Volgend schooljaar trekken Vlaams minister van Onderwijs Frank
VANDENBROUCKE en minister van Mobiliteit Kathleen VAN BREMPT
1,2 miljoen euro uit voor pilootprojecten gratis,
netoverschrijdend leerlingenvervoer en veilige
schoolomgevingen. Deze pilootprojecten starten volgend jaar in
basisscholen in een 5-tal gemeenten. Bedoeling is met deze
projecten de mobiliteit van leerlingen en de veiligheid van
schoolomgevingen te verbeteren. Dit werd vandaag beslist door
de Vlaamse Regering.
Stap-en-trap-zone: voorrang aan voetgangers en fietsers
De pilootprojecten houden meer in dan alleen maar het
aanbieden van leerlingenvervoer per bus. Bedoeling is
leerlingen zo veel mogelijk te voet of met de fiets naar
school te laten komen en auto's in de schoolomgeving zo veel
mogelijk te weren. Daarom zal in elk project gewerkt worden
met een stap-en-trap-zone, die afgebakend wordt door de
gemeente samen met de scholen.
In deze stap-en-trap-zone rijdt de schoolbus in principe niet,
omdat verwacht wordt dat de leerlingen te voet of met de fiets
naar school gaan. Er wordt wel rekening gehouden met leeftijd,
verkeersveilige schoolomgeving,. Ook buiten deze zone wordt
het stappen en trappen gepromoot. Dit kadert in het STOP-
principe. Voorrang aan stappers en trappers, daarna pas
openbaar vervoer (schoolbus) en pas als het niet anders kan,
privé-vervoer (auto).
Voor voetgangers en fietsers zullen gemeenten en scholen
specifieke maatregelen moeten nemen om hen zo veilig mogelijk
naar school te laten gaan. Veilige fietsroutes, bewaakte
oversteekplaatsen, voet- en fietspool enzovoort.
Leerlingenvervoer per bus: woon-schoolvervoer en/of intern
vervoer
Leerlingenvervoer is een belangrijke factor binnen het
mobiliteitsbeleid. Aangezien scholen 's morgens starten en 's
avonds eindigen tijdens spitsuren, leidt dit tot grote
verkeersstromen, zeker in de omgeving van scholen. Via goed
georganiseerd leerlingenvervoer kan de verkeersdrukte worden
beperkt en creëert men veiligere schoolomgevingen. Ook tijdens
de schooluren hebben scholen soms behoefte aan busvervoer,
bijvoorbeeld voor de trip naar het zwembad.
Alle gemeenten in Vlaanderen krijgen op termijn de
mogelijkheid om met ondersteuning van de Vlaamse overheid
leerlingenvervoer op hun grondgebied te organiseren. De
gemeente doet dit in samenwerking met de scholen. Voor het
woon-schoolvervoer wordt een beroep gedaan op De Lijn.
De pilootprojecten die volgend schooljaar van start gaan,
geven de gemeenten de mogelijkheid om te experimenteren met
netoverschrijdend leerlingenvervoer. De Vlaamse overheid
subsidieert zodat het busvervoer voor de leerlingen gratis is.
De subsidie wordt wel beperkt tot een bedrag dat overeenstemt
met het vervoer van maximaal 10% van de leerlingen. Dit om
'stappen en trappen' aan te moedigen.
De gemeente kiest in samenwerking met de scholen voor de
organisatie van woon-schoolvervoer en/of intern vervoer
(regelmatig busvervoer naar zwembad, bibliotheek .). In
principe beperkt de gemeente zich tot de scholen en leerlingen
op het eigen grondgebied. Samenwerking met andere gemeenten is
mogelijk en kan nodig zijn als binnen de eigen gemeente de
vrije keuze niet kan gewaarborgd worden.
Pilootprojecten praktisch
Volgend schooljaar (2006-2007) is er 1,2 miljoen euro
uitgetrokken voor pilootprojecten. Hiermee zullen ongeveer een
5-tal gemeenten kunnen gesubsidieerd worden. Gemeenten kunnen
zich tot 10 januari 2006 kandidaat stellen voor het starten
van een pilootproject volgend schooljaar.
In februari 2006 maakt een ambtelijke commissie onder leiding
van professor MIERMANS (Universiteit Hasselt, Verkeerskunde),
die bestaat uit de leden van het departement Onderwijs en van
De Lijn en experten verkeersveiligheid, een selectie uit de
kandidaat-gemeenten.
De gemeenten moeten voldoen aan een aantal voorwaarden:
- de gemeente heeft met alle basisscholen een akkoord over een
duurzame samenwerking in het kader van leerlingenvervoer;
- de organisatie van leerlingenvervoer kadert steeds in de
toepassing van het STOP-principe Vóór de instap in het project
formuleert de gemeente samen met alle scholen op haar
grondgebied de doelstellingen die ze willen bereiken in het
kader van dit STOP-principe;
- de gemeente beschikt over een mobiliteitsplan;
- de gemeente betrekt alle scholen op het grondgebied bij de
organisatie van het netoverstijgend leerlingenvervoer;
- indien de vrije keuze niet wordt gewaarborgd, sluit de
gemeente een overeenkomst af met een aangrenzende gemeente.
De scholen zelf moeten beschikken over een schoolvervoerplan
of er binnen het jaar na opstart van het project één
ontwikkelen.
Evaluatie van de pilootprojecten
Om zoveel mogelijk ervaring op te doen, is het belangrijk dat
de pilootgemeenten een verschillend profiel hebben. Het moet
gaan om landelijke en stedelijke gemeenten, gemeenten met een
sterk of beperkt aanbod van openbaar vervoer, gemeenten die
wel of geen leerlingenvervoer hebben, gemeenten waar vrije
keuze van scholen al dan niet aanwezig is.
Bedoeling is in de schooljaren 2007-2008 en 2008-2009 de
projecten verder uit te breiden. Na drie jaar volgt dan een
evaluatie en de ontwikkeling van een beleidskader
'leerlingenvervoer'. Er zal onder andere onderzocht worden of
en op welke wijze netoverstijgend leerlingenvervoer kan worden
opgenomen in de mobiliteitsconvenanten.
persinfo : Ward Verhaeghe, woordvoerder van
minister Vandenbroucke - tel. 02 552 68 00
e-mail: persdienst.vandenbroucke@vlaanderen.be
persinfo : Sara Vercauteren, woordvoerster van
minister Van Brempt - tel. 02 552 63 00
e-mail: persdienst.vanbrempt@vlaanderen.be
---
Vlaamse overheid