uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum
onderwerp bijlagen
Directie Juridische Zaken
Geachte Voorzitter,
Hierbij doe ik u toekomen de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot het
voorstel tot intrekking van de Veewet.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
dr. C.P. Veerman
Directie Juridische Zake n
Bezuide nhoutseweg 73
Pos tadr es: Pos tbus 20401
2500 EK DEN HAAG
Telefoon: 070 -3785197
Fax: 070-3786127
Telegramadre s: Landvis
Web: www.minlnv.nl
de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
TRCJZ/2005/3461 18 november 2005
Nota naar aanleiding van het verslag
wetsvoorstel nr. 30331 (intrekking
Veewet)
1
30331 Wetsvoorstel tot intrekking van de Veewet
Nota naar aanleiding van het verslag
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van
de leden van de verschillende fracties op het voorstel tot intrekking van de Veewet.
§1. Achtergrond
De leden van de CDA-fractie en de LPF-fractie vragen op welke wijze de hygiëneverordeningen
via de Landbouwwet kunnen worden uitgevoerd. Dit naar aanleiding
van de opmerkingen van de Raad van State in zijn advies over het wetsvoorstel.
De leden van de LPF-fractie vragen of er met de intrekking van de Veewet
en de Vleeskeuringswet al dan niet juridisch vacuüm zal ontstaan zolang er
nog geen nieuwe wettelijke basis is.
Voor alle duidelijkheid merk ik allereerst op dat de hygiëneverordeningen niet in
hun geheel worden uitgevoerd via de Landbouwwet. Het gaat alleen om de onderdelen
waarvoor de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de
eerstverantwoordelijke is, dus om de regels over de vleeskeuring, over slachterijen,
uitsnijderijen en wildverwerkingscentra. Andere onderwerpen worden
onder verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport uitgevoerd op basis van de Warenwet.
Artikel 19, in samenhang met artikel 13, van de Landbouwwet verschaft de minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de bevoegdheid om regels te
stellen, onder meer ten aanzien van het slachten, ter uitvoering van verordeningen,
richtlijnen en beschikkingen die betrekking hebben op het gemeenschappelijk
landbouwbeleid, voorzien in de tweede titel van het tweede deel van het EGverdrag.
Waar het hier op neerkomt is de vraag of het onderdeel vleeskeuring
van de hygiëneverordeningen kan worden gerekend tot het gemeenschappelijk
landbouwbeleid, bedoeld in artikel 13 van de Landbouwwet. In de memorie van
toelichting bij het wetsvoorstel dat op 23 juni 1966 tot wet is verheven (Stb.
1966, 278) was de regering hierover duidelijk. Zij stelde dat het moet gaan om
"hetgeen het verdrag daaronder verstaat, te weten het gemeenschappelijk te
voeren beleid ten aanzien van de landbouw en de handel in de landbouwprodukten,
zijnde de voortbrengselen van bodem, veeteelt en visserij alsmede de
produkten in eerste graad van verwerking welke met de genoemde voortbrengselen
rechtstreeks verband houden (...)". Ook regels die uit het oogpunt van de
volksgezondheid worden gesteld vallen hieronder, zo heeft het Europese Hof
van Justitie destijds beslist in zijn arrest van 5 mei 1998 (VK/Noord-
2 -
Ierland/Commissie, C-180/96, overwegingen 120 en 121). Bescherming van de
gezondheid draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid en kan dus daaronder worden gevat.
De nieuwe hygiëneverordeningen horen derhalve mede thuis in het gemeenschappelijk
landbouwbeleid. Het feit dat alleen de artikelen 95 en 152 EG in de
overwegingen als rechtsbasis van deze verordeningen worden genoemd, en niet
de artikelen 32 tot en met 38 EG, doet daaraan niet af.
Dit alles rechtvaardigt het gebruik van artikel 19 van de Landbouwwet als
grondslag voor de uitvoering van de hygiëneverordening op het vlak van vleeskeuring.
Een wijziging van de Landbouwwet is dan ook niet nodig. Voor de goede
orde zij erop gewezen dat de oude richtlijnen inzake de keuring van pluimveevlees
en hazen- en konijnenvlees ook op basis van de Landbouwwet werden
uitgevoerd. Er ontstaat derhalve geen juridisch vacuüm als de Veewet wordt
ingetrokken.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de strafbaarstelling van overtredingen
van de hygiëneverordeningen geregeld gaat worden.
