Nota Internationale Samenwerking

Op 16 november presenteerde de Commissie Buitenland de Nota Internationale Samenwerking.

Geachte lezer,

Hierbij heb ik het genoegen u een exemplaar aan te bieden van de nieuwe nota over Internationale Samenwerking.

Er zijn meerdere redenen om juist op dit moment te komen met deze nieuwe nota. Niet alleen omdat de wereld om ons heen in een snel tempo verandert en dus met regelmaat het beleid ten aanzien van internationale samenwerking moet worden getoetst op doelmatigheid, kwaliteit en toepasbaarheid. Maar een nieuwe nota is ook nodig omdat dit beleidsterrein onder vuur ligt van diegenen die beweren dat ontwikkelingshulp niet helpt en beter kan worden verminderd of zelf helemaal afgeschaft.

Het CDA is het met die visie niet eens en blijft grote waarde hechten aan de Nederlandse inspanningen op het terrein van de internationale samenwerking. Daarmee is niet gezegd dat het beleid op sommige onderdelen niet kan worden aangescherpt of verbeterd. In de nota die voor u ligt zijn daartoe twaalf concrete aanbevelingen geformuleerd.

De beleidskeuzes die het CDA maakt zijn duidelijk onderscheidend van die van andere partijen.

De nota besteed ondermeer aandacht aan economische ontwikkeling, de rol van handel, het bedrijfsleven en de middenklasse ter bevordering van een effectieve armoedebestrijding. De trekkersrol die de middenklasse in staat is te spelen versterkt en versnelt ook het ontwikkelingsproces voor de armsten en meest kwetsbaren.

Daarbij dient de versterking van het probleemoplossende vermogen van mensen, organisaties en samenlevingen als leidraad. Zonder capaciteitsversterking zal het vermogen om zelf problemen op te lossen niet kunnen worden vergroot. Het CDA vraagt daarom aandacht voor maatwerk én speciale aandacht voor de relatie tussen religie, cultuur en ontwikkeling. Indien internationale samenwerking deze relatie negeert, zullen hulpinspanningen zelfs contraproductief kunnen werken. En tenslotte constateert het CDA dat internationale samenwerking steeds meer een zaak van allen en een aspect van alles is geworden. Dit betekent dat een geïntegreerde en coherente aanpak noodzakelijk is. Wij pleiten voor een gemeenschappelijke en brede agenda, waarmee dit beleidsterrein een zaak van het gehele kabinet wordt.

Dit rapport verschijnt onder auspiciën van de Commissie Buitenland. Het is voorbereid door een projectteam van deze commissie. Op deze plaats willen wij niet alleen de leden en adviseurs van het projectteam bedanken, maar eveneens de vertegenwoordigers van een aantal maatschappelijke (ontwikkelings)organisaties voor hun reflecties op het rapport.

Met vriendelijke groet,

Piet Bukman Voorzitter Commissie Buitenland

Nota Internationale samenwerking

Een brede agenda

Inhoudsopgave

12 aanbevelingen .3


1. Doelstelling .6


2. Uitgangspunten .6


3. Versterking probleemoplossend vermogen .7

Partnerschap

Maatwerk

Capaciteitsversterking en complementariteit

Particulier initiatief

Cultuur, religie en ontwikkeling


4. Globalisering 10

Differentiatie

Liberalisering

Onveiligheid

Demografische ontwikkelingen

Duurzaamheid


5. De internationale agenda: De MDG's 12


6. Economische groei 14

Verbeterde toegang tot regionale en internationale markten

Ondersteuning van het lokale bedrijfsleven en ondernemersklimaat

Publiek-private samenwerking Concrete steun aan het bedrijfsleven Maatschappelijk verantwoord ondernemen


7. Goed bestuur 17

Voorwaarde of doel?

Gezamenlijke verantwoordelijkheid

Dilemma's


8. Stabiliteit en veiligheid 18

Veiligheid, stabiliteit en duurzame ontwikkeling

Effectiviteit van de hulp in conflictsituaties

ODA en de integrale benadering


9. Coherentie, coördinatie en de integrale benadering 20

Het belang van de integrale benadering

Coördinatie en coherentie

De EU en de VN


10. Nederlandse betrokkenheid 22

Notenlijst 24

12 aanbevelingen


1. Nederlandse inzet en structuur. Meer dan tot nu toe zal internationale samenwerking een prominente plaats moeten innemen in het regeringsbeleid. Het CDA pleit voor een gemeenschappelijke agenda, waarmee internationale samenwerking een zaak van het gehele kabinet wordt. In het beleid zal, in navolging van de Millenniumdoelen, een aantal gezamenlijke, kabinetsbrede, doelen moeten worden geïdentificeerd, uitgewerkt en nagestreefd. Een minister voor Ontwikkelingssamenwerking is meer dan ooit nodig evenals de structurering van de interdepartementale overlegstructuur, een Coördinatiecommissie Internationale Samenwerking, onder voorzitterschap van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Nederland dient vast te houden aan een inzet van tenminste 0,8% van het BNP.

2. Probleemoplossend vermogen en capaciteitsversterking. Binnen de internationale samenwerking is een toegespitste strategie noodzakelijk, gericht op de versterking van het probleemoplossende vermogen en de erkenning van de eigen verantwoordelijkheden van arme landen en samenlevingen. Daartoe is meer gerichte aandacht voor capaciteitsversterking, zowel van mensen als van instituties, noodzakelijk. De nadruk op capaciteitsversterking leidt tot meer aandacht voor de middengroepen die in het ontwikkelingsproces een leidende maatschappelijke rol vervullen. Het CDA pleit voor een meer gerichte inzet op het hoger onderwijs in ontwikkelingslanden, betere benutting van de groeiende mogelijkheden van kennisoverdracht Zuid-Zuid en ondersteuning van het ondernemersklimaat. Een verdubbeling van het budget voor fellowships past in deze capaciteitsversterking.

3. Maatwerk. Binnen de internationale samenwerking is te weinig rekening gehouden met de groeiende noodzaak tot maatwerk in aansluiting op de verschillen tussen en mogelijkheden van landen, regio's en samenlevingen. Bovendien is te weinig rekening gehouden met initiatieven die worden ondernomen door zowel lokale overheden als het lokale maatschappelijke middenveld. Maatwerk geldt evenzeer de keuze van landen, waarbij het aantal landen waarmee Nederland een ontwikkelingsrelatie onderhoudt regelmatig moet worden gescreend, mede in coördinatie met andere donoren.


4. Complementariteit. Verschillende hulpkanalen werken nog steeds teveel langs elkaar heen. Complementariteit van activiteiten moet voorop staan. Deze eis geeft de kaders aan waarbinnen organisaties die overheidsmiddelen ontvangen hun beleidsvrijheid kunnen uitoefenen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken dient daarin voortrekker te zijn.


5. Cultuur, religie en ontwikkeling. Het CDA pleit voor grotere aandacht voor de rol van identiteitsgebonden organisaties in capaciteitsopbouw. Zij roept alle donoren op om de relatie tussen cultuur, religie en ontwikkeling concreet tot uiting te laten komen in beleid en daarmee authentieke ontwikkeling te ondersteunen.


6. Agrarische sector. Het CDA pleit voor grotere aandacht voor de agrarische sector en de ontwikkeling van het platteland in de ontwikkelingslanden. Het beleid dient zowel gericht te zijn op de ontwikkeling van de kleine boeren en daarmee op voedselproductie en voedselzekerheid, als op de ontwikkeling van de exportsector. Voor toegang tot de lokale en internationale markten is capaciteitsversterking cruciaal.


7. Duurzaamheid. Tenminste 0.1 % dient geoormerkt te blijven voor milieu en water. Inzet van het beleid moet drieledig zijn: het zoveel mogelijk tegengaan van de negatieve effecten van milieuproblemen in ontwikkelingslanden, ondersteuning van deze landen bij het voorkomen van milieuproblemen en aanpassing van het gedrag van rijke landen. De VN organisatie voor milieuvraagstukken dient te worden versterkt.


8. Economische groei en ondernemerschap. Economische groei is een conditio sine qua non voor ontwikkeling en daarmee voor de bestrijding van armoede. Internationale samenwerking dient meer aandacht te geven aan de versterking van ondernemerschap door verbeterde markttoegang, verbetering van het ondernemersklimaat, het geven van stimulansen aan individuele ondernemers die activiteiten starten in ontwikkelingslanden en aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het bedrijfslevenprogramma dient herijkt te worden waarbij subsidies in het bijzonder worden gericht op activiteiten in het kader van het creëren van een enabling environment en op technische assistentie, waarbij subsidieprogramma's via de EVD lopen en meer aandacht wordt gegeven aan risicovermindering middels garantieregelingen mits deze ODA-conform zijn. Indien blijkt dat dit programma voldoet aan de gestelde doelen en eisen, dient een verdubbeling van het budget mogelijk te worden. Maatschappelijk verantwoord ondernemen dient binnen de PPS als voorwaarde te worden gesteld. Indien het PPS instrument voldoet aan de gestelde doelen (duurzame en evenwichtige economische ontwikkeling), dient meer budget beschikbaar te worden gesteld.


9. Goed bestuur. Goed bestuur dient zowel criterium voor als doelstelling van beleid te zijn. Landen zonder goed bestuur mogen niet uitsluitend worden overgelaten aan hulp via niet-gouvernementele organisaties, maar vallen onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van donoren. Het programma voor corruptiebestrijding dient te worden voortgezet.


10. Vrede, veiligheid en ODA. Het CDA is voorstander van verruiming van de ODA criteria. Daar waar een strikte interpretatie van deze criteria de realisering van relevant en kwalitatief integraal beleid in de weg staat is flexibiliteit vereist, zodat diverse veiligheidsgerelateerde en ontwikkelingsrelevante activiteiten uit ODA-gelden kunnen worden betaald. Van doorslaggevende betekenis is de ontwikkelingsrelevantie van activiteiten vanuit het perspectief van burgers die recht hebben op human security. Indien de resultaten van de te houden evaluatie van het Stabiliteitsfonds daartoe aanleiding geven, kan op termijn financiële participatie van het ministerie van Defensie in het Stabiliteitsfonds worden overwogen.


11. Europese ontwikkelingssamenwerking en multilaterale instellingen. De rol van de EU als grootste handelsblok en belangrijke donor dient te worden ingezet om ruimte te scheppen voor arme landen op de wereldmarkt (o.m. EPA's) en te worden ingezet op het terrein van veiligheid (o.m. Peace facility for Africa, samenwerking met de Afrikaanse Unie). Ter verbetering van de effectiviteit en coherentie van de Europese ontwikkelingshulp dient het aantal beleidsterreinen en thema's waarmee de Europese Commissie zich bezighoudt te worden ingeperkt en dient een duidelijkere taakverdeling te komen tussen de lidstaten en de Commissie op basis van subsidiariteit. De focus van de Commissie dient meer te komen liggen op de armste landen en de lidstaten dienen hun toezeggingen (2015 - 0,7% van het BNP) gestand te doen. De hervorming van de VN moet leiden tot versterking van de positie van arme landen. Daartoe dient haar centrale rol op het gebied van vrede, veiligheid en ontwikkeling op zowel lokaal, regionaal als globaal niveau te worden versterkt. Zij dient de samenwerking met regionale organisaties zoals de EU of de Afrikaanse Unie te intensiveren.

