormalige directie Toezicht van SZW en het voormalige zelfstandig bestuursorgaan College van Toezicht Sociale Verzekeringen (CTSV), en heeft zich nu ontwikkeld richting departementaal toezichthouder. Als departementaal toezichthouder is de samenwerking tussen IWI en beleidsdirecties ­ uiteraard zonder af te

2

doen aan de onafhankelijkheid van het toezicht ­ van groot belang, zodat er een goede aansluiting kan zijn op de beleidsmatige en politieke actualiteit. Ik constateer dat IWI hier in haar Meerjarenplan 2006-2009 (TK 2004-2005, 26448, nr. 216, bijlage) en in het Jaarplan 2006 (TK 2004-2005, 26448, nr. 216, bijlage) uitgebreid aandacht aan schenkt en er ook concrete acties aan koppelt. Zo heeft IWI in het Jaarplan 2006 meer ruimte voor onvoorzien, spoedeisend of ad hoc onderzoek gereserveerd om beter in te kunnen spelen op de politieke en beleidsmatige actualiteit. Ook is hierin voor de eerste maal het leveren van expertise aan de beleidsdirecties van het departement afzonderlijk in de programmering opgenomen.

2.2 Afstemming informatie-uitwisseling voor sturing en toezicht
De Commissie stelt dat sturing en toezicht in sterke mate met elkaar verbonden zijn, en vindt het daarom van belang dat tussen IWI en beleidsdepartement afstemming plaatsvindt over onder meer de informatie die van belang is vanwege de aansturing en voor het toezicht. Ten aanzien van het gemeentelijk terrein is deze afstemming geregeld in het Beleidsplan Informatieuitvraag SZW (BIS) op grond van art. 78, lid 2, WWB. Hierin is vastgelegd welke informatie de minister aan het college en de gemeenteraad vraagt voor het toezicht, de statistiek, de informatievoorziening en de beleidsvorming.
Wat betreft de SUWI-organisatie's zijn tussen beleidsdepartement en IWI afspraken gemaakt over de wijze waarop de toezichtactiviteiten van IWI aansluiten bij de behoefte van het departement. Afgesproken is dat de minister beleidsmatige normenkaders vaststelt, het toezichtkader. Het toezichtkader geldt als vertrekpunt voor het toezicht en bestaat uit actuele wet- en regelgeving en de jaarlijkse afspraken van de minister met SUWI-organisaties. IWI operationaliseert, onafhankelijk, het toezichtkader en formuleert de daarbij behorende vraagstellingen. Zij maakt vervolgens waar mogelijk gebruik van de bestaande kwartaal- en jaarverantwoordingen en van door anderen verricht onderzoek. Dit laat uiteraard onverlet dat IWI, waar zij dit nodig acht, ook zelf verdiepend onderzoek verricht. In het Meerjarenplan 2006-2009 formuleert IWI als doelstelling m.b.t. het informatiebeleid: "Hoe beter het informatiebeleid en de gegevensuitwisseling, hoe minder de toezichtbelasting van de uitvoering. Het ministerie van SZW en IWI moeten één informatiebron worden, waardoor beleids- en toezichtmedewerkers nooit meer hetzelfde komen vragen aan de uitvoeringsorganisaties." (TK 2004-2005, 26448, nr. 216, p. 24)

2.3 Interventiebevoegheden
Het toezicht dat IWI houdt op de uitvoeringsorganisaties op het terrein van werk en inkomen is signalerend toezicht. Op basis van onderzoek komt de inspectie tot een oordeel over de uitvoering, dat ter kennis wordt gebracht van de minister, het parlement en de uitvoeringsorganisaties. Het is vervolgens aan de minister om te bepalen of er aanleiding is richting de uitvoeringsorganisaties te interveniëren, bijvoorbeeld door aanpassingen in de aansturing.
De Commissie acht het in haar rapport `aan te bevelen dat toezichthoudende taken niet worden beperkt tot signalering alleen, maar dat daaraan ook handhavinginstrumenten worden gekoppeld'. Dit zou betekenen dat de inspectie op basis van haar bevindingen ook zelf zou interveniëren richting de uitvoeringsorganisaties. Ik acht dit niet wenselijk. Het toezicht dat IWI uitoefent is gericht op de kwaliteit van de uitvoering en het beleid, en is daarmee een onderdeel van de governance-driehoek van SZW. Eventuele interventies op basis van toezichtbevindingen dienen naar mijn mening daarom te worden bezien in het geheel van de governance van de uitvoeringsorganisaties waarvoor ik als minister verantwoordelijkheid draag. Ik constateer dat deze opvatting ook in lijn is met de nieuwe kaderstellende visie op toezicht "Minder last, meer effect; zes principes van goed toezicht"


3

die bij brief van 12 oktober 2005 door de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties naar uw Kamer is gestuurd: "Wanneer sprake is van toezicht op zelfstandige bestuursorganen ligt het in de rede dat de interventies worden uitgevoerd door de minister zodat sturing en interveniërend toezicht in één hand liggen." ("Minder last, meer effect", p. 31).

3. Handhavingsstrategie

3.1 Toezicht op SUWI-zbo's
De Commissie stelt dat IWI niet alleen een rol zou moeten vervullen als signalerend toezichthouder richting de minister, maar dat het toezicht ook een toegevoegde waarde zou moeten hebben voor de uitvoeringsorganisaties zelf. Tot nu toe is dit volgens de Commissie nog onvoldoende van de grond gekomen vanwege de sterke veranderingen waaraan zowel IWI als ook het veld van de uitvoering de laatste jaren onderhevig zijn geweest. De Commissie concludeert dan ook dat de meerwaarde van het IWI-toezicht voor de uitvoeringsorganisaties zelf een belangrijk ontwikkelpunt is.
Deze conclusie van de Commissie onderschrijf ik. Zowel IWI als de uitvoeringsorganisaties CWI en UWV hebben de laatste jaren met grote organisatorische en beleidsmatige veranderingen te maken gehad. Hierdoor heeft IWI met name invulling gegeven aan haar rol als signalerend toezichthouder richting de minister. Op basis van deze toezichtbevindingen kon de aansturing vanuit het departement verbeterd worden met als resultaat een betere uitvoeringspraktijk. Ik constateer dat IWI in de komende jaren ook de directe meerwaarde van haar werkzaamheden voor de uitvoeringsorganisaties zelf meer gewicht wil geven. In het Meerjarenplan 2006-2009 schrijft de inspecteur-generaal dat het huidige toezicht van IWI nog hoofdzakelijk risicogericht is. IWI gaat hierin verandering brengen door het toezicht minder eenzijdig te richten op risico's en meer op het verwerven van inzicht in uitvoeringskwesties, het geven van verklaringen en het vinden van verbeteringsrichtingen (TK 2004-2005, 26448, nr.216, p. 14). Ik verwacht dat deze verandering tot een meerwaarde van het toezicht voor de uitvoeringsorganisaties zelf zal leiden.

3.2 Toezicht op gemeenten
Naar het oordeel van de Commissie is het een punt van aandacht dat kleine gemeenten er behoefte aan hebben ondersteund te worden om de inrichting van het primaire proces van uitkeringsverstrekking adequaat vorm te geven. De wijze waarop de gemeente de uitvoering van de WWB en andere wetten organiseert behoort tot haar eigen bevoegdheid. Wel ondersteunt het departement initiatieven van de VNG en Divosa die erop gericht zijn om hun leden bij de uitvoering van de WWB en andere wetten te ondersteunen. Ook via tijdelijke subsidieregelingen ondersteunt het departement de samenwerking tussen gemeenten, waarmee zij hun krachten en kennis kunnen bundelen. Indien gemeenten behoefte hebben aan uitleg van of informatie over rijksregels, kunnen zij gebruik maken van verschillende instrumenten, zoals het Gemeenteloket op Internet, de Gemeenteloket- telefoon, de Verzamelbrieven en de jaarlijkse Gemeentedagen. Deze departementale instrumenten staan overigens los van de toezichttaken zoals die bij wet aan IWI zijn opgedragen.
De constatering van de Commissie dat IWI een bij de nieuwe
verantwoordelijkheidsverdeling passende afstandelijke toezichtrol vervult en dat deze door de onder toezicht gestelden over het algemeen goed gewaardeerd wordt, vind ik waardevol.


4

3.3 Toezicht op certificatie- en keurende instellingen
De Commissie vraagt in de paragraaf over het toezicht op de certificatie- en keurende instellingen (cki's) nadrukkelijk aandacht voor de door de cki's ervaren leemte van het ontbreken van toezicht op niet gecertificeerde bedrijven. Het toezicht van SZW op arbeidsomstandigheden wordt uitgevoerd door de Arbeidsinspectie (AI) en IWI. Zoals ook door de Commissie zelf wordt aangegeven, valt het toezicht op bedoelde bedrijven niet onder de verantwoordelijkheid van IWI (doet 2e lijnstoezicht). Aangezien de AI toezicht houdt op alle ruim 600.000 bedrijven in Nederland, worden de activiteiten van de AI vooral gebaseerd op een gedegen risicoanalyse. Op die wijze wordt daar inzet gepleegd waar hoge risico's en lage naleving samenkomen (zie o.a. Jaarplan 2005 van de AI; TK 2004-2005, 29800 XV, nr. 65, bijlage). Daarbinnen kan de AI - in die gevallen dat het onderwerp deel uit maakt van de gekozen inspectieprioriteiten - bij toezicht in een bedrijf de inspecties beperken indien de juiste wettelijke verplichte certificaten aanwezig zijn. Bij de uitwerking van de nieuwe kaderstellende visie op toezicht 2005 zullen de mogelijkheden om bij het toezicht meer van certificatie en accreditatie gebruik te maken worden nagegaan.

4. Relatie met andere toezichthouders/controleurs binnen SZW
De Commissie is van oordeel dat de samenwerking van IWI met
toezichthouders/controleurs binnen SZW een belangrijk punt is vanwege de mogelijkheid tot bundeling van expertise. Zij noemt hierbij concreet de controle op de rechtmatigheid van de uitvoering door IWI en door de accountantsdienst van SZW.
Deze conclusie van de Commissie deel ik. De inspectie werkt reeds conform de uitgangspunten van single audit en single information. Op het gemeentelijk terrein wordt door de AD en IWI nauw samengewerkt. Zo worden er gezamenlijke reviews uitgevoerd. Op deze wijze wordt een extra controleslag voorkomen en wordt de expertise gebundeld. Momenteel wordt bekeken hoe een dergelijke werkwijze ook kan worden vormgegeven op het terrein van de sociale verzekeringen.


5. Functiescheiding
In de kaderstellende visie op toezicht uit 2001 is voor rijkstoezichthouders het principe van functiescheiding vastgelegd ter waarborging van de onafhankelijkheid. Die onafhankelijkheid heeft zowel betrekking op de positionering van de toezichthouder ten opzichte van het beleid als op de inhoud van de rapportages. De Commissie stelt vast dat de inspecteur-generaal direct is gepositioneerd onder de secretaris-generaal en dat de onafhankelijkheid van de inspectie is vastgelegd in een formele wet. Zij concludeert dan ook dat de functiescheiding zo goed mogelijk is vormgegeven. Ook ten aanzien van de rapportages van IWI concludeert de Commissie dat deze onafhankelijk, zonder inmenging van beleid of politiek, tot stand komen. Zij stelt verder vast dat IWI haar bevindingen eerst voorlegt aan de onder toezicht gestelden. Op deze manier wordt gegarandeerd dat er overeenstemming bestaat over de feiten alvorens tot oordeelsvorming wordt overgegaan in de eindrapportage. Ik neem met instemming kennis van het positieve oordeel van de Commissie over de wijze waarop de functiescheiding bij SZW en IWI is vormgegeven.


6. Horizontalisering
De Commissie is van mening dat een adequate horizontale verantwoording van de uitvoeringsorganisaties het toezicht op deze organisaties beter mogelijk maakt. Zij vindt het daarom belangrijk dat IWI de uitvoeringsorganisaties stimuleert om horizontale verantwoording zo goed mogelijk vorm te geven.

5

Met de Commissie onderschrijf ik het belang van horizontale vormen van verantwoording door uitvoeringsorganisaties. De SUWI-zbo's geven hier in toenemende mate invulling aan, bijvoorbeeld via de Raden van Advies, cliëntenparticipatie, klanttevredenheidsonderzoeken, deelname aan de Handvestgroep publiek verantwoorden en participatie in de Rijksbrede Benchmark van uitvoeringsorganisaties. Wat betreft de horizontale verantwoording bij gemeenten kan vermeld worden dat met de komst van de WWB de controlerende taak van de gemeenteraad verder is versterkt. Ter ondersteuning van gemeenteraden bij deze taak publiceert SZW de Kernkaart Werk en Bijstand, een overzicht per gemeente van de bereikte resultaten. Waar nodig zal ik deze ontwikkelingen verder ondersteunen. Overigens ben ik met IWI van mening dat de verantwoordelijkheid voor het geven van deze stimulansen meer bij de beleids- en sturingsdirecties van het departement ligt dan bij de toezichthouder. Voor het gemeentelijk terrein ligt deze verantwoordelijkheid zelfs primair bij gemeenten zelf (zie ook paragraaf 3.2)
Deze horizontale verantwoordingsvormen zijn wel van invloed op de wijze waarop een inspectie als IWI haar toezichthoudende taak invult. In het Meerjarenplan 2006-2009 staat hierover: "Naarmate de uitvoeringsorganisaties beter presteren, een groter intern controlevermogen demonstreren en zich deugdelijk, degelijk en compleet verantwoorden over de kwaliteit en effecten van hun uitvoeringsprocessen, zal de inspectie op dit terrein minder toezichtonderzoek programmeren." (TK 2004-2005, 26448, nr. 216, p. 13). De komende periode zal de inspectie zich per domein en per uitvoeringsinstantie bezinnen op mogelijkheden om nauwer aan te sluiten op de eigen verantwoordelijkheid van uitvoeringsorganisaties en gemeenten.


7. Vervolg
De ontwikkelingen rond toezicht staan niet stil. Zo is zeer recent een nieuwe kaderstellende visie op toezicht "Minder last, meer effect" gepresenteerd en zal de Bestuurlijke Werkgroep Alders met een advies komen over interbestuurlijk toezicht. In het kader van de daarbij behorende implementatietrajecten zal worden bezien welke consequenties deze (moeten) hebben voor het toezicht door IWI.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)