Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA 's-GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl

Onderwerp Toezending vragen AO 6 oktober over Ons kenmerk POND/05/84497 ondernemerschap Datum 18 november 2005

Hierbij zend ik u de antwoorden op schriftelijk overhandigde vragen van het lid Noorman- Den Uyl tijdens het Algemeen Overleg van de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 6 oktober 2005.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

Bijlage(n): 1

Vragen mevrouw Noorman, overhandigd tijdens het AO van 6 oktober 2005

Starten vanuit de WW
Vraag 1: Gevraagd wordt naar verruiming van de mogelijkheden voor het starten vanuit de WW.

Antwoord: Zoals ik tijdens het overleg heb toegelicht wordt er binnen mijn departement momenteel een wetswijziging voorbereid om de mogelijkheid van het starten vanuit een WW-situatie te verruimen door het wegnemen van een aantal belemmerende factoren. Met deze wetswijzing wordt een startperiode van 6 maanden mogelijk gemaakt. Dit is inclusief een oriëntatieperiode van maximaal 3 maanden, waarin de sollicitatieplicht vervalt en acquisitie wordt toegestaan. Ook wordt de herlevingstermijn verruimd van 18 naar maximaal 38 maanden, afhankelijk van het opgebouwde WW-recht. Ik streef ernaar deze wetswijziging op 1 april in het Staatsblad te hebben gepubliceerd en streef naar inwerkingtreding per 1 juli 2006. Voor het door u gevraagde vergelijkende overzicht verwijs ik u naar de bijlage.

Starten vanuit de WAO
Vraag 2: Gevraagd wordt of de inkoop van UWV bij gemeenten analoog kan geschieden aan die bij de WAO (gemeenten die het Bbz (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen) uitvoeren).

Antwoord: In het kader van de overdracht van de uitvoering van het Bsa (Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten) koopt UWV al diensten in van gemeenten, waarmee UWV een overeenkomst terzake heeft gesloten. Het gaat in dat geval om arbeidsgehandicapte UWV-cliënten, waarvoor de verantwoordelijkheid voor de begeleiding voor, tijdens en na de start wordt overgedragen aan de gemeente. Dit is in feite niet anders dan bij overdracht aan een reïntegratiebedrijf.

Criterium haalbaarheid
Vraag 3: Gevraagd wordt naar het criterium haalbaarheid. Voor een gedeeltelijk arbeidsgehandicapte geldt het criterium, dat tenminste als inkomen uit het eigen bedrijf gehaald wordt een inkomen ter hoogte van de verdiencapaciteit. Een uitgangspunt dat tenminste met 40 uur werk het minimumloon gehaald zou moeten worden is niet juist.

Antwoord: In het evaluatierapport komt naar voren dat de toepassing van het begrip "haalbaarheid" in het kader van de Bsa soms verwarring oplevert ten opzichte van het begrip "levensvatbaarheid" in het Bbz. De werkgroep doet in dat verband een aanbeveling om het begrip "haalbaarheid" aan te scherpen, waarbij een relatie wordt gelegd met het streven in het Bbz, dat de cliënt met ca. 40 uur werken tenminste het wettelijk minimumloon zou moeten kunnen verdienen. Ik merk op dat in het kader van de arbeidsongeschiktheidswetgeving de startende cliënt tenminste zijn of haar resterende verdiencapaciteit zou moeten realiseren. Dit staat los van het urencriterium in het Bbz. Ik ben het dus eens met de stelling dat een uitgangspunt om met 40 uur werken het minimumloon te verdienen in het kader van de Bsa niet juist is.

Vraag 4: Opgemerkt wordt dat ook in het Bbz in tegenstelling tot wat gesteld wordt het wel mogelijk is om in deeltijd als gedeeltelijk arbeidsgeschikte te starten vanuit de bijstand. Er is bij wijze van start gezegd dat na 3 jaar met een mogelijke verlenging het minimumloon gerealiseerd zou moeten worden. Nadrukkelijk bleef open dat bij een
---

blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voor dat deel de inkomenseis niet zou gelden.