12. Draagvlak. Activiteiten op het terrein van draagvlakverbreding blijven te vaak steken op het niveau van fondswerving. Er moet gerichter worden ingezet op activiteiten die gedrag en houding beïnvloeden en die ideële motivatie en particuliere initiatieven stimuleren en ondersteunen. Indien organisaties gebruik maken van overheidsgelden, mogen voorwaarden aan de verankering in de eigen samenleving worden gesteld. Er dient ruimte te blijven voor organisaties vanuit verschillende achtergronden. Er is grotere aandacht nodig voor de activiteiten van migrantengemeenschappen in Nederland op het terrein van de internationale samenwerking.


1. Doelstelling
In eerder verschenen nota's heeft het CDA aandacht besteed aan internationale samenwerking. De aanbevelingen uit de laatste nota "Ontwikkelingssamenwerking in de 21e eeuw" zijn voor een groot deel onderdeel geworden van het Nederlandse beleid: de nadruk op partnerschap, op de rol van de particuliere sector en de noodzakelijke aandacht voor civil society. Het blijft echter wenselijk om voortdurend kritisch te kijken naar de inspanningen en bestedingen op het terrein van internationale samenwerking. Niet alleen omdat we leven in een snel veranderende wereld, maar ook om de Nederlandse bevolking inzicht te geven in de besteding van de door haar gedoneerde middelen en zeker ook voor de ontvangende landen en organisaties. Doel van deze nieuwe nota is het Nederlandse ontwikkelingsbeleid opnieuw tegen het licht te houden. Waar zijn volgens het CDA verbeteringen mogelijk en waar dient het beleid te worden aangepast? Het CDA houdt bij de beantwoording van die vragen rekening met haar uitgangspunten en met de veranderende situatie wereldwijd. Zo kan Nederland alleen vanzelfsprekend het proces van globalisering niet sturen, maar ons land kan wel duidelijke beleidskeuzes maken binnen de internationale samenwerking. Een kritische blik houdt in dat er oog is voor zowel de positieve als de negatieve resultaten. De positieve resultaten worden nogal eens uit het oog verloren of gebagatelliseerd. Alsof 50 jaar internationale samenwerking zinloos is geweest en hulp beter kan worden afgeschaft. Het CDA keert zich expliciet tegen deze redenering. Deze gaat voorbij aan de realiteit die, bijvoorbeeld in het geval van de ontwikkelingen in Azië in de afgelopen decennia, overtuigende voorbeelden laat zien van het succes van de combinatie van eigen inspanningen en hulp van buitenaf. De redenering gaat ook voorbij aan de opdracht tot solidariteit én aan de noodzaak tot het oppakken en aanpakken van gezamenlijke verantwoordelijkheden. Wij zijn voorstander van een model dat uitgaat van authentieke ontwikkeling waarin gemeenschappen de ruimte krijgen en kunnen nemen om hun eigen keuzes te maken en het potentieel aan de basis te kunnen versterken. Internationale samenwerking is meer en meer een zaak van allen en een aspect van alles. Aanslagen wereldwijd, betrokkenheid bij oorlogen en toenemende migratie, drukken ons met de neus op de werkelijkheid. Internationale samenwerking is een van de hoofdthema's van het Nederlandse regeringsbeleid en vereist een geïntegreerde en coherente aanpak. Bovendien is een meer politieke benadering noodzakelijk omdat de politieke context onlosmakelijk verbonden is met de manier waarop ontwikkelingsvraagstukken opgelost kunnen worden. Het is een onderwerp dat - naast de specifieke verantwoordelijkheid van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking - in toenemende mate onderdeel uitmaakt van de portefeuilles van de ministers van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken, Defensie, LNV en de staatssecretarissen van Economische Zaken en VROM. Meer dan tot nu toe zal internationale samenwerking een prominente plaats moeten innemen in het regeringsbeleid. Het CDA pleit voor een gemeenschappelijke agenda, waarmee internationale samenwerking een zaak van het gehele kabinet wordt. In het Nederlandse beleid ten aanzien van internationale samenwerking zal een aantal gezamenlijke kabinetsbrede doelen moeten worden geïdentificeerd, uitgewerkt en nagestreefd.


2. Uitgangspunten

Een aantal uitgangspunten zijn en blijven ook in de internationale samenwerking voor het CDA leidend: publieke gerechtigheid, solidariteit, rentmeesterschap en gespreide verantwoordelijkheid. Traditionele begrippen die vandaag niet aan geldigheid en inhoud hebben ingeboet, maar een voor deze tijd praktische vertaling moeten krijgen. Vandaag de dag spreken sociologen als Amitai Etzioni over "responsive communities" . In dat denken staat de verantwoordelijkheid voor de ander centraal evenals de grenzen aan het eigenbelang. Ook door Putnam wordt de vraag naar hetgeen maatschappelijke verbanden levensvatbaar en vitaal maakt gesteld. Putnam spreekt van "civic engagement", burgerschapszin waarbij de ene mens zich betrokken weet op de anderen en daarmee de fundamenten voor een vitale samenleving legt.

Het CDA stelt een aantal zaken centraal in het beleid inzake internationale samenwerking: het belang van partnerschap, het belang van de rol van het maatschappelijk middenveld, het belang van ondernemen, effectiviteit, en duurzaamheid van activiteiten evenals het belang van een coherent en integraal beleid.


3. Versterking van probleemoplossend vermogen

Het doel van internationale samenwerking is om bij te dragen aan duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden. Anders gezegd: Bijdragen aan vooruitgang waarbij sprake is van evenwicht tussen sociale, economische en ecologische aspecten. Om dat doel te bereiken is een integrale benadering nodig waarbij alle betrokken beleidsterreinen vertegenwoordigd zijn. Maar er is bovendien een toegespitste strategie nodig. Een strategie die recht doet aan de eigen verantwoordelijkheid van arme landen en samenlevingen. Een strategie die is gericht op versterking van probleemoplossend vermogen van die landen en samenlevingen. Een strategie die gebaseerd is op het model van authentieke ontwikkeling. Want nog te vaak zijn er blokkades die het ontwikkelingsproces verstoren: falende en corrupte overheden, ongelijke inkomensverdeling, milieudegradatie, onveiligheid. Internationale samenwerking moet dan ook gericht zijn op het ondersteunen van samenlevingen bij het ontwikkelen van hun vermogen om die problemen aan te pakken. Zodat zij niet langer corruptie, inkomensongelijkheid, milieudegradatie en onveiligheid accepteren én in staat zijn om daadwerkelijk een eigen, vitale samenleving te ontwikkelen. In die nieuwe strategie gaat het niet om ondersteuning van programma's en projecten die de problemen voor een samenleving oplossen. In die nieuwe strategie gaat het om ondersteuning die het vermogen van samenlevingen in ontwikkelingslanden om zélf hun problemen op te lossen versterkt. Het CDA pleit daarom voor meer gerichte aandacht voor capaciteitsontwikkeling. Het is een operationele strategie die concrete en meetbare resultaten in kaart kan brengen. Zo kan bijvoorbeeld niet alleen worden gekeken naar het aantal mensen dat toegang heeft gekregen tot schoon drinkwater, maar juist óf die mensen in staat zijn om die toegang ook in de toekomst voor zichzelf en anderen te garanderen. Het impliceert dat, zowel in de prioritaire thema's als bij goed bestuur en het versterken van economische ontwikkeling van partnerlanden, expliciet wordt ingezet op capaciteitsversterking. Bovendien kunnen verantwoordelijkheden niet worden genomen of gedragen zonder bijbehorende bevoegdheden. De rol en zeggenschap van ontwikkelingslanden in multilaterale instellingen zal daarom moeten toenemen. Als belangrijk onderdeel van die capaciteitsontwikkeling blijft specifieke aandacht nodig voor de positie van vrouwen. Onderzoeken hebben aangetoond dat juist de vrouwen een essentiële rol spelen in ontwikkelingsprocessen en bij de opbouw van vitale samenlevingen. De aandacht voor het gendervraagstuk dient dus een prominente plaats te behouden binnen de internationale samenwerking. Deze visie op internationale samenwerking geldt alle actoren: overheden, multilaterale instellingen, niet-gouvernementele organisaties en de private sector. Het CDA is van mening dat de bevolking in brede zin, al of niet georganiseerd in het maatschappelijk middenveld, drager is van dat zelfoplossend vermogen.

Partnerschap

Partnerschap in ontwikkelingssamenwerking vereist en stimuleert een actieve betrokkenheid en inzet van mensen, zowel in rijke als in arme landen. Het kan vorm krijgen tussen overheden, tussen overheden en het bedrijfsleven, overheden en maatschappelijke organisaties en tussen die organisaties en het bedrijfsleven. Een partnerschap kan worden aangegaan indien de partners gemeenschappelijke doelen hebben, die zonder dat partnerschap niet gerealiseerd zouden kunnen worden en indien de gezamenlijke inspanning een duidelijke meerwaarde oplevert. Het is een wederzijds belang dat de beschikbare financiële middelen voor internationale samenwerking zo effectief en efficiënt mogelijk worden besteed.

Maatwerk Naar onze mening is het beleid de laatste jaren teveel geschoeid op sjablonen. Er is te weinig rekening gehouden met de groeiende noodzaak tot maatwerk dat aansluit op de verschillen tussen en mogelijkheden van landen, regio's en samenlevingen. Er is ook te weinig rekening gehouden met de initiatieven die worden ondernomen zowel door lokale overheden als door het lokale maatschappelijk middenveld. Maatwerk bevordert de effectiviteit en kwaliteit van de activiteiten op het terrein van internationale samenwerking. Maatwerk is ook vereist in onze benadering van de verschillende regio's. De focus op Afrika mag er niet toe leiden dat onvoldoende aandacht uit gaat naar de specifieke behoeften van Latijns Amerika en Azië. Maatwerk vereist ook aandacht voor die behoeften en de uitdaging om andere vormen van internationale samenwerking te ontwikkelen. Zo zijn de conclusies van de Latijns Amerika dagen van de Eduardo Frei Stichting duidelijk: Landen in Latijns Amerika hebben behoefte aan versterking van fragiele democratieën en aan modellen die de groeiende inkomensongelijkheid aanpakken . Maatwerk houdt ook in dat de landenkeuze regelmatig onder de loep wordt genomen. De analyse van behoeften dient het beginpunt te zijn van het debat. Zaken als doelmatigheid en beleidskeuzes (bijvoorbeeld goed bestuur, thema's) zullen de afwegingen mede bepalen, maar evenzeer de mogelijkheden om met andere donoren tot goede afspraken over verdeling van de gewenste inzet te komen. Daarmee is het aantal landen waarmee Nederland een ontwikkelingsrelatie onderhoudt voor het CDA dan ook niet in beton gegoten. Bij een regelmatige evaluatie van de landenkeuze moet wel rekening worden gehouden met het feit dat ontwikkelingssamenwerking uit de aard der zaak een lange termijn kwestie is en dat een zig zag beleid het opbouwen van een lange termijn vertrouwensrelatie onmogelijk maakt.

