Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal
Binnenhof 1a
2513 AA Den Haag
Datum Uw brief (Kenmerk) Ons kenmerk
Fin 2005-1093
Onderwerp
Verkoop aandelenbelang DLV Adviesgroep NV &
beantwoording vragen vaste kamercommissie
Financiën inzake DLV
Middels deze brief informeer ik u over de
verkoop van het volledige aandelenbelang van de
Staat in DLV Adviesgroep NV aan een gedeelte van
het management.
Tevens beantwoord ik de schriftelijke vragen van
september 2005 van de vaste kamercommissie
Financiën inzake het principeakkoord over de
verkoop van het aandelenbelang van de Staat in
DLV.
De Minister van Financiën,
Inleiding
Op grond van artikel 34 lid 8 Comptabiliteitswet
doe ik u hierbij verslag van de verkoop van DLV
Adviesgroep NV (hierna: DLV). Op 20 oktober 2005
is de definitieve verkoopovereenkomst getekend
tussen een deel van het management van DLV
(hierna: het MBO-team) en de Staat. Hiermee is
het principeakkoord van 1 juli 2005 tussen deze
partijen formeel bekrachtigd. Op 25 oktober jl.
heeft de levering van de aandelen
plaatsgevonden. De Staat heeft zijn volledige
aandelenpakket in DLV van 92% verkocht, waarmee
de volledige privatisering van DLV een feit is.
Ik zal in deze brief ingaan op de financiële
consequenties van deze aandelenverkoop, de
voorgeschiedenis van DLV, de borging van de
publieke belangen en het proces dat aan de
verkoop vooraf is gegaan.
Financiële consequenties
De Staat heeft zijn aandelenbelang van 92% in
DLV verkocht aan het MBO-team. De Staat is na
een langdurig proces van intensief onderhandelen
tot deze verkoopovereenkomst gekomen en de
totale verkoopopbrengst voor de Staat bedraagt
ongeveer ? 2,5 mln. De verkoopopbrengst zal ten
goede komen aan de begroting van het ministerie
van LNV aangezien de structurele
overheidsbijdrage aan DLV ten laste van de
begroting LNV was gefinancierd. De
verkoopopbrengst is opgesplitst in twee delen:
de Staat ontvangt ongeveer ? 1,3 mln. in
contanten en daarnaast verkrijgt de Staat het
eigendom van een bedrijfspand van DLV. De waarde
van dit pand is getaxeerd op ? 1,2 mln.
De reden dat de verkoopprijs op deze manier is
opgebouwd, is gelegen in de relatief beperkte
directe financieringsmogelijkheden van het
MBO-team. De Staat is voornemens het pand te
verkopen en zo te gelde te maken.
De overige 8% van de aandelen DLV waren uit
hoofde van een werknemersparticipatieplan in het
bezit van medewerkers van DLV. DLV heeft
aangegeven dat het MBO-team ook met de
werknemers tot overeenstemming is gekomen over
de inkoop van hun aandelen.
Voorgeschiedenis: verzelfstandiging DLV in 1998
DLV komt voort uit de verzelfstandiging van de
Dienst Landbouwvoorlichting van LNV. Nadat de
Dienst Landbouwvoorlichting vanaf 1990 als
zelfstandige dienst op afstand van het
ministerie van LNV opereerde, is DLV in 1993 de
Stichting DLV geworden. In 1998 is de Stichting
DLV omgevormd tot een vennootschap. Deze
verzelfstandiging is gepaard gegaan met een
gefaseerde afbouw tot nul van de structurele
overheidsbijdrage aan DLV.
De reden van de omvorming van een dienst naar
een vennootschap was gelegen in de introductie
van marktwerking op de agrarische advies- en
voorlichtingsmarkt (de markt waarop DLV actief
is).
Bij de verzelfstandiging verkreeg de Staat een
aandelenbelang van 82%, de rest van het
aandelenbelang kwam in het bezit van werknemers.
