Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid Directie
Communicatie

18 november 2005

Nr. 05/193

Toespraak van staatssecretaris Van Hoof van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid bij de SVB conferentie `Kind en Sociale Zekerheid` op 18 november 2005 in Den Haag

Hartelijk dank! De SVB werkt doorgaans in stilte. Maar zo nu en dan zoekt u de schijnwerpers. Met deze publicatie en deze conferentie bent u daarin geslaagd. U levert genoeg stof om meer dan één dag te
discussiëren. Ik moet zeggen dat u een bijzonder interessant thema bij de kop hebt.

Het gaat immers over kinderen. Over het maatschappelijk kapitaal van de toekomst. In kinderen moeten we investeren. Voor hun toekomst, voor onze toekomst. Kortom voor de toekomst van de samenleving.

U hebt gisteren al een tipje van de sluier opgelicht. Dat deed mij de wenkbrauwen fronsen. Nederland investeert te weinig in kinderen is de conclusie van één van de onderzoeken uit de publicatie. Andere landen doen dat veel beter. De kinderbijslag voor de lagere inkomens in de VS ligt bijvoorbeeld stukken hoger.

Dat klink alarmerend. Maar is het dat ook?

Eén ding viel mij onmiddellijk op. Het onderzoek is gebaseerd op
cijfers uit 2002. Dat is al even geleden.

En kijkend naar de hoogte van de kinderbijslag blijkt dat we op
hetzelfde niveau zitten als Zweden en Denemarken. Dat lijkt me in
ieder geval goed gezelschap.

Maar daarmee is niet alles gezegd. Ook andere kosten zijn van belang: ziektekosten, onderwijskosten, kosten van kinderopvang. En als we dat vergelijken met andere landen, dan moet je dat er allemaal bij
betrekken.

Daarom plaats ik een paar kanttekeningen bij het nu gecreëerde beeld.. In de eerste plaats, ik zei het al, gaat het om oudere cijfers.
Sindsdien is er nog al wat gebeurd. De enorme investeringen in de
kinderopvang bijvoorbeeld waarvan alle ouders inmiddels profiteren. Onlangs hebben we nog eens EUR 200 miljoen vrijgemaakt. We hebben het lesgeld voor 16- en 17-jarigen afgeschaft. En in het nieuwe
ziektekostenstelsel betalen kinderen onder de 18 geen premie.

Het zijn belangrijke investeringen die in het onderzoek natuurlijk
niet konden worden meegenomen, maar die meer dan relevant zijn.

Er is bovendien nog een tweede punt. Vergelijking tussen landen op het punt van kinderregeling zijn eigenlijk heel lastig te maken. Ik kom even terug op de hoogte van de kinderbijslag in de VS voor lagere
inkomens. Die ligt hoger. Inderdaad. Maar dan moet je dat in
Amerikaanse context zien, waar men nauwelijks bijstand kent en daarom nadrukkelijk inspeelt op de aanwezigheid van kinderen.

Het punt is dat je een oordeel over kinderbijslag en kinderregelingen altijd moet zien in de context van het totale sociale
zekerheidsstelsel en van andere voorzieningen.

Die samenhang is belangrijk. En is ook lastig in beeld te brengen als je naar verschillende regelingen op zich kijkt. Een belangrijk ijkpunt voor die samenhang is niet de afstemming tussen die regelingen, maar dat wat ouders met kinderen daadwerkelijk te besteden hebben. De
koopkracht dus. En als we kijken naar dat koopkrachtplaatje voor
ouders met kinderen dan ziet dat er goed uit, zeker voor het komend jaar.

Nederland investeert dus wel degelijk in kinderen. Juist ook omdat het belangrijk is voor onze toekomst.

Laten we eens kijken naar een aantal demografische gegevens.

Nederlander heeft nu een bevolking van ruim 16 miljoen inwoners. 25 jaar geleden, in 1980, waren dat er 14 miljoen. Een groei dus van ruim 2 miljoen inwoners. Kijken we 25 jaar verder dan zal het
inwonersaantal naar verwachting op 17 miljoen liggen. Dat is een groei van 800.000. In de tien jaar daarop wordt er zelfs geen groei
verwacht.

We zien binnen deze algemene demografische trend ook een aantal
opvallende ontwikkelingen. Het aandeel van de groep van 0 tot 20
jarigen op de totale bevolking lag 25 jaar geleden op 31,5 procent. Op dit moment is dat 24.5 procent. En over 25 jaar ligt dat op 22%. Het aandeel jongeren neemt dus af. Daartegenover stijgt het aandeel van 65 jarigen en ouder. In 1980 lag dat percentage op 11,5. In 2005 op 14 en over 25 jaar op ruim 22. Het aandeel ouderen stijgt dus fors.

De samenleving ontgroent en vergrijst. En dat heeft belangrijke
gevolgen. In de komende decennia zullen steeds minder werkenden steeds hogere lasten voor niet werkenden moeten opbrengen. Nu staan er
tegenover 10 werkenden 3 gepensioneerden. Over 25 jaar zijn dat
6gepensioneerden.

Dat roept belangrijke vragen op. Hoe gaan we de kosten van de
vergrijzing opvangen? Je zou ook kunnen vragen wie gaan dat doen?
Nieuwkomers? Immigranten of nieuwgeborenen? Of moeten we het
potentieel van ons menselijk kapitaal beter benutten?

Laat ik vooropstellen dat de kinderkeuze een verantwoordelijkheid van ouders is. De overheid draagt wel bij aan de kosten voor het
levensonderhoud van kinderen. Daartoe onder meer is er de Algemene
Kinderbijslagwet (AKW). Bevolkingsgroei is uiteindelijk een proces dat zich grotendeels buiten de overheid om voltrekt.