Het CDA is van mening dat ieder mens recht heeft op een menswaardig bestaan, juist de allerarmsten mogen niet buiten de boot vallen. Maar willen wij deze groep, met de minste kansen om hun eigen capaciteiten te versterken, ondersteunen dan zal bewust gekozen moeten worden voor langdurige ondersteuning zonder dat resultaten op korte termijn gegarandeerd kunnen worden. Het CDA is van mening dat we ook voor die weg moeten blijven kiezen. Die weg mag ook niet alleen worden overgelaten aan de particuliere organisaties (MFO's, TMF organisaties) maar dient een verantwoordelijkheid van alle betrokkenen te zijn. Continuïteit en duurzaamheid zullen op de lange termijn juist hun vruchten afwerpen in de opbouw van vitale samenlevingen. Effectieve armoedebestrijding vergt ook speciale aandacht voor de middenklasse. Het ontwikkelingspotentieel van deze groep, zeker waar het gaat om economische ontwikkeling en capaciteitsversterking, is groot. Door die capaciteiten is juist de middenklasse in staat om een trekkersrol te vervullen en daarmee het proces, ook voor de armsten, te versterken en versnellen.

Capaciteitsversterking en complementariteit

Capaciteitsversterking kan variëren van ondersteuning van onderwijs op alle terreinen - van hoger onderwijs tot beroepsonderwijs en basisonderwijs - tot ondersteuning bij het ontwikkelen van een verantwoordelijk overheidsapparaat, een gezond ondernemersklimaat en alle op maat gesneden activiteiten welke het probleemoplossend vermogen van mensen en organisaties versterken. De verantwoordelijkheid voor de identificatie van specifieke behoeften ligt bij alle betrokkenen in de ontvangende landen, zowel van overheidswege als vanuit het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven. Van de actoren aan de donorzijde wordt vervolgens verwacht dat zij op transparante wijze de door hun gekozen prioriteiten duidelijk maken. Capaciteitsversterking veronderstelt maatwerk en valt in twee categorieën uiteen. Versterking van de capaciteit van mensen en van instituten (inclusief infrastructuur). Tot op heden is hiertussen weinig samenhang. Zo zijn er onderwijsinstellingen in Nederland die zich bezighouden met het opleiden van deskundigen op het gebied van waterbeheer, terwijl verschillende waterinstituten zich richten op de institutionele versterking. Hetzelfde geldt voor de opleiding van artsen en de versterking van de gezondheidssector. Kennisoverdracht en institutionele versterking dienen hand in hand te gaan. Dat impliceert dat veel meer gezocht moet worden naar complementariteit tussen de inspanningen van de overheid (via PUM, JUM, stages, hoger onderwijs) en activiteiten van PSO, VSO, MFO's, TMF-organisaties en particuliere initiatieven.

Het CDA pleit voor meer gerichte inzet op het hoger onderwijs in de ontwikkelingslanden en de groeiende mogelijkheden van kennisoverdracht Zuid-Zuid evenals een verdubbeling van het budget voor fellowships.

Particulier initiatief

Volgens het CDA heeft juist het particulier initiatief (middenveld èn het bedrijfsleven) een belangrijke rol bij de ontwikkeling van vitale samenlevingen en de versterking van het probleemoplossend vermogen. Het particulier initiatief in ontwikkelingslanden vervult een wezenlijke rol bij de opbouw van de samenleving door het organiseren van burgers en door haar functie als countervailing power ten opzichte van de overheid. De (Thematische) Medefinancieringsorganisaties hebben hun kerntaak in het steunen van deze maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden. Steun aan directe armoedebestrijding en aan beleidsbeïnvloeding en lobby dient in samenhang met maatschappij-opbouw gestalte te krijgen. De urgentie en complexiteit van de uitdagingen op het gebied van ontwikkeling, veiligheid en goed bestuur maken dat beleidsintegratie en beleidscomplementariteit geen vrijblijvende zaken kunnen zijn, noch voor de overheid, noch voor het maatschappelijk middenveld. Teveel is in het verleden langs elkaar heen gewerkt. Complementariteit houdt in dat de inzet van overheidsmiddelen via verschillende kanalen (internationaal, nationaal en particulier), elkaar dient te versterken. Dit geldt zowel de beleidsontwikkeling als de voorbereiding en uitvoering van programma's. De eis van complementariteit geeft de kaders aan waarbinnen organisaties die overheidsmiddelen ontvangen hun beleidsvrijheid kunnen uitoefenen. Van vrijblijvendheid kan geen sprake zijn. Zowel de (Thematische) Medefinancieringsorganisaties als het departement en de posten dienen hierover concrete afspraken te maken. Meer dan tot nog toe dient de minister voor Ontwikkelingssamenwerking als voortrekker deze samenwerking te stimuleren.

Cultuur, religie en ontwikkeling

Te lang is het belang van culturele en religieuze factoren in relatie tot duurzame armoedebestrijding onderbelicht gebleven. Het is van groot belang dat in de beleidsontwikkeling- en uitvoering hiermee rekening wordt gehouden. In dit kader wordt verwezen naar de uitkomsten van de internationale conferentie over deze relatie in Afrikaanse context, welke in het voorjaar van 2005 door de Eduardo Frei Stichting werd georganiseerd . Uit de aanbevelingen van deze conferentie, waar Afrikaanse sprekers hun visie gaven op het thema, is duidelijk naar voren gekomen dat partnerschap alleen inhoud krijgt als beide partijen in staat zijn elkaars culturele achtergronden te respecteren en daar ook daadwerkelijk op inspelen. In de Afrikaanse cultuur kan daarbij niet voorbij worden gegaan aan de rol van religie en religieus geïnspireerde organisaties. Het potentieel van de cultuur voor de ontwikkeling van Afrikaanse landen mag niet worden veronachtzaamd en is werkzaam op alle terreinen: binnen sociale relaties, binnen capaciteitsversterking, binnen het ondernemersklimaat en binnen menselijke veiligheid. Geloof en levensbeschouwing zijn essentiële elementen in het ontwikkelingsproces omdat zij perspectief bieden op een andere, betere, werkelijkheid en zowel hoop geven als een opdracht betekenen. Het motiveert mensen om zich concreet in te zetten voor die betere wereld en bevordert de maatschappelijke samenhang. Het CDA pleit voor grotere aandacht voor de rol van identiteitsgebonden organisaties in capaciteitsopbouw. De rol van deze organisaties, vaak met een breed netwerk en groot bereik, mag niet onderschat noch verwaarloosd worden. Nadrukkelijke aandacht voor de relatie tussen cultuur, religie en ontwikkeling betekent een ingrijpende mentaliteitsverandering bij donoren aangezien het dominante denken uitgaat van de onlosmakelijkheid van modernisering en secularisering. Het is een oproep aan alle actoren om dit beleid concreet vorm te geven en daarmee authentieke ontwikkeling te ondersteunen. Zowel overheid als maatschappelijk middenveld hebben een taak te vervullen.


4. Globalisering
In de globaliserende wereld vragen mondiale vraagstukken om een mondiale aanpak en oplossing. Tussen ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen is een steeds grotere wederzijdse afhankelijkheid gegroeid die dwingt tot nieuwe vormen van samenwerking. Vormen waarin de thema's vrede en veiligheid, handel en duurzaamheid een belangrijke plaats krijgen.

"Globalization itself is neither good nor bad. It has the power to do enormous good, and for the countries of East Asia, who have embraced globalization under their own terms, at their own pace, it has been an enormous benefit, in spite of the setback of the 1997 crisis."

Differentiatie

Opvallend is de differentiatie die is ontstaan tussen ontwikkelingslanden. Enerzijds heeft die ontwikkeling te maken met de implosie van het communistische stelsel. Daardoor ontvangen ontwikkelingslanden minder hulp op geopolitieke gronden, hetzij van Oost, hetzij van West. Anderzijds is een grote variatie ontstaan in de economische ontwikkeling van deze landen, met opvallende groei in bijvoorbeeld Brazilië, India en China en een nog grotere achterstand van met name landen in Sub Sahara Afrika. Dat roept de vraag op welke landen nog behoren tot de categorie "ontwikkelingslanden". Deze vraag speelt acuut bij de keuze voor welke landen in de WTO een speciale behandeling moet gelden. Meer in het algemeen speelt ook hier de vraag van maatwerk. Voorts is hier aan de orde of ontwikkelingslanden voldoende ruimte krijgen om hun eigen economische ontwikkeling vorm te geven en voldoende kunnen aansluiten bij hun eigen potentieel. Daarmee groeit ook het besef dat internationale samenwerking verder gaat en zal moeten gaan dan alleen armoedebestrijding. Dat het in essentie gaat om economische groei in combinatie met een evenwichtige verdeling. Door globalisering verandert ook de rol en functie van nationale overheden. De rol van andere actoren, zowel multilateraal als niet-gouvernementeel, wordt belangrijker. Bezinning op de rol en taken van de grote multilaterale instellingen - waaronder de Verenigde Naties - en van het internationale bedrijfsleven is van belang evenals een effectieve Europese samenwerking.

Liberalisering

Passend in de trend van globalisering is ook het toegenomen streven naar liberalisering van de wereldhandel, ook op landbouwgebied. Economische globalisering bestaat immers uit de toenemende integratie van nationale economieën en markten in een internationaal economisch systeem. Door gebruik te maken van technische vooruitgang - in het bijzonder in de sectoren transport en communicatie, maar ook door beleidswijzigingen gericht op het slechten van allerlei (m.n. administratieve en handelspolitieke) belemmeringen - komen steeds meer omvangrijke (transnationale) bewegingen van goederen, diensten, kapitaal, personen, informatie en technologie tot stand. Door de toegenomen globalisering is de noodzaak ontstaan voor alle landen, ook de ontwikkelingslanden, te streven naar participatie, op straffe van uitsluiting en permanente afhankelijkheid van humanitaire hulp. Deelname in de wereldeconomie versnelt het groeitempo en is dus dringend gewenst. Liberalisering noodzaakt tot het voeren van aanpassingsbeleid (sociaal economisch en institutioneel) dat de positieve mogelijkheden voor de ontwikkelingslanden zo goed mogelijk bevordert en de negatieve gevolgen verzacht. Aanpassingsbeleid alleen zal echter onvoldoende blijken indien niet tevens wordt gewerkt aan veranderingen die gericht zijn op bevordering van goed bestuur, waaronder een goed functionerend ondernemingsklimaat. Een van de instrumenten hiervoor is uitvoering van activiteiten gericht op capaciteitsopbouw. Juist dit instrument dient nauwkeuriger te worden ingezet, aangezien gebleken is dat de huidige aanpassingsprogramma's van ondermeer IMF en Wereldbank op dit punt en in sommige landen ernstig tekort schieten. Uit recente studie is bovendien gebleken dat economische ontwikkeling op zichzelf onvoldoende waarborgen biedt voor democratische ontwikkeling, indien niet tegelijk wordt gewerkt aan de toegang tot de coördinatiemiddelen.