Antwoord: Gemeenten kunnen om redenen van medische of sociale aard op grond van artikel 23, eerste lid, Bbz 2004 besluiten om de termijn van inkomensondersteuning van 36 maanden te verlengen. Deze mogelijkheid tot verlenging maakt het voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten inderdaad mogelijk om in deeltijd een eigen bedrijf te beginnen en aldus een zo groot mogelijk deel van het benodigde inkomen door eigen inspanning te verkrijgen. Voorop blijft wel staan dat het eigen bedrijf levensvatbaar dient te zijn. Dit houdt in dat als de starter zich volledig zou kunnen inzetten voor het bedrijf, verwacht mag worden dat een toereikend inkomen uit het eigen bedrijf zou kunnen worden behaald.

Strengere regels schattingsbesluit
Vraag 5: Zij vraagt naar de strengere regels schattingsbesluit en stelt dat nu de restcapaciteit van een arbeidsgehandicapte al is beoordeeld volgens de huidige regels voor de toepassing van de toegang tot de Bsa (starters WAO) regeling geen aanvullende norm nodig of wenselijk is.

Antwoord: Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Het Schattingsbesluit is met ingang van 1 oktober 2004 gewijzigd en heeft betrekking op de nieuwe instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen en herbeoordelingen van arbeidsongeschikten jonger dan 50 jaar. Dit om meer gewicht toe te kennen aan de arbeidsmogelijkheden van gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Het Schattingsbesluit, zoals dat luidde vóór 1 oktober 2004, bracht de arbeidsmogelijkheden onvoldoende naar voren, omdat het vaak voorkwam dat er bij de theoretische schatting onvoldoende functies te duiden waren voor iemand, terwijl deze persoon ondanks zijn beperkingen door ziekte wel degelijk nog zou kunnen werken. De wijziging van het Schattingsbesluit heeft derhalve betrekking op de claimbeoordeling arbeidsongeschiktheid waarmee het recht op uitkering wordt vastgesteld. Voor de vraag of iemand in aanmerking komt voor een starterskrediet worden andere criteria gehanteerd. Hierbij wordt o.a. gekeken naar de opgestelde reïntegratievisie waarin de mogelijkheden van de cliënt worden beschreven.

Nieuwe gemeenten die de Bsa regeling willen uitvoeren
Vraag 6: Mevrouw Noorman vindt het niet acceptabel dat de expertise van centrumgemeenten over de Bsa regels en de bij behorende begeleiding niet voor randgemeenten beschikbaar is. Er kan toch een inkoop bedrag afgesproken worden? Hobbyisme van ondeskundige gemeenten moet vermeden worden. De vrijblijvendheid van de regiovorming en het verschil is de schaalgrootte (deskundigheid) van gemeenten zijn belemmeringen. Kan het ketenoverleg en de VNG hiervoor geen oplossing bieden?

Antwoord: In de situatie waarin UWV al contracten heeft gesloten met gemeenten of gemeentelijke samenwerkingsverbanden is vaak ook al sprake van het gebruik van de expertise van die gemeenten door de overige (rand-)gemeenten in de regio. Langs die weg kunnen ook de laatstbedoelde gemeenten een opdracht van UWV aanvaarden en verantwoord doen uitvoeren in het samenwerkingsverband. Voor zover dat niet het geval is, staat het deze gemeenten vrij om zich bij de al gecontracteerde gemeente aan te sluiten. Regiovorming bij de uitvoering van het Bbz is een bevoegdheid van de gemeenten. Mede op grond van het vorenstaande zie ik geen aanleiding om in die bevoegdheid te treden.
---

Vraag 7: Zij geeft aan niet te begrijpen dat er grote gemeenten zijn die weigeren een opdracht van het UWV te aanvaarden om de taken uit te voeren, tenzij ze te weinig betalen. Zij vraagt of de Staatssecretaris bereid is daarover met de VNG afspraken te maken.

Antwoord: Het is mij niet bekend dat er grote gemeenten zijn die weigeren een opdracht van UWV te aanvaarden. Wel nemen sommige gemeenten nog een
afwachtende houding aan, wellicht omdat nog niet duidelijk is of de pilots zullen worden omgezet in definitieve regelgeving. Evenmin heb ik signalen ontvangen waaruit blijkt dat gemeenten te weinig zouden willen betalen voor de trajecten. UWV betaalt aan gemeenten de gangbare trajectprijs.