Omdat de werknemers die DLV hebben verlaten hun
aandelen hebben verkocht aan DLV, is vanaf 1998
het aandelenbelang van werknemers langzaam
afgenomen. Als gevolg is het (relatieve)
aandelenbelang van de staat toegenomen tot 92%
in 2005.
Ingevolge nota ?Deelnemingenbeleid
Rijksoverheid? heeft het Ministerie van LNV
het aandeelhouderschap in DLV overgedragen aan
het Ministerie van Financiën. Per 1 januari 2003
is het ministerie van Financiën opgetreden als
aandeelhouder in DLV.
Publieke belangen geborgd
Landbouwvoorlichting werd na de
verzelfstandiging van DLV door het ministerie
van LNV gezien als een dienst die op de markt
van voorlichtings- en adviesbureaus kon worden
ingekocht . Het ministerie van LNV was
namelijk van mening dat bij kennisontwikkeling
die op korte termijn tot rendement kan komen, de
verantwoordelijkheid ligt bij de gebruikers
hiervan. Het oorspronkelijke publieke belang dat
bij DLV speelde, was dat beleidsmatig gewenste
agrarische voorlichting uitgevoerd diende te
worden.
In de evaluatie van DLV in 2004, dat door het
ministerie van Financiën aan de Tweede Kamer is
gezonden op 15 november 2004, kon worden
bevestigd dat DLV geen unieke rol meer vervult
bij de borging van dit publiek belang. De
marktwerking is naar behoren; agrarische
voorlichtingsprogramma?s worden niet meer alleen
door DLV uitgevoerd. Hierdoor vervult het
aanhouden van de aandelen van DLV door de Staat
geen rol meer bij de borging van het publiek
belang.
Aanloop naar de verkoop
Na de verzelfstandiging in 1998 verzwakte de
financiële positie van DLV aanzienlijk en
stonden de activiteiten van DLV structureel
onder druk. De oorzaak hiervan was tweeledig.
Enerzijds was de markt, waarop DLV actief is, al
jaren krimpende. Anderzijds viel de structurele
overheidsbijdrage van het ministerie van LNV
weg. In de jaren volgend op de verzelfstandiging
heeft DLV haar activiteiten gediversifieerd om
zo nieuwe markten aan te boren en haar
resultaten te verbeteren. DLV heeft destijds een
aantal activiteiten opgezet die, zo bleek later,
nauwelijks rendeerden. Hierdoor werd de
financiële situatie steeds nijpender. De
economische neergang van de laatste jaren heeft
dit versterkt.
Herstructureringen In 2003 is het
aandeelhouderschap van DLV overgedragen van het
ministerie van LNV naar Financiën. Vanaf 2003
heeft het ministerie van Financiën in zijn rol
van aandeelhouder deze problemen gesignaleerd en
aangedrongen op een oplossing van de gerezen
problemen. Hiertoe is met de Raad van Bestuur en
de Raad van Commissarissen een dialoog gestart
over de noodzaak en vormgeving van een
herstructurering. De nieuw aangetreden
bestuurder en de leden van de Raad van
Commissarissen kwamen tot dezelfde analyse van
de situatie en hebben de herstructurering
vormgegeven. De Raad van Bestuur en de Raad van
Commissarissen kozen voor een focusstrategie,
die primair gericht was op de renderende
kernactiviteiten. Als gevolg hiervan zijn
consequent verlieslatende onderdelen
geliquideerd of verkocht. Zo zijn onder meer de
activiteiten op het gebied van personeel en
organisatie en internationale advisering op het
gebied van zuivelproductie verkocht aan andere
partijen. Hierdoor werd de aandacht weer verlegd
naar de kernactiviteiten van DLV.