Liberalisering biedt aan ontwikkelingslanden een aantal mogelijkheden waar het gaat om toegang tot markten die jarenlang door hoge tariefmuren en subsidies zijn afgeschermd. De agrarische sector en de ontwikkeling van het platteland verdienen daarbij speciale aandacht, mede vanuit het gegeven dat productietoename in de agrarische sector veelal het begin van economische ontwikkeling betekent. In veel ontwikkelingslanden is deze sector lange tijd verwaarloosd omdat regeringen primair hun steun vonden in urbane gebieden. De voedselvoorziening kon redelijk worden gegarandeerd door importen van goedkoop voedsel van de wereldmarkt mede als gevolg van dumping van voedsel door de rijke landen. Dit alles heeft geleid tot verdergaande migratie naar de steden en verwaarlozing van het platteland en de agrarische sector. Deze situatie verandert momenteel echter snel. Als gevolg van die ontwikkeling zal voedselzekerheid meer in eigen land of binnen de eigen regio, moeten worden gevonden. Daarnaast zal er aandacht moeten zijn voor de ongelijke verdeling van de toegang tot voedsel en bestaansafhankelijkheid binnen ontwikkelingslanden. Het grootste deel van de armen leeft op het platteland en is afhankelijk van overlevings-landbouw. Juist deze sector zal zonder gericht beleid de komende jaren niet of nauwelijks aansluiting kunnen vinden bij de wereldmarkt. Daarom zal de aandacht voor landbouw en plattelandsontwikkeling twee sporen moeten volgen. Enerzijds de ontwikkeling van de kleine boeren, vooral gericht op lokale voedselproductie en voedselzekerheid. Anderzijds de ontwikkeling van de exportsector met aandacht voor de kwaliteit van de producten en de organisatie van de markt. Voor beide sporen is capaciteitsversterking met het oog op de toegang tot de markt (lokaal en internationaal) cruciaal.

Onveiligheid

Terroristische aanslagen in- en buiten Europa leiden tot een groeiend gevoel van onveiligheid. Hierdoor neemt het besef toe dat een internationaal kader en verdergaande internationale samenwerking noodzakelijk zijn. Toenemende onveiligheid heeft ook te maken met het uiteenvallen van staten en de toename van binnenstatelijke conflicten. Tal van ontwikkelingslanden hebben juist met deze vorm van onveiligheid te maken. In hoofdstuk 8 wordt hierop teruggekomen.

Demografische ontwikkelingen

Kijken wij naar de nabije toekomst dan zijn, afgezien van de hierboven genoemde en voortschrijdende ontwikkelingen, een aantal andere ontwikkelingen verwachtbaar en relevant. Allereerst de verschillende demografische ontwikkelingen in enerzijds de huidige industrielanden en anderzijds de ontwikkelingslanden. Het gaat hier om verschillen in bevolkingsgroei, maar vooral om de hieruit resulterende verschillen in leeftijdsopbouw van de bevolking. Dit zal gevolgen hebben voor consumptie, besparingen, investeringen, overheidsfinanciën, productiviteit en economische groei, maar ook voor bijvoorbeeld migratiestromen. Volgens het CDA wordt de huidige discussie over deze demografische ontwikkelingen teveel gedomineerd door aandacht voor de eigen samenlevingen. Juist de gevolgen in internationaal verband zijn van essentieel belang voor effectief beleid mede gericht op de toekomstige positie van ontwikkelingslanden. Daarin mag bijvoorbeeld het immense probleem van de HIV/aids en de demografische gevolgen, juist voor de ontwikkelingslanden, niet buiten beeld blijven. Dit geldt eveneens voor de aanpak van de reproductieve gezondheidszorg. Het CDA onderschrijft het streven van de Nederlandse regering om in de MDG's expliciet op te nemen dat in 2015 iedereen toegang moet hebben tot voorbehoedsmiddelen en moeder- en kindzorg. Gebleken is dat als vrouwen zelf mogen beslissen over het krijgen van kinderen, zij kiezen voor kleinere gezinnen. Zij komen daardoor economisch sterker te staan en dat heeft directe invloed op de vermindering van armoede.

Duurzaamheid Het gebruik van water, brandhout en andere fossiele brandstoffen is in de afgelopen decennia explosief toegenomen als direct gevolg van economische groei en bevolkingstoename. Niet alleen de energievoorziening in de wereld loopt gevaar, maar wetenschappers wijzen ons ook - en steeds dringender - op de gevolgen van klimaatsveranderingen. Door deze ontwikkelingen wordt het debat over duurzaamheid steeds urgenter. Of zoals het State of the World Report 2005 stelt: "The report investigates the deeper roots of insecurity - many of them found in the destabilization of human societies and the natural world that has accompanied the explosive growth in human numbers and resource demands over the past several decades."

Milieudegradatie treft de ontwikkelingslanden hard - verwoestijning, droogte, overstromingen en onveilig water - terwijl deze landen niet over de noodzakelijke middelen beschikken om deze problemen het hoofd te bieden. Ook voor wat betreft deze problemen, zal de aanpak gevonden moeten worden in de versterking van de capaciteit van deze landen om die problemen effectief en duurzaam aan te pakken. Hiervoor zijn specifieke middelen noodzakelijk - toegespitst op de problematiek per regio - evenals een duidelijk commitment van zowel de landen zelf als de internationale gemeenschap. De VN-organisatie voor milieuvraagstukken (UNEP) bestrijkt niet het totale milieubeleid. De UNEP dient derhalve versterkt te worden door de activiteiten van andere organisaties en de uitvoering van milieuverdragen daarin onder te brengen. Het betekent ook dat een grondige en kritische bezinning op de levensstijl en consumptie in onze eigen samenlevingen noodzakelijk is, wil een pleidooi voor alternatieve, duurzame, ontwikkelingsmodellen geloofwaardig zijn, zeker naar de ontwikkelingslanden toe.

Het CDA meent dat deze gevolgen niet buiten beeld mogen blijven. Onlangs heeft zij een discussienota over duurzaamheid gepubliceerd. Binnen de internationale samenwerking dient gewerkt te worden langs drie lijnen: Het zoveel mogelijk tegengaan van de negatieve effecten van milieuproblemen in ontwikkelingslanden, ondersteuning van deze landen bij het voorkomen van nieuwe milieuproblemen (capaciteitsopbouw/technologie/innovatie) en aanpassing van het gedrag van rijke landen waardoor duurzaamheidproblemen in de ontwikkelingslanden in elk geval niet verder toenemen. Tenminste 0,1 % dient geoormerkt te blijven voor milieu en water.


5. De internationale agenda: de MDG's

De Verenigde Naties formuleerden in 2000 acht doelen die in 2015 bereikt moesten zijn, de Millennium Ontwikkelingsdoelen (MDG's, zie kader)

Waar het gaat om de positie van de arme landen is de uitvoering van de MDG's een duidelijke en meetbare maatstaf voor onze inzet en betrokkenheid. De doelen op zichzelf zijn niet nieuw. De landen die geld beschikbaar stellen voor internationale samenwerking, hebben armoedebestrijding als speerpunt van beleid omarmt. Maar voor het eerst in de geschiedenis toonde de internationale gemeenschap zich bereid om meetbare en in de tijd gebonden doelen te formuleren en daarover afspraken te maken.

De Verenigde Naties kwamen in 2000 overeen dat de inspanning ten aanzien van armoedebestrijding meer commitment vereiste dan tot dan toe het geval was. Armoedebestrijding diende hoog op de internationale agenda te worden geplaatst en noodzaakte tot het stellen van concrete doelen waar de landen zich aan gehouden wisten. Uit het oogpunt van de noodzaak tot coherentie en coördinatie van beleid was voor het eerst een internationale agenda geschreven. Door middel van de MDG's zijn een aantal concrete doelstellingen geformuleerd die te maken hebben met de verschillende dimensies van armoede. Het gaat dan met name om inkomensarmoede, gebrek aan gezondheidszorg, gebrek aan onderwijs, ongelijkheid tussen vrouwen en mannen en slechte milieu omstandigheden. Om deze doelstellingen te bereiken is opbouw, uitbreiding en kwaliteitsverbetering van menselijke, institutionele en infrastructurele capaciteit in ontwikkelingslanden een noodzakelijke voorwaarde.

Het CDA benadrukt de waarde van de MDG's als belangrijke stap in de richting van een gezamenlijke, internationaal gedeelde, visie op armoedebestrijding. Waar het gaat om het bereiken van de MDG's, dient het proces daarheen ook voldoende aandacht te krijgen. En dat proces heeft twee kanten. Enerzijds gaat het, als gezegd, om het ontstaan van vitale samenlevingen, anderzijds gaat het om het besef in de rijke landen dat een internationaal gedeelde visie en agenda ontwikkelingslanden meer recht doet, dan afzonderlijke inspanningen. Elke overheid dient verantwoording af te leggen aan de internationale gemeenschap over de gezamenlijk afgesproken inspanningen. Alleen op die manier kan daadwerkelijk sprake zijn van gedeelde verantwoordelijkheden en peer reviews. Ook op dit terrein roept het CDA de Nederlandse overheid op om een trekkersrol te blijven vervullen. Zolang sprake is van landen die de MDG afspraken niet nakomen, zowel aan donorzijde als aan de zijde van ontvangende landen, is deze rol noodzakelijk.

In 2004 publiceerde de regering de eerste voortgangsrapportage over de MDG's. Hoewel er geen ontevredenheid was, werd toch opgemerkt dat "De regering van mening is dat wij opnieuw onze verplichtingen aan elkaar moeten bevestigen en onze inspanningen moeten vergroten om in een daadwerkelijk mondiaal partnerschap voor ontwikkeling alle MDG's in 2015 te verwezenlijken".

Deze mening wordt gedeeld door Jeffrey Sachs, hoofdauteur van het VN-voortgangsrapport "Investing in Development: A practical plan to achieve the Millennium Development Goals" . Het rapport Sachs is gebaseerd op landenstudies door een groot aantal deskundigen naar de stand van zaken van de MDG's. De studie besteedt aandacht aan de acht doelen, vijf jaar nadat zij zijn overeengekomen in de VN. Wat zijn de belangrijkste constateringen?

Er zijn grote regionale en thematische verschillen: Zo is Sub-Sahara Afrika het verst verwijderd van het bereiken van de doelen en lopen de doelen die zijn gericht op gender en het milieu bij lange na niet in pas met het tijdschema. Het rapport wijst een aantal redenen voor deze verschillen aan en concludeert dat er dringend behoefte is aan een actuele behoefteanalyse, per land en per regio. Op basis van deze analyse dient elk land een 10 jaren programma op te stellen, waarin de noodzakelijke inspanningen op alle beleidsterreinen zijn opgenomen. En tenslotte dient dat plan als raamwerk voor het opstellen van 3-5 jarige strategieën voor armoedebestrijding volgens de MDG's. Het rapport benadrukt dat het niet zozeer noodzakelijk is om nieuw beleid of nieuwe instrumenten te ontwikkelen, maar dat het bereiken van de doelen mogelijk is door afstemming van beleid op de MDG's. In dit kader zijn de Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP) al van waarde gebleken, mits zij het resultaat zijn van goed overleg tussen de betreffende overheden en het maatschappelijk middenveld. Volgens Sachs dient elk land een MDG strategie groep in het leven te roepen waarin alle donoren, het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven en lokale overheden vertegenwoordigd zijn. Deze aanbeveling sluit aan op hetgeen eerder is gesteld over de versterking van het probleemoplossend vermogen van zowel (groepen) mensen als landen. Juist het commitment van overheden is essentieel, volgens Sachs. Hoewel de rijke landen zich moeten verplichten tot de toegezegde financiële ondersteuning, zullen de MDG's niet kunnen worden vervuld zonder inspanning van alle landen.