Dat neemt niet weg dat het bijzonder belangrijk is om te investeren in kinderen. Door ouders, de overheid, sociale partners en ook door
kinderen in zichzelf. Want de toekomst van de samenleving hangt van hen af. Van hun opvoeding en sociale vaardigheden. Van hun gezondheid, hun talenten en hun opleiding. Van de bijdrage die zij kunnen leveren aan de ontwikkeling van de samenleving. Door werk en door mee te doen in allerlei maatschappelijke verbanden.

Investeren in kinderen is een verantwoordelijkheid die in de eerste plaats bij de ouders ligt. Kinderen kosten geld, veel geld zelfs. En dat vinden ouders helemaal niet erg. Ze hebben het er graag voor over. Maar soms is dat geld er niet bij bepaalde groepen. Althans in
onvoldoende mate. Dan biedt de fiscale aftrekmogelijkheid van de
kinderkorting soelaas. Soms ook ontbreken mogelijkheden om te zorgen. Bij geboorte, zwangerschap en ziekte. In dat geval bewijzen
verlofregelingen als het zwangerschapsverlof en het ouderschapsverlof goede diensten.

Het gaat om onderscheiden verantwoordelijkheden en belangen. Van
ouders, overheid, sociale partners en kinderen. Dat vinden we ook
terug in de financiering van allerlei regelingen voor kinderen.

Ik loop er een paar langs.

De kinderopvangregeling. De kinderopvangregeling stelt ouders in staat arbeid en zorg te combineren om daarmee de arbeidsdeelname van vrouwen te vergroten. Dat is belangrijk voor vrouwen, maar ook voor anderen: voor werkgevers bijvoorbeeld. Om krapte op de arbeidsmarkt in een
vergrijzende samenleving op te vangen. En voor ouderen zodat de AOW en stijgende zorgkosten blijvend kunnen worden opgebracht. Natuurlijk mag het belang van het kind daarbij nooit uit het oog worden verloren.
Daarom moet de kwaliteit van de kinderopvang volledig zijn
gewaarborgd. Moet de kinderopvang een veilige en zorgzame omgeving
bieden waarbinnen kinderen zich ten volle kunnen ontplooien.

Gedeelde belangen en onderscheiden verantwoordelijkheid dus. En daarom ook een financieringsstructuur voor de kinderopvang, waarin die
verschillende belangen tot uitdrukking komen. Met bijdragen van
ouders, werkgevers en overheid.

Een ander voorbeeld in een latere fase van het leven. Als kinderen
jongeren zijn geworden en een studie beginnen. Dan is er de
studiefinanciering. Nog steeds dragen ouders verantwoordelijkheid,
maar die is wel minder geworden. De verantwoordelijkheid van jongeren om te investeren in hun eigen toekomst daarentegen is groot geworden, terwijl de overheid onverminderd belang hecht aan een goed opgeleide beroepsbevolking.

Het is een verschuiving in verantwoordelijkheden die in de
studiefinancieringsregeling tot uitdrukking komt. De overheid draagt bij via de basisbeurs en eventueel een aanvullende beurs.

Ouders dragen alleen bij als zij dat kunnen opbrengen. En van de
studenten verwachten we dat ze de bereidheid hebben om te investeren in hun eigen toekomst. Om hen daarin tegemoet te komen bieden we de mogelijkheid voor studenten om tegen gunstige voorwaarden aanvullend te lenen. Dat is een investering die zich dubbel en dwars
terugbetaalt.

Kinderopvang en studiefinanciering. Het zijn als het ware twee polen in de tijd waartussen we telkens opnieuw moeten bezien hoe
kinderregelingen vorm te geven, rekeninghoudend met belangen en
verantwoordelijkheden.

En die belangen wijzigen soms en daarmee ook de regeling.

Laat ik een voorbeeld noemen: de kinderbijslagwet. De Kamer heeft mij om een notitie verzocht. Die komt er binnenkort.

Nee. ik ben niet van plan grote veranderingen aan te brengen. Maar er verandert wel iets.

Eén van de zorgen die ik heb is het grote aantal jongeren dat
voortijdig, al op 16- en 17-jarige leeftijd, de school verlaat. Zonder diploma, zonder startkwalificatie zijn die jongeren kansloos op de
arbeidsmarkt. Niet alleen nu, maar ook in de toekomst. Als we niet
ingrijpen wordt dat een groot maatschappelijk probleem. Terwijl we op de arbeidsmarkt straks iedereen hard nodig hebben.

Daarom komen we ook in actie. Proberen we op allerlei manieren
voortijdig schoolverlaten aan te pakken.

Minister van der Hoeven onderzoekt bijvoorbeeld de mogelijkheden om de leerplichtige leeftijd te verhogen tot 18 jaar. We gaan voortijdig
schoolverlaters ook verplichten de gemeente te informeren hoe zij hun dag besteden. Informatie die van belang is omdat aan voortijdige
schoolverlaters die niets doen een maatwerktraject kan worden
aangeboden. En weigert men stelselmatig aan zo'n maatwerktraject mee te werken, dan kan later als een bijstandsuitkering wordt aangevraagd een korting worden toegepast. Ik denk erover na of zo'n stelselmatige weigering ook gevolgen zou kunnen hebben in de sfeer van de
kinderbijslag. Dat spoort ouders aan verantwoordelijkheid voor hun
kinderen te nemen.

Hoe sneller deze jongeren weer bij de les zijn hoe beter dat is. Voor die kinderen zelf, maar ook voor de samenleving. Want we hebben hen nodig. Kinderen zijn immers kostbaar maatschappelijk kapitaal. Daarin moeten we investeren om onze toekomst veilig te stellen.

Ook deze dag draagt daaraan bij. Ik wens u inspirerende conferentie toe.