Erasmus Universiteit Rotterdam

Nederlands rechtsherstel gebrekkig en willekeurig

Diverse gebreken en problemen die zich in het naoorlogse restitutieproces in Nederland hebben voorgedaan, waren structureel van aard. Zij kunnen grotendeels worden toegeschreven aan de wijze waarop aan het rechtsherstel in Londen, onder auspiciën van de Nederlandse regering in ballingschap, juridisch was vormgegeven. Dit stelt Wouter Veraart in zijn proefschrift Ontrechting en rechtsherstel in Nederland en Frankrijk in de jaren van bezetting en wederopbouw. Daarin komen ontrechting en rechtsherstel in Nederland en Frankrijk in de periode 1940-1956 aan de orde. Veraart promoveert op 10 november 2005 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Ontrechting is het proces waarbij mensen op discriminerende gronden uit de rechtsorde worden verwijderd door ze stelselmatig hun rechten te ontnemen en ze daarmee aan te tasten in hun mogelijkheden om aan het maatschappelijk leven deel te nemen. Rechtsherstel is het restitutieproces dat een antwoord vormt op ontrechting, waarbij degenen die hun rechten kwijtraakten, in staat worden gesteld op te komen voor de teruggave van die rechten.

De ontwerpers van de Nederlandse rechtsherstelwetgeving hebben de rechters die in dit soort zaken moesten oordelen, uitzonderlijk veel vrijheid gelaten om naar eigen inzicht beslissingen te nemen, hetgeen tot rechtsongelijkheid en tot een zekere mate van willekeur in de uitspraken van de Nederlandse herstelrechter heeft geleid. Het Nederlandse rechtsherstel was bovendien in zijn geheel weinig rechtsstatelijk opgezet. Zo waren er uitvoerende instanties die rechtsprekende taken vervulden en had met name de toenmalige minister van Financiën, P. Lieftinck, onevenredig veel invloed op het verloop van het rechtsherstel. Om deze redenen droeg het Nederlandse rechtsherstel het karakter van een uiterst onzekere, felle juridische strijd die ongeveer acht jaar duurde en waarbij in het bijzonder de beroofde joodse gemeenschap in toenemende mate tegenover grote financiële instanties kwam te staan, zoals
verzekeringsmaatschappijen, banken, de Vereniging voor de Effectenhandel en tegenover de Nederlandse Staat. Wel moet worden opgemerkt dat de materiële uitkomsten van het rechtsherstel die in de jaren vijftig konden worden bereikt, voor de oorspronkelijke eigenaren veel gunstiger waren dan lange tijd was verwacht.

Volgens Veraart hing de pragmatische aanpak en het zoeken naar compromissen, waarvoor in het Nederlands rechtsherstel werd gekozen, samen met de visie op het rechtsherstel die bij de Nederlandse regering in ballingschap en in Nederland bestond: het rechtsherstel werd opgevat als één van de uitzonderlijke maatregelen die na de bevrijding moesten worden genomen in het kader van de materiële wederopbouw. Een verband tussen rechtsherstel en de terugkeer naar de rechtsstaat in Nederland werd in die jaren echter nauwelijks gelegd.

De Franse aanpak van het rechtsherstel laat echter zien dat een principiële en rechtsstatelijke benadering van problemen van rechtsherstel wel mogelijk was geweest. De Vrije Fransen rond De Gaulle ontwierpen in de jaren 1944-1945 een rechtsherstelverordening die de berechting van geschillen van rechtsherstel opdroeg aan de gewone rechterlijke macht, met als gevolg dat de Franse uitvoerende macht op het verloop van het rechtsherstel geen grote invloed kon hebben. In Frankrijk had de rechter, geheel anders dan in Nederland, bovendien nauwelijks vrijheid om te beslissen: alle transacties die in bezettingstijd buiten de eigenaar om en onder dwang hadden plaatsgevonden waren van rechtswege nietig en moesten worden teruggedraaid. Degenen die joodse goederen in bezit hadden die zij vanwege het rechtsherstel moesten teruggeven, kregen een vordering op degenen van wie zij de goederen in bezettingstijd hadden gekocht. Daardoor is het rechtsherstel in Frankrijk betrekkelijk probleemloos verlopen en konden oorspronkelijke eigenaren er al vrij snel zeker van zijn dat zij hun goederen zouden terugkrijgen. De Franse aanpak van het rechtsherstel kwam voort uit de Franse wens om het onrecht van in het bijzonder het Vichy-regime te herstellen en om terug te kunnen keren naar de legaliteit van de republiek.

Veraart acht het van groot belang dat de Franse rechtsherstelwetgeving, ondanks de moeilijke omstandigheden, op democratische wijze tot stand is gekomen. Representanten uit de bevolkingsgroepen die ontrecht waren, werden bij de besluitvorming betrokken. In Nederland daarentegen hebben noch het parlement, noch representanten uit de beroofde joodse bevolkingsgroep enig aandeel in de voorbereiding van de Nederlandse herstelwetgeving gehad. Naar de mening van Veraart moeten de structurele gebreken van het Nederlandse rechtsherstel voor een groot deel aan het isolement waarin de Nederlandse herstelwetgever in Londen heeft gewerkt, en aan een daaruit voortvloeiend amateurisme worden toegeschreven.

Promotor: prof.mr. L.C. Winkel, Historische ontwikkeling van het recht