Nederland blijft daarbij alleen geloofwaardig indien het bereid blijft om deze verplichtingen ook zelf en volledig na te komen. Dit houdt in dat Nederland moet vasthouden aan een inzet van tenminste 0.8 % van het BNP. Dit houdt tevens in dat het CDA voorstander is en blijft van een minister voor Ontwikkelingssamenwerking. De positie van een minister voor Ontwikkelingssamenwerking biedt meer garanties voor een toereikende inzet op kabinetsniveau en een afdoende (inter)nationale onderhandelingspositie dan een staatssecretaris. Bovendien pleit het CDA voor een meer gestructureerde interdepartementale overlegstructuur (als bijvoorbeeld de op Europees niveau functionerende CoCo, Coördinatie Commissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen), een Coördinatiecommissie Internationale Samenwerking, onder voorzitterschap van het ministerie van Buitenlandse Zaken.


6. Economische groei
"After all, the road to development leads through the market place, not through some government office."

Hoewel hulp op verschillende terreinen een belangrijke bijdrage kan leveren aan armoedebestrijding, is economische groei een conditio sine qua non voor ontwikkeling en daarmee voor de bestrijding van armoede. Ontwikkelingssamenwerking zal nooit de geldstromen kunnen genereren die internationale handel en investeringen teweeg brengen. In de visie van het CDA is het daarom van belang om de waarde van het ondernemerschap óók in de internationale samenwerking te erkennen. Dat bleek ook uit de conclusies van de eerdergenoemde Afrika Conferentie. De versterking en bevordering van ondernemerschap dient vorm te krijgen langs vier lijnen: . Verbeterde markttoegang; . Verbetering van het ondernemersklimaat; . Stimulansen voor individuele ondernemers die activiteiten starten in ontwikkelingslanden; . Aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen

Verbeterde toegang tot regionale en internationale markten In het kader van de WTO wordt sinds 2001 onderhandeld in de Doha Development Agenda. Het doel van deze onderhandelingsronde is om de wereldhandel verder te liberaliseren en de regels te verbeteren. Een expliciete doelstelling is ook om de wereldhandel meer ten gunste van ontwikkelingslanden te laten werken. Op het terrein van de WTO heeft de Nederlandse regering een duidelijke positie: Vermindering van handelsverstorende protectie. Voor de meeste ontwikkelingslanden zal dat inhouden dat zij betere kansen op elkaars markten én op de Westerse markten kunnen krijgen. De EU is de grootste importeur ter wereld van producten uit de ontwikkelingslanden. Binnen de WTO dient Nederland in EU-verband dan ook andere rijke landen te overtuigen van de Europese aanpak waarbij de armste landen extra markttoegang krijgen. Verdere opening van de markten van rijke landen, geeft ontwikkelingslanden de mogelijkheid om de exportsector op te bouwen. Daarbij kunnen zij ondersteuning gebruiken bij het verhogen van de productie- en handelscapaciteit. Voorwaarde is immers dat ontwikkelingslanden voldoen aan de kwaliteitseisen die op onze markten gelden. Ook op dat terrein kan capaciteitsopbouw haar waarde bewijzen. Zowel de voedselzekerheid problematiek als de nieuwe exportkansen "dwingen" in de richting van een aanzienlijk hogere prioriteit voor de agrarische sector, inclusief organisatie van de markten via ketenontwikkeling. Juist die ketenbenadering biedt mogelijkheden voor internationale samenwerking via de private sector, zoals nu al door de Nederlandse tuinbouw wordt vormgegeven. Naast markttoegang tot rijke landen, zal ook moeten worden gewerkt aan de afbouw van Zuid-Zuid handelsbelemmeringen. De tariefmuren tussen landen en tussen regio's in het Zuiden, vormen evenzeer een belemmering voor de economische ontwikkeling en beletten toegang tot markten die het meest nabij liggen. Kenia, Tanzania en Oeganda hebben al besloten tot een interne markt, een voorbeeld dat navolging verdient. De rijkere ontwikkelingslanden moeten de verplichting en noodzaak erkennen om handelsbelemmeringen voor de andere ontwikkelingslanden af te schaffen. In het kader van de handelspolitiek dienen ook te worden genoemd: afbouw van landbouwsubsidies via de WTO, de vergroting van toegang tot de markten voor de minst ontwikkelde landen (MOL's), de uitbreiding van het EBA (Everything But Arms initiative) zoals al vastgelegd door de EU, het tegengaan van non-tarifaire handelsbelemmeringen, de noodzaak de Doha-ronde succesvol af te ronden - inclusief initiatieven als Aid for Trade ten behoeve van de versterking van de handelscapaciteit van de meest kwetsbare landen, de erkenning van de noodzaak voor arme landen om hun eigen markten tijdelijk te kunnen beschermen, het belang van technische ondersteuning van ontwikkelingslanden bij de ontwikkeling van hun handelscapaciteit en een goed functionerend ondernemingsklimaat. De voorstellen tot afschaffing van alle handelsbarrières in 2025, tarief- en quotavrije toegang tot alle OESO-landen voor alle Minst Ontwikkelde Landen vanaf 2010 evenals afschaffing van alle importtarieven voor niet-agrarische producten in 2015 dienen internationaal te worden overgenomen. Zowel in het Nederlandse OS-beleid, als in het internationale beleid moet het bevorderen van handel in brede zin een prominente plaats krijgen ('mainstreaming trade in development')

Ondersteuning van het lokale bedrijfsleven en ondernemersklimaat In veel ontwikkelingslanden is het ondernemersklimaat nog niet gunstig en lopen ondernemers tegen grote barrières op als zij activiteiten willen starten. Het gaat dan bijvoorbeeld om gebrekkige infrastructuur voor transport, ontbrekende instellingen, onduidelijke of onvolledige wetgeving, gebrek aan betrouwbare rechtsprocedures en onvoldoende capaciteit bij de overheidsinstanties. De aanpak van deze knelpunten vraagt om een breed opgezette actie. Van groot belang is het creëren van een "enabling environment", waarin bedrijven in staat worden gesteld hun activiteiten uit te voeren. Dat is niet alleen van belang voor het bedrijfsleven. Het genereert een aantal noties die een veel bredere betekenis hebben: Een transparant belastingstelsel, eigendomsregistratie, recht op vakbondswerk, overzichtelijke vergunningsprocedures, verantwoordingsmechanismen, arbeidswetgeving etc. Juist deze noties zijn van essentieel belang voor de ontwikkeling van een vitale samenleving. Ook het beroepsonderwijs vervult hier een belangrijke rol. De expertise van het Nederlandse bedrijfsleven op deze terreinen kan ten goede komen aan het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden en worden versterkt door activiteiten van andere actoren binnen de internationale samenwerking. Voorwaarde is echter wel dat het bedrijfsleven in de ontwikkelingslanden zelf actief betrokken is bij de voorbereiding, vormgeving en uitvoering van de projecten. Dat betreft zowel het midden-en kleinbedrijf als ook de locale vestigingen van internationaal opererende bedrijven. Overheden hebben primair de taak om de "enabling environment" te faciliteren en stimuleren. De uitdaging is om ter plaatse een goede organisatie te ontwikkelen voor de "bottom-up" benadering. Zo is het opzetten van werknemers en werkgevers organisaties, trainingsinstituten, kamers van koophandel e.d. door het locale bedrijfsleven, de moeite waard te ondersteunen met de Nederlandse expertise op deze terreinen. In dit kader ondersteunt het CDA de groeiende aandacht voor de waarde van microkredieten voor de kleine en arme ondernemers in de ontwikkelingslanden. Uit de praktijk blijkt dat deze kleine kredieten het ondernemerschap bevorderen en probleemoplossend en zelfvoorzienend vermogen stimuleren. In de toekomst dient de coördinatie van activiteiten op dit terrein verder toe te nemen, evenals de noodzakelijke aandacht voor het verstrekken van dergelijke kredieten aan kleine ondernemers in rurale gebieden.

Publiek-private samenwerking Het CDA is voorstander van een beleid dat het bedrijfsleven een grotere rol geeft binnen de internationale samenwerking. Een relatief nieuwe strategie is het stimuleren van de publiek-private samenwerking (PPS). Deze strategie heeft een aantal voordelen: overheden en bedrijfsleven dragen gezamenlijk verantwoordelijkheid voor de economische afspraken waarbij elke partij doet waar hij het beste in is. Daarnaast kan sprake zijn van aanvullende activiteiten, waarbij op grotere schaal kan worden gewerkt dan alleen en het budget voor ontwikkelingsrelevante activiteiten kan worden verruimd. Bedrijven ontlenen hun bestaansrecht aan het streven naar winst en minimaliseren van risico's. Door de PPS is gebleken dat bedrijven bereid zijn te participeren in partnerships waarbij eerst op (middel)lange termijn winst wordt behaald. Het instrument is betrekkelijk nieuw en dient op haar resultaten te worden beoordeeld. Indien blijkt dat deze strategie beantwoordt aan het streven naar duurzame en evenwichtige economische ontwikkeling, dient meer budget beschikbaar te worden gesteld voor de PPS. Bovendien zal moeten worden nagegaan welke rol deze samenwerkingsverbanden (kunnen) spelen bij het bereiken van de MDG's.

Concrete steun aan het bedrijfsleven Vanwege de specifieke moeilijkheden die bedrijven ondervinden bij het betreden van markten in ontwikkelingslanden, blijft een adequate ondersteuningsmogelijkheid door de overheid nodig om bedrijven over de drempel heen te helpen en/of de enabling environment verder te verbeteren.

Gezien bovenstaande is het gewenst om het bedrijfslevenprogramma te herijken. Van belang is een voortdurende toetsing van het bedrijfsleveninstrumentarium aan de eisen van de praktijk. Het CDA pleit ervoor: . Subsidies in het bijzonder te richten op activiteiten in het kader van het creëren van een enabling environment en voor technische assistentie; . De subsidieprogramma's via de EVD te laten lopen; . Meer aandacht te geven aan risicovermindering middels garantieregelingen mits deze ODA-conform zijn. Indien blijkt dat het bedrijfslevenprogramma voldoet aan de gestelde doelen en eisen, dient een verdubbeling van het budget mogelijk te worden.

Maatschappelijk verantwoord ondernemen Het internationale bedrijfsleven speelt een belangrijke rol in de internationale samenwerking. Deze inbreng is onmisbaar bij het creëren van werkgelegenheid in ontwikkelingslanden. Tegelijk is de rol van het bedrijfsleven niet zonder discussie. Olie- en mijnbouw, houtproductie en palmolie hebben ingrijpende gevolgen voor samenlevingen in ontwikkeling. Juist het bedrijfsleven dat gebruik maakt van de natuurlijke hulpbronnen moet verantwoordelijkheid nemen ten aanzien van duurzame en maatschappelijk verantwoorde productiemethoden. Het maatschappelijk verantwoord ondernemen dient binnen de PPS als voorwaarde te worden gesteld. Deze eis geldt evenzeer overheden welke verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de bescherming van de leefomgeving en daarmee van de duurzaamheid en het rentmeesterschap. Bij deze aandacht mag ook de eerdergenoemde zorg voor de landbouw niet ontbreken. Bij het beleid op dit terrein kunnen de ILO verklaring uit 1998 over minimum arbeidsnormen, het SER-advies 'De winst van waarden' uit 2000 en internationale codes als richtsnoer gebruikt worden. Met name zijn daarvoor van belang de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen.


