ChristenUnie
Toespraak André Rouvoet: Geloven in de politiek dinsdag 22 november
2005 - 17:16
Toespraak André Rouvoet bij de presentatie van het
Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2005
Laat ik beginnen met het complimenteren van de redactie van het
Jaarboek voor Parlementaire Geschiedenis voor de keuze van het thema.
Inderdaad heeft het onderwerp religie in 2005 een stevig stempel op
het politieke debat gedrukt. Denk aan de discussies over integratie,
de positie van de islam in Nederland, het vraagstuk van het
islamistisch extremisme en terrorisme (verbod op apologie!), de
smalende godslastering, het debat over schepping, evolutie en ID, de
preambule van de Europese Grondwet, het bijzonder onderwijs, enz.
Na de afleveringen Nieuwkomers in de politiek (2002) en Emoties in de
politiek (2003) is een editie over Geloven in de politiek alleszins op
zijn plaats. Die titel zou meer terzake zijn geweest dan de nét iets
te makkelijke titel God in de Nederlandse politiek, aangezien hij
precies aanduidt wat kennelijk als probleem wordt ervaren, nl. het
feit dat geloofsovertuigingen voor veel politici een rol spelen bij
het beoefenen van hun métier.
Uit het recente onderzoek van het Reformatorisch Dagblad blijkt dat
meer dan de helft van de Tweede-Kamerleden zich religieus noemt en dat
bij ongeveer 1 op de 5 collegas het geloof/kerklidmaatschap in hoge
mate hun politiek handelen bepaalt.
Ik ben overigens zo vrij om te veronderstellen dat ook voor de andere
120 Kamerleden geldt dat hun levensovertuiging in hoge mate bepalend
is voor hun politieke handelen en hun keuzes. Ik kan mij in elk geval
moeilijk voorstellen dat er (veel) politici zijn die dag in, dag uit
doende zijn om een samenleving na te streven die haaks staat op hun
mens- en wereldbeeld en op hun diepste overtuigingen omtrent het goede
leven. Mocht ik mij hierin ernstig vergissen, dan houd ik mij ten
zeerste aanbevolen voor een toelichting op deze vorm van vrijwillige
schizofrenie.
Dat brengt mij direct bij de vraag wat nu eigenlijk precies het
probleem is met geloven in de politiek. Is er wel een probleem? Of
wordt er een probleem gemaakt? Zou dit misschien een voorbeeld zijn
van het verschijnsel dat politici er soms een eer in lijken te stellen
om bij elke oplossing tenminste drie problemen te bedenken?
Ten aanzien van geloven in de politiek heb ik al heel lang dat gevoel.
Daaronder ligt een hardnekkig misverstand, waar ik al járen tegen
strijd, te weten dat de scheiding van kerk en staat ernstig wordt
bedreigd doordat er nog altijd politici zijn die maar niet willen
inzien dat zij hun geloof thuis op het nachtkastje behoren te laten
wanneer zij naar het Binnenhof afreizen. Ook in het vandaag
gepresenteerde Jaarboek wordt al in het Ten Geleide vinden we dat
terug.
Daarmee verwordt dit belangrijke beginsel van de rechtsstaat, dat ook
door mij als gelovig christen wordt onderschreven, tot een scheiding
van geloof en politiek. Ik gebruik nu de term verwording in plaats van
misverstand, ook omdat ik het ernstige vermoeden heb dat er meer aan
de hand is dan een domweg niet goed begrijpen.
Iets dergelijks zagen we bij die kwestie van de preambule van de
Europese Grondwet, toen de tegenstanders van een verwijzing naar de
joods-christelijke traditie van Europa waarmee slechts recht zou
worden gedaan aan de historie hardnekkig bleven spreken van pogingen
van christenen om Europa te annexeren door te ijveren voor een
verwijzing naar God in de Grondwet. Kijk, zoiets kán natuurlijk
onwetendheid zijn, maar als men zich ook na herhaalde correctie
volhardend betoont, rijst toch het vermoeden van kwaadwilligheid.
Ook in dit Jaarboek vinden we die onkritische en ook onnodige
problematisering van zoiets natuurlijks en vanzelfsprekends als het
leven en werken vanuit je diepste overtuigingen. Neem het op zichzelf
lezenswaardige openingsartikel van Von der Dunk, die overigens t.a.v.