Aanbesteding reïntegratiemarkt en Bsa-regeling
Vraag 8: Gevraagd wordt of er überhaupt deskundige reïntegratiebedrijven bestaan voor startende arbeidsgehandicapte ondernemers op de commerciële markt? Worden niet alle opdrachten aan de gemeenten met expertise gegeven?

Antwoord: Er bestaan wel degelijk reïntegratiebedrijven die de benodigde expertise in huis hebben. Per 1 juli 2005 zijn de startende zelfstandigen als aparte doelgroep aanbesteed door het UWV. Uiteraard heeft de bij de reïntegratiebedrijven aanwezige deskundigheid een grote rol gespeeld.

Overige punten
Vraag 9: Gevraagd wordt waarom het voorbereidingskrediet niet wordt losgekoppeld van het starterkrediet? Een uitkering van het UWV is een verzekering en voor de IOAW een voorliggende voorziening. Daarom is de opdrachtgever in de eerste plaats het UWV. Zij kunnen de opdracht aan de gemeenten geven.

Antwoord: Het voorbereidingskrediet wordt verstrekt als onderdeel van het starterskrediet. Het is dus geen extra bedrag, maar een deel van het kredietbedrag ex art 31 Wet REA en het Bsa. Het is bedoeld om investeringen mogelijk te maken in de aanvang van de onderneming en in beginsel niet voor de begeleiding van de cliënt. UWV voert als beleid dat dit bedrag niet in alle gevallen wordt teruggevorderd als de onderneming niet wordt gestart, maar alleen als de betrokkene uit eigen verkiezing besluit af te zien van een eigen onderneming.

Vraag 10: Zij vindt dat starters die nog in dienst zijn van de werkgever en gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn wel moeten kunnen starten. Het benodigde starterskrediet zou gedeeltelijk door de werkgever en gedeeltelijk door het UWV betaald kunnen worden.

Antwoord: Met de Wet verbetering poortwachter en de Wet verlenging loondoorbetalings- verplichting bij ziekte zijn de verantwoordelijkheden van de werkgever en de werknemer nader vormgegeven. Werkgevers en werknemers zijn samen gedurende twee jaar verantwoordelijk voor de reïntegratie. Gedurende de loondoorbetalingsperiode staat het werkgever en werknemer vrij om zelf invulling te geven aan deze reïntegratie- verantwoordelijkheid. Deze invulling kan bestaan uit ondersteuning naar de start als zelfstandige. Ook staat het de werkgever vrij om met de werknemer af te spreken dat hij voorziet in een deel van het benodigde bedrijfskapitaal.


---

Vraag 11: Zij vraagt of een premiereductie ter financiering voor de werkgever mogelijk is.

Antwoord: Premiekorting is alleen mogelijk voor zover een werkgever een arbeidsgehandicapte werknemer in dienst neemt of houdt.

Vraag 12: Zij geeft aan het eens te zijn dat ondersteuning bij opstellen van ondernemingsplan niet door dezelfde kan gebeuren als diegene die het plan vervolgens beoordeelt op levensvatbaarheid en vraagt of functiescheiding binnen het IMK mogelijk is of met een commissie gewerkt moet worden?

Antwoord: In de praktijk is sprake van twee instanties namelijk: een instantie die de starter begeleidt bij de opstelling van het bedrijfsplan en een afzonderlijke instantie die een oordeel geeft over het bedrijfsplan en de levensvatbaarheid van het bedrijf. Voor de beoordeling van de vraag of een krediet moet worden verstrekt is een onafhankelijk oordeel van cruciaal belang. Het kan dus niet zo zijn dat één instantie zowel de begeleiding als de beoordeling doet.

Vraag 13: Zij vraagt wanneer zij de beide wetsvoorstellen Bsa en WW tegemoet kunnen zien?

Antwoord: Voor de WW-voorstellen verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 1. Zoals ik u tijdens het AO van 6 oktober heb gemeld, laat ik een onderzoek doen naar de haalbaarheid van een waarborgfonds voor kleine kredieten waar alle starters met een uitkering gebruik van zouden kunnen maken. Ik heb u toegezegd u over de uitkomsten van dit onderzoek voor het einde van het jaar te zullen informeren.


---