Ministerie van Financiën

Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten Generaal Postbus 20017
2500 EA Den Haag

Datum

Uw brief (Kenmerk)

Ons kenmerk

Fin 2005-01075

Onderwerp

Kennisgeving deelneming door de Staat in Havenbedrijf Rotterdam

Met deze brief informeer ik u, mede namens de minister van Verkeer en Waterstaat, over het voornemen van het kabinet een deelneming aan te gaan in het Havenbedrijf Rotterdam (HbR) en de vormgeving van deze deelneming. Deze kennisgeving kunt u beschouwen als een mededeling conform artikel 34 lid 5 van de Comptabiliteitwet 2001.

Inleiding

Het Kabinet ziet de Rotterdamse haven als één van de motoren van de Nederlandse economie en vindt daarom de ontwikkeling van de Mainport Rotterdam van nationaal belang. Maatregelen ter versterking van de Mainport Rotterdam en voor de verbetering van de leefomgeving in Rijnmond zijn onderdeel van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR). PMR bestaat uit drie deelprojecten:

o Landaanwinning: uitbreiding Rotterdamse haven door aanleg Maasvlakte 2 met maximaal 1000 hectare netto uitgeefbaar terrein ten behoeve van haven- en industrieterreinen, alsmede natuurcompensatie bestaande uit instelling zeereservaat en aanleg duinen en zeereep;

o 750 hectare natuur- en recreatiegebied: ontwikkeling van nieuwe natuur- en recreatiegebieden op Midden-IJsselmonde en ten noorden van Rotterdam;

o Bestaand Rotterdams Gebied (BRG): serie projecten om bestaand havengebied beter te benutten en kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren.

Het kabinet hecht grote waarde aan de totstandkoming van PMR. De aanleg van Maasvlakte 2 is van groot belang voor de versterking van de internationale concurrentiepositie en voor de toekomst van de Rotterdamse haven. Daarmee levert het project een belangrijke bijdrage aan de economische structuur van Nederland. Om deze trajecten te bekostigen wordt door vele partijen bijgedragen. Onderdeel van de bijdrage door de Staat betreft een deelname in het Havenbedrijf Rotterdam (HbR).

Financiering PMR
Afgesproken is dat de uitvoeringsverantwoordelijkheid voor de drie deelprojecten van PMR ligt bij de regionale partners die de deelprojecten voor eigen rekening en risico zullen uitvoeren. Wat betreft de financiering dragen zij ook zelf aanzienlijk bij aan het project. Naast het Rijk dragen de Provincie Zuid-Holland, Gemeente Rotterdam en de stadsregio Rotterdam substantieel bij aan financiering van de deelprojecten. De bijdragen van deze partijen en het Rijk samen bedragen 1.270 miljoen euro (prijspeil 2005), hierin bedraagt het aandeel van het rijk, de zogenaamde rijksbijdrage, 911 miljoen euro (exclusief deelname in HbR).

De totale investering van het HbR in het kader van PMR (primair het project landaanwinning) bedraagt ca 2,9 miljard euro. Om het mogelijk te maken dat HbR een dergelijk bedrag kan investeren is er door het kabinet voor gekozen om de totale bijdrage van het Rijk te verdelen in een bijdrage in de landaanwinning van 726 mln (prijspeil 2005 en dit vormt onderdeel van de hierboven genoemde ¤ 911 miljoen) en een deelname in het aandelenkapitaal van het HbR ter waarde van ¤ 500 miljoen, in de eindsituatie, uitgaande van realisatie van de Tweede Maasvlakte. In het kader van de deelname in het HbR is tevens overeengekomen dat naast een marktconform rendement op het ingebracht kapitaal in geval van succes een deel van de rijksbijdrage ad 726 miljoen euro (prijspeil 2011 en 2012) door het Rijk wordt terugontvangen.

