Wageningen Universiteit

Persbericht Wageningen Universiteit, nr. 088, 10 november 2005

REGELGEVING EN KWALITEITSBEHEERSING IN DIERLIJKE PRODUCTIE MOET WETENSCHAPPELIJK ZIJN ONDERBOUWD

Kwaliteitsbeheersing en wet- en regelgeving op het gebied van voedselveiligheid, beheersing van dierziekten en dierenwelzijn in de dierlijke productie, moeten zich laten leiden door wetenschappelijke kennis. Dat voorkomt 'politiek gestuntel' zoals ten tijde van de BSE-crisis of het toepassen van niet-functionele hygiëne-procedures in slachterijen. Dat zegt prof.dr. Bert Urlings in zijn inaugurale rede bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Ketengestuurde dierlijke productie aan Wageningen Universiteit op 10 november.

In zijn oratie 'Waar borgen. Kwaliteit van procesbeheersing in de dierlijke productie' licht prof. Urlings de hele keten van veehouderij tot consumenten door op aspecten als voedselveiligheid, dierenwelzijn, dierziektenbeheersing, wensen van de consument en gezondheid van producten. Hij constateert dat in de loop van de vorige eeuw veel vorderingen op deze terreinen zijn gemaakt, maar dat met name in het laatste decennium van de 20e eeuw de onstuimige groei in de dierhouderij tot problemen heeft geleid. Daar kwam niet altijd een adequaat antwoord op . "Milieu, voedselveiligheid, dierenwelzijn en diergezondheid bleken niet op de gewenste niveaus te zijn geborgd, aldus de hoogleraar. In Groot-Brittannië bleek dat de regels die in het leven waren geroepen om BSE te voorkomen, in 1996 slechts voor 47 procent werden nageleefd. Toen op basis van wetenschappelijke consultatie in 2000 in EU-verband beheersingsvoorstellen werden geïmplementeerd, bleken die voor een aantal lidstaten onaanvaardbaar, waardoor andere maatregelen werden ingevoerd zonder wetenschappelijke onderbouwing. Daardoor werden alle slachtrunderen die ouder waren dan dertig maanden, onnodig gemonitord. Dit draagt niet bij aan voedselveiligheid en kost de rundveehouderij veel geld. Ook op het gebied van de hygiëne in slachterijen kan de wetenschap van dienst zijn. De wettelijke norm schrijft voor dat het ontsmetten van messen en slachtrobots moet geschieden met water van 82 graden Celsius. Uit onderzoek blijkt echter dat er dan in de apparatuur biofilms worden gevormd waarin salmonella zich gemakkelijk kan verschuilen en verspreiden. Dit terwijl wetenschappelijk is aangetoond dat het gebruik van melkzuur bij 40 graden effectiever is, aldus Urlings. Dergelijke voorbeelden laten zien dat gericht wetenschappelijk onderzoek kan bijdragen aan een betere beheersing van deelprocessen in de dierlijke productieketen. Ook wordt duidelijk dat onafhankelijke schakels in de keten goed dienen samen te werken.

Samenwerking
Prof. Urlings pleit in zijn oratie dan ook voor een 'systeemontwikkeling' om problemen in de keten aan te pakken. Zo ziet hij voor elke schakel in de keten de noodzaak voor een internationaal geaccepteerde 'code of practice', zoals op boerderijniveau integrale ketenbeheersing (IKB), Q&S (Qualität und Sicherheit) en Eurep-Gap, maar ook normen voor diervoederbedrijven en de vleesverwerkende- en zuivel-industrie. Ook zou de keten een volledige gevarenanalyse voor dierziekten en voedselveiligheid moeten opstellen en gerichte maatregelen en een monitoringssysteem voor relevante gevaren moeten ontwerpen. Daarbij hoort ook het ontwikkelen van toegesneden laboratoriumtests. De keten stelt de doelstellingen op voor de verschillende gevaren en maakt afspraken met andere schakels en de toezichthouder.

De bestaande kwaliteitsmanagementsystemen zijn onvoldoende toegerust om een dergelijke op de keten gebaseerde aanpak te borgen, aldus Urlings. Hij stel daarom deze te combineren: een combinatie van algemeen kwaliteitsmanagement gebaseerd op continue verbeteringen (bijvoorbeeld volgens de Deming-cyclus) en de zogenoemde Tafel van Elf (ontwikkeld in opdracht van het ministerie van Justitie). In onderzoeksprojecten aan Wageningen Universiteit wil Urlings hier vervolgens vorm aan geven, zoals onderzoek naar de manier waarop de veehouder winst kan behalen uit gegevens van het slachthuis en vervolgschakels in de keten en tegelijkertijd voedselveiligheid kan verbeteren. Ander onderzoek richt zich op de ontwikkeling van nieuwe monitoringsinstrumenten en snellere detectiemethoden voor dierziekten of op het ontwikkelen van een betere borging van dierenwelzijn door doelgerichte monitoringssystemen, zelfs tot op het niveau van de individuele dierhouderij.

Bert Urlings (1959) studeerde Diergeneeskunde aan de Universiteit Utrecht waar hij in 1992 promoveerde. Tijdens zijn wetenschappelijk onderzoek heeft hij zich, vanaf 1986, gericht op de beheersing van voedselveiligheid en diergezondheid in dierlijke productieketens. Bert Urlings is Diplomate of the European College of Veterinary Public Health. Sinds april 2002 is hij directeur Kwaliteit en Milieu bij het foodconcern Vion in Boxtel, dat deel uitmaakt van de Sovion. Daarvoor was hij van 1998 tot 2002 verbonden aan ID-Lelystad, het Instituut voor Diergezondheid en Dierhouderij binnen Wageningen UR. ID-Lelystad maakt thans deel uit van de Animal Sciences Group van Wageningen UR.