Interesse van het management Al tijdens de
herstructurering in 2003 meldden de managers van
enkele werkmaatschappijen aan het ministerie van
Financiën dat zij een management buy out (een
verkoop van de aandelen aan het management,
hierna: MBO) overwogen. Hierop hebben de Raad
van Bestuur, de Raad van Commissarissen en de
Staat terughoudend gereageerd. Van belang is
hierbij op te merken dat de Raad van Bestuur
nooit onderdeel is geweest van het MBO-team en
derhalve een onafhankelijke positie heeft
ingenomen gedurende dit traject. In overleg met
de Raad van Bestuur en de Raad van
Commissarissen is besloten om niet overhaast de
(winstgevende) delen van DLV te verkopen, omdat
hierdoor uitsluitend de verlieslatende delen in
DLV zouden overblijven. Dit zou waarschijnlijk
nadelige financiële en personele gevolgen hebben
gehad. Bovendien leefde destijds bij de Raad van
Bestuur en de Raad van Commissarissen de
overtuiging dat een brede expertise van cruciaal
belang was voor een structureel gezond DLV.
Onderzoeken naar verkoop Nadat duidelijk werd
dat de herstructurering niet had geleid tot
structurele winstgevendheid van DLV, kwamen de
Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen
tot de conclusie dat een privatisering
noodzakelijk is voor een definitieve
cultuuromslag naar een commercieel opererende
onderneming om hierdoor een structureel
winstgevende onderneming te worden. Hierop
hebben zij het aandeelhouderschap van de Staat
ter discussie gesteld door onderzoek te laten
verrichten door Fortis naar de mogelijkheden van
een privatisering. In dit onderzoek werd
geconcludeerd dat een MBO de beste
vervreemdingswijze zou zijn. Door de geuite
interesse van de directeuren van enkele
werkmaatschappijen voor een MBO, was deze
vervreemdingswijze ook een realistische
mogelijkheid geworden. Zowel de Raad van Bestuur
als de Raad van Commissarissen hebben vervolgens
aangegeven positief te staan tegenover een
verkoop in delen aan de managers.
De Staat heeft hierop vervolgens door
PricewaterhouseCoopers (hierna: PWC) laten
onderzoeken of een MBO inderdaad de best
denkbare vervreemdingwijze zou zijn. De
onderzoeksuitkomsten bevestigden de lijn van de
Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen;
alternatieve vervreemdingswijzen zouden moeilijk
te realiseren zijn. Een MBO was voor de Staat
als aandeelhouder de meest realistische
vervreemdingswijze. Dit onderzoek heeft tevens
inzicht verschaft in de vermoedelijke opbrengst
voor de Staat. Hieruit is gebleken dat de
opbrengst tussen ? 1 en ongeveer ? 5 mln. kon
bedragen. De reden voor deze brede bandbreedte
is gelegen in de vele risico?s die elke
investering in DLV omkleden. Het ministerie van
Financiën heeft KPMG nader onderzoek laten
uitvoeren naar deze vermoedelijke opbrengst. Ook
gedurende de latere onderhandelingen heeft KPMG
het ministerie bijgestaan als financieel
adviseur. Het ministerie van Financiën is
derhalve met ondersteuning van KPMG gekomen tot
een overeenkomst met het MBO-team.
Pas nadat de Staat had aangegeven dat zij zich
kon vinden in de conclusie dat een MBO de meest
voor de hand liggende verkoopwijze zou zijn,
zijn de onderhandelingen met de directeuren van
enkele werkmaatschappijen in januari 2005
begonnen.
Verkoopproces en onderhandelingen
In eerste instantie kwam het MBO-team met een
bod waar veel onzekerheden voor de Staat aan
kleefden. In het eerste bod stelde het MBO-team
voor de koopprijs te voldoen middels een earn
out-regeling. Dit houdt in dat de kopers de
Staat zouden betalen uit de toekomstige winsten.
Gegeven de fluctuerende resultaten van DLV zou
het hierdoor uiterst onzeker zijn óf en zo ja,
wanneer de Staat enige opbrengst zou ontvangen.
Daarnaast werd door het MBO-team voorgesteld dat
de Staat een deel van de koop zou financieren.
Hiermee zou de Staat feitelijk nog steeds
economisch risico dragen in DLV. Beide
onderdelen van dit bod waren voor de Staat
onbespreekbaar. In de hierop volgende intensieve
en lange onderhandelingsperiode met het MBO-team
hebben de inspanningen van de Staat er toe
geleid dat een zakelijke prijs voor de aandelen
in DLV is bedongen.
De onderhandelingen tussen de Staat en het
MBO-team hebben uiteindelijk geresulteerd in het
principeakkoord van juli 2005. Dit
principeakkoord kende een tweetal ontbindende
voorwaarden: 1.) aan de verplichtingen van de
Wet op de Ondernemingsraden en de SER-
Fusiegedragsregels moest zijn voldaan en 2.) er
was een financieringsvoorbehoud voor het
MBO-team. Aan beide ontbindende voorwaarden is
door het MBO-team voldaan, waarna de definitieve
verkoopovereenkomst op 20 oktober 2005 kon
worden getekend.
Beantwoording van de schriftelijke vragen van de
vaste kamercommissie Financiën naar aanleiding
van de brief van de minister van Financiën d.d.
15 juli 2005 (28165, nr. 24) over het
principeakkoord over de verkoop van het
aandelenbelang van de Staat in de DLV
Adviesgroep NV.
1. De leden van de fracties van de PvdA en VVD
vragen wat deze «ontbindende voorwaarden»
inhouden.
In het principeakkoord van juli 2005 inzake de
privatisering van DLV was een tweetal
ontbindende voorwaarden opgenomen. De eerste
ontbindende voorwaarde betrof de naleving van de
verplichtingen uit hoofde van de Wet op de
Ondernemingsraden en het SER-besluit
Fusiegedragsregels 2000. De tweede ontbindende
voorwaarde was een financieringsvoorbehoud dat
aan het MBO-team, de koper van DLV, is verleend.
Het MBO-team kon met dit financieringsvoorbehoud
het principeakkoord voor 31 augustus 2005
ontbinden indien men onverhoopt de financiering
van de transactie niet kon bewerkstelligen en
dit met schriftelijke bewijsmiddelen zou kunnen
aantonen.
2. De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer
een aandelenverkoop definitief zal zijn. Zij
vragen tevens of de regering de Kamer daarover
informeert.
Op 20 oktober 2005 is de definitieve
verkoopovereenkomst getekend. De reden voor deze
relatief vertraagde ondertekening van de
definitieve overeenkomst waren de moeilijkheden
die het MBO-team had met de financiering van de
overeengekomen overnamesom.
3. Kan de regering ingaan op de argumenten die
zijn ingebracht tegen deze aandelenverkoop, o.a.
door de VVD-fractie, onder meer dat met de
verkoop van DLV unieke (en dus monopolistische)
kennis over landbouwtechnologie verloren gaat,
zo vragen de leden van de fractie van de PvdA?
Ten tijde van de verzelfstandiging van DLV is
door LNV tevens de landbouwkennisinfrastructuur
aangepast . Hierin wordt gesteld dat
?gebruikers primair zelf verantwoordelijk zijn
voor het verwerven van technische en
sociaal-economische bedrijfsadvisering?. LNV
heeft hieraan de ontvlechting van de relatie
tussen LNV en DLV verbonden als ook de
positionering van DLV als een volwaardig
marktconform voorlichtings- en adviesbedrijf.
Als gevolg van dit beleid zijn ook andere
partijen agrarische adviesdiensten gaan
aanbieden.
Al bij de verzelfstandiging van DLV in 1998 is
derhalve geconcludeerd dat er geen publieke
belangen meer zijn die reden geven voor het
aanhouden van de aandelen in DLV. Deze
conclusieDeze concludD is herbevestigd in de
evaluatie van het aandelenbelang in DLV in 2004
(zie ook eerder deze brief bij ?publieke
belangen?).
4 & 5. Zij vragen tevens waarom de holding wordt
ontmanteld en het bedrijf dus wordt opgesplitst
in diverse bedrijven? Hoeveel bedrijven zullen
er ontstaan?
Leidt dit niet tot een versplintering van de
aanwezige deskundigheid?
De verschillende bedrijfsonderdelen van DLV
opereerden onder de holding van DLV reeds in een
grote mate van zelfstandigheid en zullen na de
verzelfstandiging als onafhankelijke bedrijven
voortbestaan. Overigens signaleert DLV inmiddels
een algemene ontwikkeling in de agrarische
sector dat verschillende deelsectoren steeds
minder met elkaar zijn verbonden. Hierdoor wordt
binnen DLV het bijeenhouden van de verschillende
adviespraktijken voor deelsectoren niet langer
noodzakelijk geacht. Een verdere specialisatie
en professionalisering van de adviespraktijken
voor deelsectoren is daarentegen steeds
belangrijker.
Na de transactie zijn vier ondernemingen
ontstaan, te weten DLV Belgium, DLV Dier, DLV
Groen en Ruimte en DLV Plant. Het MBO-team werd
gevormd door vier managers van drie van deze
ondernemingen: DLV Belgium, DLV Dier (bestaand
uit DLV Intensief Advies, DLV Bouw, Milieu &
Techniek, DLV Rundvee Advies, DLV Makelaardij en
DLV Bouw) en DLV Plant. DLV Groen en Ruimte gaat
als gevolg van de MBO eveneens zelfstandig
verder.
De verschillende leden van het MBO-team hebben
nadrukkelijk alleen hun interesse getoond in het
kopen van de werkmaatschappij die zij zelf al
leidden.
De Staat is erin geslaagd om, ondanks de
verschillende belangen binnen het MBO-team, DLV
in zijn geheel en ineens te privatiseren. Als
gevolg zijn geen ?achterblijvende?
vennootschappen, laat staan een
sterfhuisconstructie, ontstaan.
6. De agrarische sector staat onder grote druk.
Andere kennisinstellingen dan DLV zijn er niet
of weinig. De leden van de fractie van de VVD
vragen daarom de minister of de continuïteit van
de activiteiten van DLV ook na verkoop van het
staatsbelang gewaarborgd zijn.
De verschillende DLV-ondernemingen opereren na
de transactie als zelfstandige en autonome
marktpartijen in een private omgeving. Hierdoor
kan ik niet een garantie afgeven voor de
continuïteit van de activiteiten van DLV na de
verkoop.
Bovendien beschikt een aantal concurrenten van
DLV over vergelijkbare kennis en expertise. Zo
bieden andere adviesbureaus en
kennisinstellingen zoals Wageningen University
and Research (WUR) en de hogere agrarische
scholen, de belangenorganisaties (LTO-Noord,
ZLTO, LLTB) en bedrijven in de agrarische keten
eveneens kennis aan op de landbouwadviesmarkt.
7 & 8. De leden van de fractie van de PvdA
vragen waarom het een concurrentienadeel zou
zijn als DLV wordt gezien als
overheidsinstantie? Dit kan toch evengoed worden
gezien als concurrentievoordeel?
Ook de leden van de VVD-fractie merken op dat de
Raad van Bestuur en Raad van Commissarissen tot
de conclusie zijn gekomen dat het
aandeelhoudersschap van de Staat als
concurrentienadeel werd ervaren. Kan de minister
deze passage toelichten?
DLV heeft aan het ministerie van Financiën
aangegeven dat de markt DLV nog altijd
percipieert als een overheidsonderneming en
hiermee als een verlengstuk van de overheid. Een
boer en/of tuinder zou liever een ?echte
ondernemer? als adviseur hebben, aldus DLV. Het
standpunt van de directie van DLV dat het
staatsaandeelhouderschap een nadeel voor de
onderneming zou zijn, is moeilijk toetsbaar door
de Staat.
Daarnaast stellen de Raad van Bestuur en de Raad
van Commissarissen dat een definitieve verkoop
zou bijdragen aan een laatste noodzakelijke
cultuuromslag binnen DLV, die noodzakelijk wordt
geacht om rendabel te kunnen ondernemen in de
agrarische markt.
DLV is in de afgelopen jaren getransformeerd van
een ambtelijke organisatie naar een meer
marktgeoriënteerde adviesorganisatie. Vaak
kenmerken deze organisaties zich door
zelfstandige adviseurs-eigenaren.
9. Welke niet rendabele activiteiten van DLV
zijn geïdentificeerd?