Bij ministeriële regeling zal worden bepaald dat het verboden is om in strijd te
handelen met de rechtstreeks werkende bepalingen van de hygiëneverordeningen
die betrekking hebben op slachterijen, uitsnijderijen, wildverwerkingscentra
en op de vleeskeuring. Overtreding van op artikel 19 van de Landbouwwet vastgestelde
regels levert op grond van artikel 1, onder 1o, van de Wet op de economische
delicten een strafbaar feit op.
De leden van de PvdA-fractie vinden het onduidelijk waarom de intrekking van
diverse wetten in tranches gebeurt, in plaats van op het moment dat de nieuwe,
integrale wet die in de toekomstvisie "Kiezen voor Landbouw" is aangekondigd,
in werking treedt.
Zouden de Veewet en de Vleeskeuringswet blijven bestaan, dan zou dat betekenen
dat de onderdelen van de hygiëneverordeningen met betrekking tot de
vleeskeuring via drie wetten moeten worden uitgevoerd. Op basis van de Vleeskeuringswet
zou dan worden geregeld dat het verboden is in strijd te handelen
met de hygiëneverordeningen voor roodvlees bestemd voor de Nederlandse
markt, op basis van de Veewet voor roodvlees bestemd voor het buitenland, en
op basis van de Landbouwwet voor ander vlees, zoals pluimvee-, hazen- en konijnenvlees.
Dat zou een onlogische en ongewenste situatie zijn: tegenover één
integraal pakket aan Europese vleeskeuringsregels zouden drie nationale wetten
staan. Eén wet volstaat, ook nu al. Aangezien de Veewet en de Vleeskeuringswet
- 3 -
in vergelijking tot de Landbouwwet geen adequate basis bieden voor de uitvoering
van verordeningen, is gekozen voor de Landbouwwet.
De leden van de PvdA-fractie willen weten of de bepalingen uit de oude wetten
door de Europese wetgeving worden afgedekt.
De oude wetten - de Vleeskeuringswet en de Veewet - voorzien in een basis om
Europese richtlijnen inzake vleeskeuring te implementeren bij algemene maatregel
van bestuur en ministeriële regeling. Deze richtlijnen worden vervangen
door de rechtstreeks werkende hygiëneverordeningen. Deze verordeningen zijn
de opvolgers van die oude richtlijnen, en daarmee van de oude wetten en de
daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving.
De leden van de LPF-fractie vragen naar de inhoud van artikel 124 van de Gezondheids-
en welzijnswet voor dieren en willen weten of dit artikel al dan niet
van kracht is. Zij vinden het verwarrend dat het wetsvoorstel spreekt over de
intrekking van de Veewet, terwijl in de memorie van toelichting wordt gesproken
over de intrekking van de bepaalde artikelen van die wet. Zij vragen om
uitleg.
De tekst van artikel 124 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is gepubliceerd
in Staatsblad 1992, nr. 585. Het artikel luidt, voor zover van belang,
als volgt: "De Veewet wordt als volgt gewijzigd: A. De titels I-IV, VI en VII, alsmede
artikel 67 vervallen." (...) Deze titels van de Veewet kunnen worden beschouwd
als de voorganger van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Zij
hebben betrekking op regelgeving ter bescherming van de diergezondheid. Met
de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren waren de genoemde titels van de
Veewet overbodig geworden en konden ze worden ingetrokken.
De artikelen van de Veewet die nièt werden ingetrokken door artikel 124 van de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, te weten de artikelen 66 en 68 tot en
met 73, hebben geen betrekking op de diergezondheid, maar op de keuring van
roodvlees voor export. Deze regels, die primair strekken tot bescherming van de
volksgezondheid, vielen buiten de reikwijdte van de Gezondheids- en welzijnswet
voor dieren en moesten in werking blijven.