7. Goed bestuur
In de nota van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking "Aan elkaar verplicht" valt te lezen: "Goed bestuur is een voorwaarde voor duurzame armoedebestrijding en het bereiken van de MDG's in 2015." Goed bestuur is een van de criteria die in het beleid ten aanzien van internationale samenwerking worden gebruikt voor de keuze van landen waarmee de Nederlandse overheid intensieve bilaterale samenwerkingsrelaties onderhoudt. Ook andere donorlanden gebruiken dit criterium.

Voorwaarde of doel?

Het debat over de waarde en de gevolgen van het gebruik van dit criterium is gaande. Centrale vraag is of goed bestuur als voorwaarde en selectiecriterium óf als doelstelling van internationale samenwerking/hulp moet worden gehanteerd. In het artikel van Burnside en Dollar , stellen de auteurs dat hulp aanzienlijk effectiever is, in termen van economische groei en armoedevermindering, in landen met goed bestuur. Bovendien, zo menen de schrijvers, is het niet bewezen dat hulp goed bestuur kan bewerkstelligen. Met andere woorden, goed bestuur kan geen doelstelling van hulp zijn.

Ook in het zeer recente VN rapport over de MDG's wordt uitvoerig aandacht gegeven aan goed bestuur. Jeffrey Sachs c.s. beschrijven gebrek aan goed bestuur in landen als een spectrum met een aantal landen met ".genuinely corrupt leadership" en aan de andere kant vele van de armste landen waar het probleem niet zozeer kwade wil en een gebrek aan goede trouw van de regering is, maar veeleer een gebrek aan ".financial resources and technical capacity to manage an efficient public administration." . Juist in deze landen dient volgens de auteurs massief te worden geïnvesteerd in de verbetering van deze capaciteit. Deze visie werd al eerder uitgedragen door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) die in haar rapport uit 2001 al schreef dat complementair aan het toekennen van belang aan goed bestuur ook moet worden bijgedragen aan het tot stand komen van beter bestuur in de betrokken landen. De WRR was van mening dat ontwikkelingssamenwerking daartoe het aangewezen mechanisme was.

Het huidige Nederlandse beleid volgt deze lijn. Goed bestuur is een voorwaarde voor duurzame armoedebestrijding, maar is geen absoluut criterium om een land de status van partnerland toe te kennen of te onthouden. De intentie tot goed bestuur in combinatie met maatregelen ter verbetering kan evenzeer tot de status van partnerland leiden. Het beleid geeft daarbij ondermeer aandacht aan het relatief nieuwe beleidsterrein van corruptiebestrijding. Onderzoeken tonen aan dat corruptie een wereldwijd fenomeen is dat in het bijzonder in de ontwikkelingslanden diepgaande gevolgen heeft voor het functioneren van samenlevingen. Programma's gericht op capaciteitsopbouw kunnen ook op dit terrein van waarde zijn.

Het CDA constateert dat, indien goed bestuur alleen als selectiecriterium wordt gebruikt en niet tegelijk als doelstelling van beleid, samenlevingen welke niet worden geregeerd door goed bestuur worden buitengesloten van hulp. Daarom dient meer aandacht te worden gegeven aan de oorzaken van het gebrek aan goed bestuur. Hier zouden de studies van Daniel Kaufmann behulpzaam kunnen zijn. Kaufmann legt een directe link tussen het gebrek aan burgerschapszin en corrupte samenlevingen. Falende staten worden zo een afgeleide van falende samenlevingen. Hoewel deze constatering in beginsel juist is, mag het fenomeen falende staten er niet toe leiden dat het zelfoplossend vermogen in samenlevingen over het hoofd wordt gezien en niet wordt gebruikt.

Gezamenlijke verantwoordelijkheid

Het CDA is tevens van mening dat landen zonder goed bestuur niet uitsluitend mogen worden overgelaten aan hulp via niet-gouvernementele organisaties. Juist deze landen, zonder goed functionerende verwerkingscapaciteit, kunnen gebaat zijn bij beperkte hulp voor capaciteitsopbouw en voor infrastructurele voorzieningen ten behoeve van gezondheid en onderwijs. Dergelijke ondersteuning kan ook van multilaterale en bilaterale donoren afkomstig zijn. Het CDA pleit voor een procesmatige aanpak, waarbij goed bestuur kan ontstaan via een proces van gezamenlijke inspanning. In dit proces liggen kansen en taken voor het maatschappelijk middenveld. Dat sluit nauw aan bij het streven naar een vitale en verantwoordelijke samenleving, waarin de georganiseerde burgers een tweeledige en heilzame rol kunnen vervullen. Enerzijds door invloed uit te oefenen op het overheidsbeleid via georganiseerde actie en overleg. Anderzijds door zelf taken op zich te nemen die minder goed door overheden gedragen kunnen worden.

Dilemma's Ook op dit terrein is sprake van dilemma's. Eenvoudig gesteld: Hoe corrupt moet een overheid en samenleving zijn, wil men deze ondersteuning onthouden? En wat zijn de gevolgen van deze onthouding voor de samenleving in het betreffende land? Op deze vragen zijn nog geen afdoende antwoorden gevonden, als zij ooit worden gevonden. Volgens het CDA is het ook hier zaak te voorkomen in sjablonen te vervallen. Maatwerk én capaciteitsversterking kunnen voorkomen dat samenlevingen buiten de boot vallen. En ook hier dient het streven naar snelle resultaten in sommige gevallen te worden getemperd in het belang van de opbouw van vitale samenlevingen. Specifieke aandacht is vereist voor corruptiebestrijding. Vermindering van de bureaucratie in de ontwikkelingslanden zal leiden tot vermindering van corruptie. Indien overigens in een van de door de Nederlandse overheid ondersteunde projecten sprake is van corruptie, dient de bijdrage onmiddellijk te worden stopgezet.


8. Stabiliteit en veiligheid
"9/11" is met name voor de rijke landen het symbool geworden van het groeiende gevoel van onveiligheid door de dreiging die uitgaat van de brisante mix van internationaal terrorisme, falende staten en proliferatie van massavernietigingswapens. Tegenwoordig wordt overheidsingrijpen beoordeeld op haar vermogen deze dreiging en het daarmee samenhangende gevoel van onveiligheid weg te nemen. Dat geldt voor binnenlands én buitenlands beleid, zo ook voor internationale samenwerking. Voorkomen moet echter worden dat dit beleid zich alleen concentreert op terrorismebestrijding enkel en alleen met het oog op de nationale veiligheid van westerse landen. Het debat dient te gaan over "human security" en daarmee tevens over de vaak chronische onveiligheid die de ontwikkelingskansen en het bestaan van miljoenen mensen in het zuiden bedreigen. Het begrip human security gaat verder dan ons begrip "menselijke veiligheid". Het betekent dat moet worden gewerkt aan de bescherming van alle mensenrechten. Niet alleen het recht op veiligheid, maar ook het recht op een menswaardig bestaan en het recht op vrijheid van handelen. Human security heeft twee kanten. Het concentreert zich op bescherming van burgers en vergt een integrale aanpak van fysieke en sociale onveiligheid. En het concentreert zich op de versterking van capaciteiten, waardoor mensen in staat zijn zelf deel te nemen aan besluitvormingsprocessen en zelf bij te dragen aan het vergroten van hun eigen veiligheid.

Veiligheid, stabiliteit en duurzame ontwikkeling Het recht op een veilig en menswaardig bestaan behoort tot de meest primaire behoefte van mensen en samenlevingen. Misschien dat juist daarom de bescherming tegen geweld tot de meest fundamentele taken van de overheid behoort en burgers in een stilzwijgend contract het monopolie op geweld aan hun overheid hebben overgedragen. In het meest extreme geval, waarbij sprake is van falende staten , is dit contract tussen burgers en overheid geërodeerd en moeten mensen leven in omstandigheden van wetteloosheid, geweld en armoede waarin zij vaak zelf in hun eigen veiligheid moeten voorzien. In de context van falende en zwakke staten vormen zwak overheidsbestuur, onderontwikkeling, proliferatie van kleine en lichte wapens en gewapende conflicten samenhangende en elkaar versterkende problemen. Juist in deze context dringt de noodzaak van integraal beleid en optimale samenwerking tussen overheden en maatschappelijke organisaties zich op. Duurzame vrede en verzoening en effectieve ontwapening, demobilisatie en reïntegratie van (ex)combattanten is in veel gevallen alleen met een integrale inzet van politieke, diplomatieke, ontwikkelingsgerichte en waar nodig militaire middelen te realiseren. Zij vergen echter ook lokaal ownership en actieve participatie van de civiele samenleving en lokale gemeenschappen.

Vrede, veiligheid, goed bestuur en armoede zijn direct gerelateerd. Vrede is een voorwaarde voor duurzame ontwikkeling zoals ontwikkeling een voorwaarde voor collectieve veiligheid is. Het realiseren van veiligheid en ontwikkeling vergt goed en vooral ook geloofwaardig bestuur. De staat blijft primair verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn burgers. Waar de staat niet bij machte of niet bereid is zijn burgers bescherming te bieden heeft de internationale gemeenschap een verantwoordelijkheid burgers te beschermen. Het paradigma van de responsibility to protect kenmerkt zich door het perspectief van burgers als uitgangspunt te hanteren en is onlosmakelijk verbonden met het concept van human security.

De vraag is wat de inzet vanuit de officiële middelen voor ontwikkelingssamenwerking (ODA) zou kunnen en moeten zijn bij vraagstukken van vrede en veiligheid en van falende staten. Het genoemde rapport van de Adviesraad Internationale Vraagstukken onderscheid drie motivaties voor de internationale gemeenschap om zich actief te bemoeien met falende staten: solidariteit met de lokale bevolking, zorg voor de internationale vrede en veiligheid en eigenbelang. De reactie van de Nederlandse regering op het rapport stelt dat altijd sprake zal zijn van politieke keuzes welke betrekking hebben op de vragen waar, wanneer en hoe snel wij besluiten tot interventies in falende staten. Het CDA is van mening dat deze politieke keuzes vooral gebaseerd moeten zijn op het recht van burgers op bescherming, op human security en op een zorgvuldige inschatting van de kans op het bereiken van de doelen. Die kans is mede afhankelijk van de aard en de fase van conflicten.

Effectiviteit van de hulp in conflictsituaties

Er is onderzoek verricht naar de effectiviteit van hulp in conflictsituaties. Daarbij worden drie fases onderscheiden: De fase van preventie, de fase van conflictverkorting en de post-conflict fase. De recente baanbrekende studie van Paul Collier en Anke Hoeffler geeft aan dat ontwikkelingshulp vooral in post-conflict situaties effectief is gebleken. Hulp op grote schaal en verstrekt binnen een beperkt aantal jaar na het conflict heeft het meeste effect. Hetzelfde geldt voor militaire uitgaven, mits de ontvangende overheid bezuinigt op haar militaire uitgaven. De auteurs pleiten verder voor preventie door meer hulp aan lage inkomens landen in samenhang met maatregelen gericht op het realiseren van goed bestuur. Ook roepen zij de internationale gemeenschap op tot initiatieven gericht op conflictbekorting door een grotere betrokkenheid te ontwikkelen bij het realiseren van vredesakkoorden. Zij sluiten daarbij aan bij de oproep van Sachs dat regeringen die de realisering van de MDG's tot speerpunt van hun beleid hebben gemaakt, ook prioriteit moeten geven aan conflictpreventie.

In Nederland kwam de WRR tot de aanbeveling om in geval van conflicten, het verstrekken van hulp te beperken tot post-conflict situaties. De WRR liet zich echter nog niet uit over de (in)effectiviteit van die hulp. De AIV gaat een stap verder door te stellen dat het noodzakelijk is om conflicten integraal te benaderen. Zo dient in de fase van preventie aandacht te worden gegeven aan de civiele en militaire aspecten en in de fase van wederopbouw eveneens aan de economische aspecten van wederopbouw. Volgens de AIV is dit integrale veiligheidsbeleid gebaseerd op het ambitieniveau van de Nederlandse regering om deel te nemen aan operaties gericht op stabilisatie en wederopbouw in voormalige conflictgebieden, veelal in VN-verband, maar ook om te kunnen deelnemen (maar dan op beperkte schaal) aan vredesafdwingende operaties. De AIV wijst erop dat er een evenwicht dient te zijn tussen die ambities en de financiële middelen en constateert "dat door donoren opgestelde regels voor de besteding van ontwikkelingshulp zo scherp gedefinieerd blijken te zijn, dat ze het zeer moeilijk maken de beleidsmakers de flexibiliteit te verschaffen die voor de uitvoering van "integraal" veiligheidsbeleid nodig is."

Het gegeven dat zo'n 50% van de landen in Afrika enkele jaren na een vredesakkoord weer in oorlog vervalt, geeft aan dat etiketten als "wederopbouw" en "conflictpreventie" in de complexe realiteit inwisselbaar blijken te zijn. De interstatelijke conflicten hebben in de praktijk geen lineair maar een cyclisch karakter waarin gewapend geweld en relatieve rust elkaar afwisselen of naast elkaar kunnen bestaan. Flexibiliteit is dus vereist.

ODA en de integrale benadering

Medio 2003 is door de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking het Stabiliteitsfonds opgericht. Als doel werd geformuleerd "Uit dit fonds kunnen activiteiten gefinancierd worden die gericht zijn op het voorkomen van geweld en het bevorderen van de veiligheid en stabiliteit in landen of regio's." Daarnaast heeft de Nederlandse regering een taakgroep Veiligheid in het leven geroepen, bestaande uit vertegenwoordigers van de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie. Het doel van de taakgroep is niet, zo stelt het persbericht, "om met ontwikkelingsgelden in de toekomst vredesmissies te financieren. Maar wel om bijvoorbeeld de kosten voor training en advies waarmee de veiligheidssector in post-conflict landen kan worden hervormd, te betalen uit het ontwikkelingsbudget." De minister verwacht dat met de taakgroep de hervorming van de veiligheidssector in ontwikkelingslanden sneller van de grond zal komen.

Deze aanwending van de ODA-middelen is in het verlengde van bovenstaande discussie onderwerp van gesprek. De Nederlandse regering zet zich, met steun van het CDA, in voor verruiming van de ODA criteria. Daar waar een strikte interpretatie van deze criteria de realisering van relevant en kwalitatief integraal beleid in de weg staat is flexibiliteit vereist, zodat diverse veiligheidsgerelateerde en ontwikkelingsrelevante activiteiten uit ODA kunnen worden betaald. Van doorslaggevende betekenis is de ontwikkelingsrelevantie van activiteiten vanuit het perspectief van burgers die recht hebben op human security. Zo betaalt Ontwikkelingssamenwerking mee aan wederopbouwactiviteiten, demobilisatie, ontmijning en de reïntegratie van kindsoldaten. Vredesoperaties als zodanig worden niet uit ODA-middelen gefinancierd, maar blijven voor rekening van het ministerie van Defensie. Over enige tijd zal de werking van het Stabiliteitsfonds worden geëvalueerd. Indien resultaten daartoe aanleiding geven, kan op termijn financiële participatie van het ministerie van Defensie in het Stabiliteitsfonds worden overwogen.


9. Coherentie, coördinatie en de integrale benadering
Al jarenlang wordt gepleit voor grotere coherentie in beleid en uitvoering van internationale samenwerking en wordt de noodzaak tot donorcoördinatie onderschreven. In de praktijk blijkt het vaak te blijven steken in goede intenties. Zowel in beleid als in uitvoering blijven de beide begrippen de zorgenkinderen. De gevolgen zijn eveneens in kaart gebracht en komen het meest schrijnend tot uitdrukking in de armoedecijfers. Als gevolg werd de term "integrale benadering" geïntroduceerd. Beleidsterreinen moeten samen agenda's zetten en de uitvoering ter hand nemen. Donoren moeten beleid afstemmen en een grotere rol voor de arme landen zelf is daarbij noodzakelijk.

Het belang van de integrale benadering

In 2001 pleitte het CDA al voor meer aandacht voor een integrale benadering: een benadering waarbij ontwikkeling verder gaat dan alleen de economische of politieke (democratische) ontwikkeling, maar waarbij wordt gekeken naar "de ontplooiing van de hele mens en zijn of haar maatschappelijke verbanden en instellingen" . Indien een mens in armoede leeft heeft hij gebrek aan mogelijkheden om de eigen situatie te verbeteren. Ook nu pleit het CDA voor deze integrale benadering. Daarbij is niet alleen de coördinatie en coherentie in visie en uitvoering van belang, maar evenzeer de complementariteit. De activiteiten uitgevoerd door de verschillende kanalen binnen de internationale samenwerking (multilateraal, bilateraal en niet-gouvernementeel/particulier) dienen elkaar te versterken en te worden uitgevoerd door het kanaal dat daartoe het best geëquipeerd is. Het CDA pleit voor een gemeenschappelijke agenda op nationaal niveau. Zoals op internationaal niveau de MDG's zijn afgesproken, zo zullen in het Nederlandse beleid ten aanzien van internationale samenwerking een aantal gezamenlijke doelen moeten worden geïdentificeerd, uitgewerkt en nagestreefd. Uitgangspunt voor deze agenda blijft de complementariteit van activiteiten waaraan alle actoren zich zullen moeten committeren.

Coördinatie en coherentie

In Nederland doet ondermeer het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) onderzoek naar de effectiviteit en coherentie van ontwikkelingssamenwerking Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende hulpkanalen - multilateraal, bilateraal en Medefinanciering - en worden deze vergeleken. Hoewel het moeilijk blijft generieke conclusies te trekken uit tot nu toe gepubliceerde onderzoeken, tonen zij wel de noodzaak aan om stelselmatig alle hulpkanalen te (blijven) onderzoeken teneinde het beschikbare budget zo optimaal mogelijk te kunnen besteden. Op het terrein van donorcoördinatie blijft nog een wereld te winnen. De Verklaring van Parijs (maart 2005) kan een goede stap voorwaarts zijn. Deze verklaring, resultaat van een overleg tussen de rijke en arme landen en internationale ontwikkelingsorganisaties, moet een effectievere inzet van de internationale inzet mogelijk maken en bevat afspraken over harmonisatie en coördinatie. Aanzet voor deze afspraken is gegeven tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Unie.

De EU en de VN De Europese Unie is een van de belangrijkste partners op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. In het totaal dragen de lidstaten en de Europese Commissie gezamenlijk 56% van alle ontwikkelingshulp bij. Daarmee is de EU dus een speler van formaat. Nederland verkeert in een positie om de kansen die de EU biedt voor internationale samenwerking, ten behoeve van de arme landen te kunnen benutten. Ons land kan daarin ook een voorbeeld zijn voor nieuwe en oudere lidstaten, die tot voor kort vrijwel geen aandacht hadden voor ondersteuning van arme landen. De rol van de EU als grootste handelsblok dient allereerst ingezet te worden om ruimte te scheppen voor arme landen op de wereldmarkt. De EU moet zelf het goede voorbeeld geven, bijvoorbeeld door verbetering van toegang van (met name) landbouwproducten. Waar noodzakelijk dient de EU aangepaste voorwaarden te hanteren. De EU mag in geen geval nog maatregelen nemen of beleid bevorderen die de positie van arme landen verder verzwakken. Europese actie tot liberalisering van de handel dient rekening te houden met de specifieke behoeften van de armste landen en -bijvoorbeeld - tijdelijke marktbescherming aan deze zwakste partijen toestaan. Nederland let er met name op dat deze ruimte verkregen wordt in de Economic Partnership Agreements (EPA's), die tussen de EU en geassocieerde regio's vanaf 2007 zouden moeten worden gesloten. Een tweede, voor internationale samenwerking belangrijk, onderdeel van Europees beleid is de Europese Veiligheids Strategie. Deze strategie biedt kansen om veiligheidsbelangen in naburige regio's (Nabije en Midden-Oosten, Afrika) te laten aansluiten bij het belang van vrede en veiligheid voor ontwikkeling. Het CDA juicht de "Peace Facility for Africa" dan ook toe. Nederland moedigt de Europese Commissie aan om in het bijzonder de samenwerking met de Afrikaanse Unie te intensiveren. Door de nadruk op handels- en vredesbeleid wordt de Europese Commissie steeds meer betrokken bij en genoodzaakt tot een geïntegreerde en coherente aanpak, lokaal, regionaal en globaal. Ter verbetering van de effectiviteit van de Europese ontwikkelingshulp moet worden gewerkt aan een grotere transparantie en effectiviteit van het ontwikkelingsbeleid van de Europese Commissie. De voorstellen van Europees Commissaris Michel tot inperking van het aantal beleidsterreinen waar de Commissie zich mee bezig houdt, zijn in dit kader vermeldenswaard. De vraag is wel of deze inperking ver genoeg gaat en de Commissie zich ook niet met teveel thema's bezighoudt. Er vindt onvoldoende afstemming plaats tussen de lidstaten onderling en met de Europese Commissie. Een betere taakverdeling is noodzakelijk. Het CDA is van mening dat het subsidiariteitsbeginsel ook hier uitkomst kan bieden. Er dient een onderscheid te blijven bestaan tussen het ontwikkelingsbeleid van de Commissie enerzijds en het beleid van de lidstaten anderzijds, waarbij beide partijen doen waartoe zij op hun niveau het beste zijn toegerust. Wat het beleid van de Commissie betreft is het verder van belang dat de focus meer dan tot dusverre wordt verlegd naar de armste ontwikkelingslanden die de hulp het hardste nodig hebben. De lidstaten zullen hun belofte om in 2015 0,7% van het BNP aan ontwikkelingssamenwerking te besteden gestand moeten doen. De afspraak dit voorjaar om te streven naar een gemiddeld percentage van 0.56% in 2007 is in dit verband hoopvol.

Nederland dient de plannen van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, tot hervorming van de volkerenorganisatie, te ondersteunen. Daarbij dienen met name de belangen van landen in ontwikkeling te worden versterkt. De centrale rol van de VN inzake vrede, veiligheid en ontwikkeling dient daarin zowel op lokaal, regionaal als globaal beter naar voren te komen. Dit sluit niet uit dat regionale organisaties zoals de EU of de Afrikaanse Unie, samen met de VN dan wel met instemming van de VN, bijzondere vormen van samenwerking kunnen ontwikkelen om snel te kunnen handelen. Overwegingen van effectiviteit en subsidiariteit moeten daarbij worden gehanteerd.