De markt waarop DLV sinds de verzelfstandiging
in 1998 opereert is een krimpende markt. Gegeven
deze krimpende markt heeft DLV geprobeerd enkele
nieuwe markten aan te boren. Zo is DLV onder
meer activiteiten gestart in Oost-Europese
landen. Deze activiteiten zijn niet rendabel
gebleken. Daarnaast is een aantal activiteiten
van DLV op het gebied van personeel en
organisatie en internationale advisering op het
gebied van de zuivelindustrie onvoldoende
rendabel gebleken. Ook activiteiten op het
gebied van makelaardij, internationale
agrarische consultancy en weeradvisering zijn
als niet-rendabele activiteiten gestaakt,
afgebouwd of verkocht .
10. Welke gevolgen heeft een dergelijke
identificatie voor de bedoelde
bedrijfsonderdelen, zo vragen de leden van de
VVD-fractie?
In de herstructurering die voorafging aan de
MBO, heeft het ministerie van Financiën met de
directie en Raad van Commissarissen naar
oplossingen gezocht voor de niet-renderende
activiteiten. Voor het merendeel geldt dat deze
zijn gesaneerd of verkocht. Desondanks staat de
agrarische markt nog steeds onder druk. Het is
daarom onzeker of in de toekomst nog saneringen
zullen volgen.
In de onderhandelingen tussen de Staat en het
MBO-team van DLV is daarom ook niet aangestuurd
op garanties die zouden zorgen voor een overname
van élk onderdeel, simpelweg omdat deze eis niet
realistisch zou zijn. Hierdoor heeft de
DLV-organisatie de mogelijkheid gekregen om voor
de verschillende bedrijfsonderdelen oplossingen
te vinden om zelfstandig door te gaan. Hierdoor
zijn de activiteiten van DLV maximaal
gewaarborgd.
11. Neemt het ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, of overige onderdelen van de
Rijksoverheid, ook diensten af van DLV?
Het ministerie van LNV neemt diensten af van
DLV. Opdrachtverstrekking door het ministerie
gebeurt door middel van het uitschrijven van
aanbestedingen. Zoals elke andere partij kan DLV
meedingen bij dergelijke aanbestedingen. DLV
wordt door het ministerie van LNV als elke
andere partij behandeld.
12. De leden van de fracties van de PvdA en VVD
vragen hoeveel dit in de toekomst zal gaan
kosten?
Afhankelijk van de uit te zetten opdrachten kan
DLV meedingen in aanbestedingsprocedures.
Hierbij is geen sprake van vooraf te bepalen
kosten. Gegeven dat onbekend is welke opdrachten
in de toekomst zullen worden uitgezet, is het
budget dat hiermee gemoeid is eveneens onbekend.
13. Hoeveel geld is gemoeid met de MBO en wat is
het oordeel van de Ondernemingsraad van DLV over
de voorgenomen MBO, zo vragen de leden van de
PvdA-fractie?
De totale opbrengst voor de Staat van de verkoop
van DLV bedraagt ongeveer ? 2,5 miljoen. De
verkoopprijs is opgesplitst in twee onderdelen:
de Staat ontvangt ongeveer ? 1,3 mln. in
contanten, daarnaast krijgt de Staat een
bedrijfspand van DLV in bezit, waarvan de waarde
getaxeerd is op ? 1,2 mln. De reden dat de
verkoopprijs op deze manier is opgebouwd, ligt
in de beperkte directe
financieringsmogelijkheden van het management.
De Centrale Ondernemingsraad van DLV heeft een
positief advies uitgebracht over de MBO.
14. De minister geeft in de brief aan dat
onafhankelijke advies heeft bevestigd dat een
MBO het meest voor de hand lag. Omdat hier
bewust van een bevestiging van een
klaarblijkelijk al bestaande overtuiging betreft
zouden de leden van de VVD-fractie van de
minister willen weten hoe de onderzoeksopdracht
was geformuleerd?