Artikel 124 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is tot op heden
slechts gedeeltelijk in werking getreden - wat betekent dat de diergezondheidsbepalingen
van de Veewet slechts gedeeltelijk zijn ingetrokken. Dit is geregeld
bij koninklijk besluit van 18 december 1995 (Stb. 1996, 217), waarin is bepaald
dat alleen de artikelen 10, 11, 15 tot en met 34, 37, 38, tweede lid, 39 tot en met
43, 46, 51 tot en met 64bis, 65, 67 en 81 tot en met 83 van de Veewet worden
ingetrokken. Er gelden op dit moment dus ook nog enkele diergezondheidsbe-
4 -
palingen van de Veewet. Met het oog op de vereenvoudiging van regelgeving is
onderzocht in hoeverre continuering van die resterende diergezondheidsbepalingen
van de Veewet, en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving, noodzakelijk
was. Uit dat onderzoek is niet gebleken dat deze bepalingen, naast die
van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, nog nodig zijn. De intrekking
van die bepaling hoeft niet via het onderhavige wetsvoorstel geschieden, maar
loopt via de inwerkingtreding van artikel 124 van de Gezondheids- en welzijnswet
voor dieren. Dit wordt geregeld bij koninklijk besluit.
Omdat artikel 124 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren niet voorziet
in de intrekking van de vleeskeuringsbepalingen van de Veewet, is daarvoor een
aparte wet vereist. Onderhavig wetsvoorstel strekt hiertoe.
De leden van de LPF-fractie vragen in welk opzicht de regering de conclusies van
de werkgroep vleesregelgeving ter harte heeft genomen. Naar hun oordeel is er
geen sprake van een heldere eenduidige aansturing door één ministerie.
De werkgroep heeft vier opties geformuleerd ter zake van de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de
minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Ten aanzien van die opties
concludeerde de werkgroep dat drie - juridisch equivalente - opties mogelijk
zijn (blz. 18 van het rapport "Een hele kluif"; Kamerstukken II 2004/05, 29 279 en
26 991, nr. 26). Ofwel uitvoering van de Europese vleeskeuringsregelgeving via
de Warenwet, ofwel via de Landbouwwet, ofwel via een nieuwe Vleeswet. Besloten
is om op korte termijn te kiezen voor de tweede optie en voor de langere
termijn voor de derde optie, zij het dat het de bedoeling is dat de vleeswetgeving
onderdeel gaat uitmaken van de Wet dieren en dierlijke producten, zoals
aangekondigd in de toekomstvisie "Kiezen voor Landbouw". Aangezien de minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit eerstverantwoordelijk is voor
de vleeskeuringsregelgeving, is er wel degelijk sprake van een heldere aansturing
door één minister.
De leden van de LPF-fractie vragen of er conflicten zijn met de Warenwet en de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren als de uitvoering van de hygiëneverordeningen
via de Landbouwwet geschiedt.
In de uitvoeringsregelgeving van de Warenwet zijn de onderdelen van de hygiëneverordeningen
met betrekking tot de vleeskeuring uitgezonderd van de werkingssfeer
van die wet (artikel 1, tweede lid, van het Warenwetbesluit hygiëne
van levensmiddelen). De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren heeft een
ander toepassingsbereik. De regels op grond van die wet hebben in de eerste
plaats betrekking op de bescherming van diergezondheid.
- 5 -
De leden van de LPF-fractie vragen of een nieuwe wettelijke basis voor de vleeskeuring
al in de maak is en wanneer het wetsvoorstel bij het parlement aanhangig
zal worden gemaakt.
Het streven is het wetsvoorstel in 2007 in te dienen, nog gedurende de zittingsperiode
van het huidige kabinet.
§2. Administratieve lasten en bedrijfseffecten
De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is dat het onderhavige wetsvoorstel
niet zal leiden tot vermindering van administratieve lasten. Voor de leden
van de PvdA-fractie bestaat op dit punt nog onduidelijkheid, terwijl de leden van
de LPF-fractie vinden dat er toch wel een idee moet bestaan over de mate van
lastenverlichting.
Inhoudelijk verandert er weinig aan de vleeskeuringsregelgeving. De nieuwe
Europese hygiëneverordeningen continueren de bepalingen uit de diverse oude
vleeskeuringsrichtlijnen, zij het dat de voorschriften bij elkaar zijn gebracht en
meer geordend zijn en dat er waar mogelijk gewerkt wordt met open geformuleerde
normen in plaats van middelvoorschriften. Dit brengt mee dat de administratieve
lasten van deze Europese regels niet anders zullen uitvallen voor slachterijen,
uitsnijderijen en wildverwerkingscentra.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
dr. C.P. Veerman
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit