Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof4
Den Haag Directie Mensenrechten en Vredesopbouw Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag

Datum18 november 2005BehandeldGuillaume Teerling
KenmerkDMV/MR-431/05Telefoon070-3485346

Blad1/1Fax070-3485049

Bijlage(n)1guillaume.teerling@minbuza.nl

BetreftBeantwoording vragen van het lid Van Bommel over toestemming tot martelen voor CIA

Graag bied ik u hierbij, mede namens de Minister van Defensie, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Van Bommel over toestemming tot martelen voor CIA. Deze vragen werden ingezonden op 27 oktober 2005 met kenmerk 2050602150.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot
Antwoord van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de heer Kamp, minister van Defensie, op vragen van het lid Van Bommel (SP) over toestemming tot martelen voor CIA.

Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van berichten dat de Amerikaanse vice-president Cheney de CIA toestemming geeft om tijdens geheime operaties in het buitenland niet-Amerikaanse staatsburgers die van terrorisme worden verdacht te martelen om hen informatie te ontfutselen?

Antwoord
Ik heb kennisgenomen van de berichten in de media waarin gesteld wordt dat de Amerikaanse vice-president Cheney zou hebben gepleit voor een uitzonderingspositie van de CIA ten aanzien van een amendement van senator McCain op de 2006 defensiebegrotingswet van de VS dat toepassing van wrede, onmenselijke of onterende behandeling op personen in detentie of onder fysieke controle van de Regering van de Verenigde Staten verbiedt ongeacht hun nationaliteit of fysieke locatie.

Vraag 2
Deelt u de mening dat dit ontoelaatbaar is? Zo ja, wilt u dit zo spoedig mogelijk kenbaar maken aan de Amerikaanse autoriteiten? Indien neen, waarom niet?

Antwoord
Ja, die mening deel ik. Een dergelijke uitzonderingspositie zou ook in strijd zijn met staand EU-beleid. Conform de EU-richtlijnen voor beleid jegens derde landen inzake marteling en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 9 april 2001, zal ik aan EU-partners voorstellen om bij de Amerikaanse autoriteiten opheldering te vragen en hen van onze positie op de hoogte te brengen.

Vraag 3
Deelt u de mening dat indien 230 militairen gestraft zijn voor mishandeling, er geen sprake is van incidenten, maar van een structuur? Indien neen, waarom niet?

Vraag 4
Deelt u de mening dat het ongewenst is samen te werken met een krijgsmacht die structureel krijgsgevangenen mishandelt of martelt? Indien neen, waarom niet? Zo ja, hoe wenst u aan de samenwerking een einde te maken?

Antwoord
Er is voor wat betreft de Verenigde Staten geen sprake van een krijgsmacht die structureel krijgsgevangenen mishandelt of martelt. De Amerikaanse strijdkrachten opereren onder wetten en regels die mishandeling en marteling verbieden. Indien militairen deze regels overtreden, worden zij gestraft.

Vraag 5
Hebben Nederlandse speciale eenheden die werkzaam zijn in Afghanistan inmiddels verdachte personen aangehouden en overgedragen aan Amerikaanse militairen? Zo ja, hebt u garanties gekregen dat de krijgsgevangenen conform de Conventie van Genève worden behandeld?

Antwoord
Neen, dat is niet het geval. Ten aanzien van de tweede deelvraag merk ik op dat de Nederlandse regering er zoals bekend bij de VS geregeld op aandringt de Conventies van Genève toe te passen op alle in de loop van militaire operaties gedetineerde personen. U bent hierover onder meer geïnformeerd middels de brief van 10 mei 2005 (Kamerstuk 27 925 nr. 175).