In het najaar van 2004 is door het ministerie
van Financiën aan PricewaterhouseCoopers
(hierna: PWC) de opdracht verstrekt zich te
buigen over de stelling van de Raad van Bestuur
en de Raad van Commissarissen, dat een MBO het
meest voor de hand zou liggen. Het ministerie
van Financiën heeft aan PWC een drieledige
opdracht verstrekt:
1.) de markt van potentiële kopers diende te
worden onderzocht,
2.) de financiële haalbaarheid van een
verkoop diende te worden beoordeeld en
3.) er diende te worden onderzocht welke
vervreemdingswijze het meest aantrekkelijk voor
de Staat zou zijn.
De uitkomsten van het onderzoek van PWC hebben
de conclusie van het eerdere onderzoek, dat
Fortis in opdracht van DLV had uitgevoerd,
onderschreven.
15. Op basis van welke gronden werd tot de
conclusie gekomen dat een MBO op dat moment het
meest voor de hand lag?
PWC is op basis van enkele criteria tot haar
advies gekomen voor een MBO:
- Allereerst heeft het bureau de
verwachte doorlooptijd van de transactie
onderzocht. Onderzoek wees uit dat de
doorlooptijd van een MBO korter zou zijn dan van
de onderzochte alternatieven (verkoop aan een
andere partij en uitponden). Overigens bleek de
praktijk op dit punt weerbarstig te zijn.
- Vervolgens is getoetst welke invloed
de Staat als verkoper zou kunnen uitoefenen op
het verkoopproces om eventuele risico?s te
minimaliseren. De invloed van de Staat zou in
een MBO-traject groter zijn.
- Een derde criterium betrof de interne
stabiliteit. Door de sterke positie van het
management van de DLV-werkmaatschappijen zou een
MBO de kans op een breed draagvlak onder de
werknemers vergroten.
- Het vierde criterium betrof de
eindpositie van de Staat. De Staat diende als
aandeelhouder geen risico te dragen voor een
slecht verlopen transactie of voor resterende
bedrijfsonderdelen die moeilijk verkoopbaar
bleken.
- Ten aanzien van de verwachte
verkoopopbrengst voor de Staat, bleek dat de te
realiseren verkoopopbrengst voor de Staat in een
MBO-traject vermoedelijk hoger zou zijn dan
wanneer één van de alternatieven gevolgd zou
worden. Hierbij achtte PWC een opbrengst tussen
? 1 en ongeveer ? 5 mln. realistisch, waarbij
door PWC werd gesteld dat er geen serieuze
belangstelling was van andere (potentiële)
kopers. Om meer inzicht te verkrijgen in de
verwachte opbrengst voor DLV heeft het
ministerie van Financiën KPMG ingehuurd met de
opdracht te onderzoeken welke verkoopopbrengst
gerealiseerd zou kunnen worden bij een verkoop.
16. In welke zin was juist het gekozen moment zo
geschikt voor een MBO?
Ik heb reeds aangegeven (zie antwoord op vraag
3) dat al bij de verzelfstandiging van DLV in
1998 was geconcludeerd dat de publieke belangen
geborgd waren en dat het derhalve niet
noodzakelijk was om aandeelhouder te blijven in
de onderneming. Door de herstructureringen in
2002 en 2004 heeft DLV een belangrijke stap
gezet naar een financieel gezonder bedrijf. De
resultaatsontwikkeling in 2005 bevestigt dit.
Bezien vanuit de financiële situatie en de
marktomstandigheden waren er geen complicerende
factoren meer voor de beëindiging van de
deelname van de Staat in DLV door middel van een
aandelenverkoop.
17 & 18. Welke alternatieven werden in het
advies aangedragen? En waarom is er niet voor
deze alternatieven gekozen? De leden van de
VVD-fractie vragen waarom de minister niet heeft
gekozen voor een tender?
In het onderzoek dat door PWC is uitgevoerd naar
de verkoop van DLV zijn naast de MBO-variant
twee alternatieven onderzocht.
- Het eerste alternatief betrof de
mogelijkheid om DLV als geheel te verkopen aan
een andere partij. Het onderzoek stelde dat zeer
waarschijnlijk geen kopers hierin geïnteresseerd
zouden zijn. De interesse zou beperkt omdat 1.)
de activiteiten van DLV verlieslatend waren, 2.)
de vooruitzichten van de agrarische markt matig
zijn en 3.) DLV een dienstenonderneming is,
waardoor er nauwelijks mogelijkheden zijn de
portfolio te herschikken of substantieel activa
af te stoten.