De geïntegreerde visie op internationale samenwerking gaat uit van coherentie van beleid en coördinatie van interventies. Het gaat uit van samenwerking die verder gaat dan afstemming of ontschotting. Het gaat om een gedeelde visie over de oorzaken en gevolgen van armoede en overeenstemming over de uitgangspunten en aanpak. In deze zin zijn de Millennium Development Goals een eerste stap op weg naar een gezamenlijke internationale agenda. Als gezegd is echter ook een nationale, kabinetsbrede, agenda nodig.


10. Nederlandse betrokkenheid
Aan het begin van deze nota merkten wij op dat internationale samenwerking steeds meer een zaak van allen en een aspect van alles wordt. De Nederlandse inzet op het terrein van de internationale samenwerking wordt niet alleen zichtbaar in de financiële bijdrage, maar evenzeer door de betrokkenheid van Nederlanders. Betrokkenheid wordt vertaald in de term "draagvlak" en valt uiteen in drie kenmerken: Kennis over internationale samenwerking, de houding ten opzichte van internationale samenwerking (vertaald naar de overtuiging dat hulp daadwerkelijk helpt) en tenslotte het gedrag (activiteiten die men bereid is te ondernemen of fondsen die men bereid is ter beschikking te stellen). Betrokkenheid en financiële inzet vanuit de overheid zijn twee kanten van dezelfde medaille. Onderzoek heeft aangetoond dat naarmate sprake is van een effectiever en transparanter beleid dat bovendien helder wordt gecommuniceerd, de betrokkenheid toeneemt. Dat geldt zowel voor noodhulp als voor structurele hulp. In Nederland zijn zowel de gouvernementele als niet-gouvernementele organisaties actief op het terrein van het instandhouden en vergroten van het draagvlak voor internationale samenwerking. We moeten echter constateren dat de veelheid aan activiteiten op dit terrein toch nog en te vaak blijft steken op het niveau van fondswerving. Ook dient voorkomen te worden dat, onder invloed van toenemende concurrentie op de chari-markt, bewustwording overwegend in functie komt te staan van fondswerving. De informatievoorziening, in het bijzonder over de resultaten van de ondersteunde activiteiten, is van vitaal belang voor het draagvlak. Op dit terrein is nog een wereld te winnen en dienen zowel overheid als niet-gouvernementele organisaties hun inzet te vergroten. Er bestaat te weinig zicht op en aandacht voor de omvang en waarde van de particuliere initiatieven. Er zijn zeker al verbeteringen te constateren, maar de noodzaak te investeren in de Nederlandse betrokkenheid met internationale samenwerking blijft. Volgens het CDA is het daarbij van belang om niet alleen te werken aan een goede informatievoorziening en deze ook als voorwaarde te blijven stellen aan subsidiegevers -en ontvangers, maar ook in te zetten op de twee andere kenmerken van betrokkenheid. Het belang dat men aan internationale samenwerking hecht en het gedrag dat daarmee samenhangt en tot uiting komt in eigen initiatieven, giften en consumentengedrag, kan door aantoonbare resultaten én het bieden van mogelijkheden om een individueel toegesneden bijdrage te kunnen leveren, worden beïnvloed. Ook de ideële motivatie van mensen om zich in te zetten voor armere medemensen speelt een belangrijke rol. Het CDA hecht grote waarde aan het maatschappelijk middenveld. Een sterk maatschappelijk middenveld in Nederland helpt om het maatschappelijk middenveld in arme landen te versterken. Indien Nederlandse organisaties gebruik maken van overheidsgelden, mag die overheid ook bepaalde voorwaarden aan de verankering in de eigen samenleving stellen, zoals nu al gebeurd. Het streven om de afhankelijkheid van overheidsfinanciering te verminderen door een eigen bijdrage, wordt dan ook door het CDA onderschreven, evenals de noodzaak tot evaluatie om de effecten van dit nieuwe beleid na een aantal jaar kunnen meten. Waar het in essentie om gaat is dat een organisatie aantoonbaar maakt dat zij een meerwaarde, zowel in de eigen samenleving als in die overzee, heeft. Dat zij de betrokkenheid van Nederlanders bij de internationale samenwerking ook in het gedrag beïnvloedt. Door aantallen leden, donateurs, vrijwilligers etc. Daarnaast is het van belang om keuzevrijheid te laten. Mensen moeten vanuit een overtuiging kunnen kiezen voor steun aan een organisatie. Dat betekent dat ruimte moet blijven voor de verschillende achtergronden van de organisaties in het (Thematische)Medefinancieringsprogramma. In het palet van actoren op het terrein van ontwikkelingssamenwerking hebben lokale, particuliere initiatieven in de afgelopen jaren een grote vlucht genomen. Zij spelen een belangrijke aanvullende rol naast de nationaal opererende organisaties en een nieuw kanaal om directe betrokkenheid tussen burgers in Nederland en in de ontwikkelingslanden tot stand te brengen. Daarmee krijgt solidariteit een concrete inhoud en resultaat. Binnen deze groep nemen de activiteiten van de migrantengemeenschappen in Nederland een steeds grotere plaats in. Het CDA pleit voor meer aandacht voor die activiteiten. Vaak is de bijdrage die zij leveren aan lokale armoedevermindering niet zichtbaar, maar van grote waarde. Evenals de bijdrage die zij leveren aan het vergroten van deskundigheid op het gebied van de internationale samenwerking.

Noten


---
Zie ondermeer de discussie rond het thema "Ontwikkelingssamenwerking in de 21e eeuw", welke tussen 1999 en 2000 werd gevoerd tijdens debatten georganiseerd door de EFS. Zie tevens gelijknamige CDA nota uit juli 2001. .Dr A. Etzioni, "The spirit of community", New York 1993. Dr R. Putnam "Making democracy work", 1992 Latijns Amerika dagen over de kwetsbaarheid van de democratie, juni 2003, Den Haag, EFS Verslag van deze conferentie "Culture, religion and development"(EFS, NCDO) is op te vragen via het CDA Partijbureau, secretariaat EFS, de heer Wietze Smid. J. Stiglitz, Globalization and its discontents, Allen Lane the Penquin Press, London 2002 Bruce Bueno de Mesquita & George W. Downs. Coördinatiemiddelen zijn faciliteiten die essentieel zijn voor de communicatie tussen politieke opponenten, maar waarvan het gemis de economie niet of nauwelijks hindert. State of the World 2005: Redefining global security, Worldwatch Institute, 2005 "Developing a Global partnership for Development", ministerie van Buitenlandse Zaken, 2004 "Investing in Development: A practical plan to achieve the MDGs", UN, New York, 2005 Speech minister voor Ontwikkelingssamenwerking, "Two sides of the same coin", 14 april 2005. "Aan elkaar verplicht: Ontwikkelingssamenwerking op weg naar 2015", Ministerie van Buitenlandse zaken, 2003, pag.5 1998, Assessing aid, what works, what doesn't, and why", Washington D.C. and Oxford, World Bank and Oxford University Press "Investing in Development: A practical plan to achieve the MDGs", J. Sachs c.s., UN, New York, 2005 Idem, pag. 35-36 WRR (2001), "Ontwikkelingsbeleid en goed bestuur, rapporten aan de regering", 58, SDU Uitgevers Den Haag "Aan elkaar verplicht: Ontwikkelingssamenwerking op weg naar 2015", Ministerie van Buitenlandse zaken, 2003, pag.5 D. Kaufmann, onder meer "Service delivery, poverty and corruption, working paper Worldbank, 2003 en "seize the state, seize the day", Policy research working paper, Worldbank 2000 "Falende staten: een wereldwijde verantwoordelijkheid", Adviesraad Internationale Vraagstukken, no.35, mei 2004. Het gaat om een staat die: niet bij machte is (grote delen van) zijn grondgebied te beheersen, noch de veiligheid van zijn burgers te garanderen, aangezien hij zijn monopolie op geweld verloren heeft; niet langer in staat is de interne rechtsorde te handhaven; zijn bevolking geen openbare diensten meer kan leveren noch de voorwaarden daartoe kan scheppen. (pag 11) The responsibility to protect, report of the International Commission on Intervention and State Sovereignty, December 2001 Kamerbrief d.d. 11 maart 2005, regeringsreactie op het AIV/CAVV-advies "falende staten" "Conflicts", Paul Collier en Anke Hoeffler, chapter 3, in B. Lomborg (ed), "Global crises, global solutions", Cambridge University Press, UK, 2004, pag. 129-156 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2001), Ontwikkelingsbeleid en goed bestuur, rapporten aan de regering, 58, SDU Uitgevers, Den Haag Adviesraad Internationale Vraagstukken no. 34 en no.35 idem, no.34, pag 41 Kamerbrief d.d. 3 oktober 2003 inzake de oprichting van het Stabiliteitsfonds Persbericht ministerie van Buitenlandse Zaken, 28 februari 2005 Nota van de Commissie Buitenland "Ontwikkelingssamenwerking in de 21e eeuw", juli 2001, pag 4 Onder andere Interdepartementaal Beleidsonderzoek, 2002-2003, nr1. "Effectiviteit en coherentie van ontwikkelingssamenwerking. Eindrapport

Plaatsen in kader (bij hoofdstuk 5)

De MDG's


1. In 2015 is het aantal mensen dat van minder dan 1 dollar per dag moet leven en met honger naar bed gaat, gehalveerd ten opzichte van 1990;
2. In 2015 gaan alle jongens en meisjes naar de basisschool en maken die ook af;
3. In 2015 is de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op elk onderwijsniveau weggewerkt;
4. In 2015 is het sterftecijfer van kinderen onder de 5 jaar met tweederde verminderd ten opzichte van 1990;
5. In 2015 is het sterftecijfer van moeders met driekwart verlaagd ten opzichte van 1990;
6. Vóór 2015 is een halt toegeroepen aan de verspreiding van HIV/Aids, malaria en tbc;
7. In 2015 is het aantal mensen dat veilig drinkwater heeft verdubbeld;
8. In 2015 moeten rijke landen ondermeer de handelsbelemmeringen voor arme landen hebben opgeheven, hun schuldpositie hebben verlicht, hen toegang hebben verschaft tot betaalbare medicijnen en meer financiële hulp ter beschikking hebben gesteld.

Colofon

Samenstelling projectteam Internationale samenwerking Drs. P. Bukman, voorzitter projectteam Drs. C. van Beuningen Ir. R.E. Bosch Drs. M.E.P. Dierikx Ir. P.L.H. Geraads Drs. A. Huitzing Ir. W.J.G. Laan Prof. Dr. L.B.M. Mennes Mr W.L.E. Quaedvlieg Drs. A. van Ravestein Drs. R.J. Tjeerdsma

Adviseurs Drs. Th.B.F.M. Brinkel, CDA Tweede Kamer Mw. K.G. Ferrier, CDA Tweede Kamer Mr. J.J.A.M. van Gennip, CDA Eerste Kamer Mw. Drs. M. E. Kwast-van Duursen Dhr. A.J. Maat, CDA Europees Parlement Mw. Drs M.J.Th. Martens, CDA Europees Parlement

Rapporteur Mw. Drs. H.A.M. Nauta-van Moorsel

---- --