Relatie tot deelnemingenbeleid

Het deelnemingenbeleid laat expliciet ruimte om nieuwe deelnemingen aan te gaan als daar een goede reden voor is. De uitbreiding van de Rotterdamse haven is van nationaal belang. Rotterdam en HbR waren op eigen kracht financieel niet in staat deze Maasvlakte 2 te realiseren en daarom is betrokkenheid van de Staat nodig. Tevens is van belang dat de Staat via de deelneming in staat is de investering en de rijksbijdrage terug te verdienen als het HbR confrom de verwachting presteert. Overigens is niet uitgesloten dat het aandeelhouderschap in HbR van tijdelijke aard is. Immers: participatie vloeit primair voort uit de noodzaak samen de landaanwinningvan de grond te tillen. Als dat eenmaal is gelukt, zal de positie van de Staat als aandeelhouder opnieuw worden bezien.

Gevolgd proces PMR

Op 25 juni 2004 hebben betrokken partijen een Bestuursakkoord getekend waarin op hoofdlijnen afspraken gemaakt zijn over de uitvoering van de drie deelprojecten en de bijbehorende financiering. In het Bestuursakkoord zijn op hoofdlijnen tevens afspraken over de deelneming gemaakt. Vervolgens heeft de Staat een due dilligence onderzoek laten uitvoeren. Deze due diligence betrof zowel de financieel-economische en fiscale aspecten als de juridische aspecten en is uitgevoerd door gerenommeerde, onafhankelijke bureaus. De partijen hebben de afspraken over de drie deelprojecten uitgewerkt in drie Uitwerkingsovereenkomsten (zoals hierboven opgesomd). De deelname in het HbR is uitgewerkt in een investeringsovereenkomst.

In de investeringsovereenkomst zijn de uitkomsten van de due diligence expliciet verwerkt, met name in de voorwaarden waaronder de Staat zal deelnemen. Zo komt een aantal belangrijke risico's uit het verleden, onder meer voortvloeiend uit de RDM-affaire en de lopende olieprocedures, voor rekening van de huidige aandeelhouder. Ook heeft de Staat zich, rekening houdend met recente ontwikkelingen bij het HbR, een beeld gevormd over de soliditeit van het HbR en de mogelijkheid om een dergelijk groot project ter hand te nemen. De jaarrekening van het HbR over 2004 is vastgesteld en voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring. De jaarcijfers en meerjarige prognoses geven een positief beeld van de bedrijfsresultaten. Ook de in het afgelopen jaar uitgevoerde audits geven ons het vertrouwen dat het Havenbedrijf Rotterdam voldoende geëquipeerd is om de aanleg van de Maasvlakte 2 adequaat ter hand te nemen. Daarmee is wat ons betreft een belangrijke voorwaarde vervuld om de stap naar de uitvoering te kunnen maken.

Ook is er binnen het Havenbedrijf veel gebeurd sinds vorig jaar om het financieel beheer op orde te brengen. Zo is er een nieuwe directie aangesteld en zijn interne procedures verbeterd. Belangrijk is ook dat de directie van HbR de projectorganisatie binnen haar bedrijf zelfstandig heeft gepositioneerd en internationaal heeft laten certificeren (Prince 2) om een zo groot mogelijke waarborg voor de kwaliteit ervan te verkrijgen. Daarmee zijn naar de mening van het kabinet voldoende voorwaarden gecreëerd voor een optimale uitvoering van het project.

De uitwerkingsovereenkomsten en de investeringsovereenkomst zijn op 2 september 2005 door de betrokken partijen ondertekend. Ondertekening heeft plaatsgevonden onder voorbehoud van goedkeuring van de Staten Generaal. Op 13 september is het totale pakket aangeboden aan de TK (24691 nr. 63) en op 29 september 2005 heeft een eerste Algemeen Overleg plaatsgevonden. De in dit Algemeen Overleg gestelde vragen zijn schriftelijk beantwoord en is een nadere toelichting gegeven op deelname in een tweetal factsheets. Deze factsheets zijn tevens als bijlage bij deze brief opgenomen. Voor 10 november staat een volgend Algemeen Overleg gepland waarin de Tweede Kamer onder meer om instemming wordt gevraagd voor de deelneming.