- Een tweede alternatief dat is
onderzocht, betrof het uitponden van DLV. Dit
hield in dat DLV opgesplitst zou worden in een
aantal delen. De verkoopmogelijkheden zouden
vervolgens per onderdeel worden bekeken. Dit
alternatief was voor de Staat minder
aantrekkelijk, omdat de opbrengst onzeker en
vermoedelijk aanzienlijk minder zou zijn dan bij
de twee andere alternatieven.
19. Hoe kan de minister de Kamer garanderen dat
er geen andere partijen zijn die meer voor DLV
willen bieden?
Hoewel ik niet kan garanderen dat er geen andere
partijen zijn die meer voor DLV hadden willen
bieden, lijkt het aannemelijk dat de hoogst
mogelijke verkoopprijs is gerealiseerd. Uit het
onderzoek van zowel Fortis als PWC is gebleken
dat de alternatieven voor een MBO de Staat
waarschijnlijk minder zouden opbrengen.
Daarnaast hebben de directie en RvC
(onafhankelijk van het MBO-team) gesproken met
enkele marktpartijen, die hun (beperkte)
interesse kenbaar hadden gemaakt. Deze
verkennende gesprekken hebben niet geleid tot
concretisering van de getoonde interesse.
20. Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie
bij wie het initiatief heeft gelegen voor
overname op dit moment, bij het ministerie of
bij de overnemers?
Het is lastig te bepalen wie de aandelenverkoop
heeft geïnitieerd. Een aantal ontwikkelingen
samen heeft ervoor gezorgd dat het
verkooptraject in gang is gezet.
- Ondanks de herstructureringen en
focus op de kernactiviteiten waren de
bedrijfseconomische situatie en vooruitzichten
van DLV nog altijd precair. Een extra
bedrijfsmatige impuls was noodzakelijk voor het
structureel gezond krijgen van DLV.
- Mede vanuit dit opzicht achtten zowel
de onderneming als de Staat een verkoop
wenselijk en noodzakelijk. Privatisering was
voor de onderneming daarom een gewenst scenario.
- In de evaluatie van DLV in 2004 heeft
Financiën geconcludeerd dat er geen publieke
belangen meer verbonden waren aan DLV, en dat
derhalve een verkoop voor de hand lag.
- DLV heeft in de aanloop naar het
verkooptraject zelf onderzoek laten verrichten
naar de mogelijkheden voor een aandelenverkoop.
Uit dit onderzoek bleek dat de directeuren van
de afzonderlijke werkmaatschappijen
geïnteresseerd waren in delen van de
onderneming. Zowel de Raad van Bestuur als de
Raad van Commissarissen hebben aangegeven
positief te staan tegenover een verkoop in
delen.
- De Staat heeft vervolgens zelfstandig
laten onderzoeken of een MBO daadwerkelijk de
best denkbare vervreemdingwijze zou zijn. De
uitkomst van het onderzoek heeft de lijn van de
Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen
bevestigd.
- Pas nadat de Staat had aangegeven dat
een MBO de meest voor de hand liggende
verkoopwijze zou zijn, zijn de onderhandelingen
met de directeuren van de werkmaatschappijen
begonnen. Deze onderhandeling hebben
geresulteerd in het principeakkoord van 1 juli
2005 en vervolgens in de definitieve verkoop op
20 oktober 2005.
- 0 -
---
Met DLV wordt de Raad van Bestuur en de Raad
van Commissarissen bedoeld.
Zie hiervoor Tweede Kamer 2001/02, 28165,
nrs. 1-2
Zie hiervoor Tweede Kamer 1996-1997, 25000
XIV, nr. 39 en Tweede Kamer 2004-2005, 28165,
nr. 17
Zie hiervoor Tweede Kamer 1997-1998, 26059,
nr. 1.
Ministerie van Financiën