Heupvervangende operaties nu beter voorspelbaar
Het is nu mogelijk om met een nauwkeurigheid van 90 procent correct te
voorspellen of een patiënt die zich met heuppijn meldt bij een
huisarts, binnen drie jaar een heupprothese nodig heeft. Dit blijkt
uit het proefschrift van mw. A. M. Lievense Determinants on the cause
and course of hip pain in the elderly in primary care waarop zij op 9
november 2005 promoveert aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam.
In 2000 leden er ruim 250.000 mensen in Nederland van 55 jaar en ouder
aan heupartrose. Jaarlijks komen er 20.000 nieuwe gevallen bij. Bij
vrouwen komt deze vorm van artrose 2,5 keer vaker voor dan bij mannen.
Lievense deed onderzoek naar de oorzaken en de prognose van heuppijn
in de oudere populatie van de huisartsenpraktijk.
Uit haar onderzoek blijkt dat overgewicht, zwaar lichamelijk werk en
fysieke sportactiviteiten oorzaken zijn voor het ontwikkelen van een
heupartrose.
Mensen met specifieke afwijkingen op de röntgenfoto laten een
snellere progressie van de heupartrose zien. Mensen met overgewicht of
met tekenen van heupdysplasie (afvlakking van de heupkom) vertonen
geen snellere verslechtering.
Uit een prospectieve follow-up studie van 224 patiënten bleek dat na
drie jaar 12 procent en na 6 jaar 22 procent een heupvervangende
operatie moest ondergaan. Bij de meesten van hen was sprake van
voorspellende symptomen zoals een leeftijd van 60 jaar of ouder,
ochtendstijfheid, verminderde beweeglijkheid en een Body Mass Index
van minder dan 30. De huisarts kan op grond van deze voorspellende
symptomen uit anamnese en lichamelijk onderzoek vrij nauwkeurig
voorzien of een patiënt binnen drie jaar een heupprothese zal
krijgen.
Promotor: prof.dr. B.W. Koes, Huisartsgeneeskunde, en prof.dr. J.A.N.
Verhaar, Orthopedie
Erasmus Universiteit Rotterdam