Vormgeving deelneming
Het pakket van afspraken dat op 2 september is getekend door de betrokken partijen omvat de afspraak dat de Staat per 1 januari a.s. zal gaan deelnemen in het HbR. De deelneming zal plaatsvinden in twee stappen. Per 1 januari a.s. treedt de Staat toe als aandeelhouder voor een bedrag van 50 miljoen euro, vooralsnog in de vorm van cumulatief preferente aandelen die tezamen initieel 25% van het stemrecht zullen vertegenwoordigen. Dat gebeurt onder opschortende voorwaarde van goedkeuring van de Europese Commissie (verwachting voorjaar 2006). Volledige deelname voor de totale omvang van 500 miljoen euro, waarvoor de Staat 1/3 van het aandelenkapitaal ontvangt, is in 2008 voorzien onder de opschortende voorwaarde dat de PKB+ definitief is geworden en daadwerkelijk tot de "eerste plons" zijnde de start van de aanleg van de Tweede Maasvlakte kan worden overgegaan. Voor deze trapsgewijze deelname is gekozen vanwege enerzijds het belang dat de Staat hecht aan een tijdige betrokkenheid als aandeelhouder terwijl anderzijds het additioneel eigen vermogen nog niet nodig is als gevolg van vertragingen (ten opzichte van het uitgangspunt van het bestuursakkoord in juni 2004) in de voorbereiding als gevolg van het PKB.

Belangrijke hoeksteen van de voorwaarden waaronder wordt deelgenomen is dat er sprake is van 'joint control' van de beide aandeelhouders - gemeente en Staat - in de vergadering van aandeelhouders bij een aantal belangrijke beslissingen, zoals onder meer benoeming bestuurders en RvC, statutenwijziging en het doen van omvangrijke investeringen (zie voor volledige lijst in de factsheets). 'Joint control' betekent dat de desbetreffende beslissingen slechts genomen kunnen worden indien beide aandeelhouders hiermee instemmen. De Staat heeft hiermee de zekerheid dat belangrijke beslissingen niet tegen zijn wil genomen kunnen worden, ondanks het feit dat de Staat slechts een minderheid van de aandelen bezit.

De deelneming in twee stappen houdt in dat de Staat bij de initiële deelneming per 1 januari 2006 een stemrecht van 25% heeft, waarbij de 'joint control' bepalingen van toepassing zullen zijn. Op het moment dat de herstelde PKB+ onherroepelijk wordt en het besluit wordt bevestigd tot aanleg van Maasvlakte 2 zal het belang worden uitgebreid tot een percentage van 331/3%. Door als aandeelhouder toe te treden kan de Staat - samen met de andere aandeelhouder - toezien en sturen op de inzet van het ter beschikking gestelde vermogen en het zakelijk opereren van het HbR ('good governance'). De aansturing zal worden uitgevoerd conform het vigerende deelnemingenbeleid. De Code Tabaksblatt zal worden gevolgd en, na ommekomst van de wettelijke overgangstermijn, zal het verlicht structuurregime van toepassing zijn. Tevens impliceert dit dat de publieke belangen en de borging van die belangen worden neergelegd in een publiek kader. Dit is beschreven in de eerder genoemde Contourennota Borging Nationale Belangen Mainport Rotterdam .

De Staat gaat bij de deelname in het HbR uit van een zakelijk opererend Havenbedrijf als beheerder van de voor ons land zo belangrijke Rotterdamse haven. De uitgangspunten van het deelnemingenbeleid zijn van toepassing en in de statuten en de aandeelhoudersovereenkomst vastgelegd. Hierin is onder andere voorzien in een zakelijk dividendbeleid dat enerzijds ziet op een marktconforme dividendbetaling aan de aandeelhouders en anderzijds rekening houdt met de grote vermogensbehoefte die de aanleg van Maasvlakte 2 met zich meebrengt en voor welk doel in de investeringsperiode overmatige kapitaalsonttrekkingen voorkomen dienen te worden. Daar staat tegenover dat wanneer Maasvlakte 2 eenmaal tot volle exploitatie is gekomen en de verwachte rendementen zich ook realiseren, de Staat gedurende een aantal jaren extra dividend zal ontvangen zodanig dat alsdan terugverdiende rijksbijdrage ook daadwerkelijk naar de Staat zullen terugvloeien, rekening houdend met een factor voor inmiddels opgetreden inflatie. Inzet van de Staat is immers dat waar de Staat Maasvlakte 2 helpt mogelijk te maken door te delen in de investeringslasten, de Staat ook dient te delen in de baten die deze investeringen naar verwachting met zich brengen.

Naast de hierboven beschreven afspraken is de Staat een regeling overeengekomen over de waardeontwikkeling van het Havenbedrijf bij een aantal toekomstscenario's. De waarde van HbR, op basis waarvan de Staat de deelneming aangaat, is vastgesteld op een bepaald toekomstscenario. De regeling bepaalt dat als het beter gaat met het HbR dan dit toekomstscenario, en het HbR dus meer waard wordt, de Staat maximaal 100 miljoen euro meer waarde zal toekennen aan het HbR. Deze waarde zal niet leiden tot een betaling van de Staat maar tot een uitkering van extra dividend aan de Gemeente. Echter als het minder goed gaat met HbR dan het toekomstscenario aangeeft, en het HbR dus minder waard is, zal de Staat maximaal 50 miljoen euro minder waarde toekennen. Deze correctie op de waarde komt als bijstorting door de Gemeente Rotterdam op de agio op het moment dat de cumulatief preferente aandelen worden geconverteerd. Ook deze waardedaling leidt dus niet tot een extra betaling aan of door de Staat.

In de deelnemingsovereenkomst is rekening gehouden met de mogelijkheid dat ofwel de PKB+ niet onherroepelijk wordt of de marktvraag achter blijft. In dat geval blijft het deelnemingspercentage van de Staat gefixeerd op 25%, zij het dat de cumulatief preferente aandelen in dat geval omgezet zullen worden in gewone aandelen onder bijstorting van een evenredig deel van de intrinsieke waarde van het Havenbedrijf op dat moment. Als uiterste datum hiervoor is 31 december 2008 opgenomen in de overeenkomsten.

Op basis van uitgebreide financiële analyses is het bedrag van de Staatsdeelneming in combinatie met de overige bijdragen van de Staat aan het project Landaanwinning zo gekozen dat het Havenbedrijf in staat wordt geacht de overige voor de landaanwinning benodigde financiering tegen marktconforme voorwaarden in de kapitaalmarkt aan te kunnen trekken in de vorm van langlopende leningen. Daarbij is ook rekening gehouden met mogelijk tegenvallende ontwikkelingen. Het HbR heeft er alle belang bij om het project zo efficiënt mogelijk uit te voeren en zal bijvoorbeeld ook het tempo van de investeringen op de toekomstige ontwikkelingen kunnen aanpassen. In het uiterste geval kan bij tegenvallende ontwikkelingen die niet door het HbR zelf kunnen worden gedragen een beroep op de aandeelhouders worden gedaan. De aandeelhouders zijn vanzelfsprekend niet op voorhand gehouden een dergelijk beroep te honoreren. Dit zal zakelijk bekeken dienen te worden op het moment dat een dergelijk additioneel beroep daadwerkelijk aan de orde is en afgewogen dienen te worden tegen de alternatieven die op dat moment voorhanden zijn.

Samenvatting
Het kabinet hecht grote waarde aan de aanleg van Maasvlakte 2 en ontwikkeling van de Rotterdamse haven vanwege belang voor de Nederlandse economie. Om dit project te kunnen realiseren is onder meer gekozen voor een deelneming in het HbR. Het kabinet is van mening dat de deelneming, zoals die in deze brief is toegelicht en in de investeringsovereenkomst is uitgewerkt, evenwichtig is en recht doet aan de belangen van de Staat.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Financiën

TK 2004-2005, 24691, nr. 60 d.d. 23 mei 2005