de Europese Grondwet dezelfde oppervlakkige opmerking maakt over God
in de Grondwet. Ik ga nu maar even voorbij aan het gemak waarmee al in
de eerste alinea losjes een beeld wordt gezet door te spreken van
christelijk fundamentalisme, dat zich nadrukkelijker roert. Ook wilde
ik maar laten rusten dat Von der Dunk in zijn terugblik op de
geschiedenis tamelijk eenzijdig is in zijn selectie van bloedige
momenten: als uitwassen van fundamentalisme noemt hij wél de
kruistochten en godsdienstoorlogen, maar de guillotine van de Franse
Revolutie (u weet wel: van het ni Dieu, ni Maître) vergeet hij te
vermelden en ook het feit dat het vooral atheïsten zijn die wedijveren
om de titel grootste massamoordenaars uit de geschiedenis (Mao,
Stalin) ziet hij even over het hoofd
Let u overigens op het intrigerende gebruik van termen als licht en
schaduw: Von der Dunk heeft het tegenover de verlichte beginselen van
de liberalen over de schaduw van de kerken die over de politieke gang
van zaken viel. Ik zou juist willen spreken over het licht vanuit de
kerken, maar toegegeven: ik ben vooringenomen. Mijn punt is echter dat
Von der Dunk dat óók is! En wie zou hem dat euvel durven duiden? Zijn
wij dat niet allen?! De zo vaak beleden scheiding van geloof en
wetenschap weerhoudt hem er in elk geval niet van zijn vaste
overtuigingen te laten doorklinken in zijn analyse.
Wat mij zorgen baart is dat er in brede kring sprake lijkt te zijn van
een blinde vlek ten aanzien van de betekenis van geloof voor iemands
politieke overtuigingen. Of moet ik zeggen: ideologisch-dogmatische
dogmatische bijziendheid? In de Leidse bundel Religie als bron van
sociale cohesie in de democratische rechtsstaat? windt de ethicus G.
Manenschijn er geen doekjes om: Men kan er vast van overtuigd zijn dat
seculier denken superieur is aan religieus denken, maar als men zich
niet kan voorstellen dat het voor gelovigen anders ligt, schiet men
tekort in intellectueel voorstellingsvermogen en wetenschappelijke
competentie. Au!
Overigens: wie geloof buiten de politiek wil houden, zal dat ook
moeten laten gelden voor het rationalisme, dat door Ian Buruma en
Avishai Margalit in hun fascinerende boek over het occidentalisme
wordt omschreven als het geloof dat enkel en alleen de rede de wereld
kan verklaren. Dit geloof is volgens hen ook nog eens zeer riskant,
aangezien het occidentalisme (het verwrongen vijandbeeld dat o.a. het
islamisme heeft van het Westen) kan worden gezien als uiting van
bittere wrok jegens een agressief vertoon van westerse superioriteit,
die is gebaseerd op de vermeende superioriteit van de rede.
Zij wijzen er ook op dat ook het secularisme zomaar een vorm van
dogmatisch geloof kan worden. En daarmee zijn we terug in het
Nederlandse politieke debat. Want als het afgelopen jaar iets
duidelijk is geworden, dan is het wel dat in het debat over de
scheiding van kerk en staat geloof tegenover geloof staat: geloof in
de rede tegenover geloof in God (of Allah), seculiere beginselen
tegenover christelijke beginselen, bijbelse orthodoxie of islamitisch
dogmatisme tegenover Verlichtingsfundamentalisme.
Deze laatste term valt ook een enkele keer in het Jaarboek, m.n. in de
bijdrage van Peter Derkx over het verschijnsel fundamentalisme. Hij
wijst erop dat mensen als Herman Philipse en Frits Bolkestein het niet
zo hebben op de term Verlichtingsfundamentalisme; zij vinden dit een
contradictio in terminis, omdat de kern van de Verlichting ligt in het
uitgangspunt dat denken geen autoriteit boven zichzelf erkent en geen
enkel dogma accepteert. Het grappige is natuurlijk dat dit in zichzelf
een dogma van de bovenste plank is, waardoor hun argument zelf in een
contradictio in terminis verkeert. Maar enfin.
Derkx citeert Thijs Wöltgens, die over de Verlichtingsfundamentalisten
spreekt in termen van de nieuwe Jacobijnen en hen verwijt dat zij het
primaat van de politiek tot een ondemocratische dictatuur van de
meerderheid. In zijn lijn zou ik willen vragen: wat is dat voor
democratie, die voorschrijft dat iedere levensovertuiging in de
politieke stellingname tot expressie mag komen, behalve een
overtuiging die is gebaseerd op een godsgeloof?! Wöltgens heeft
natuurlijk gelijk dat hier sprake is van een flagrante schending van
de scheiding van kerk en staat. Een aardige observatie van Piet Hein
Donner in dit verband vond ik dat er geen lol is aan een samenleving
waarin iedereen hetzelfde fundamentalisme aanhangt. (interview NRC, 28
december 2004)
Het meest sprekend kwam dit Verlichtingsfundamentalisme tot uiting in
dat gênante debatje tijdens het vragenuurtje van 24 mei, over de
opportuniteit van een wetenschappelijk debat over Intelligent Design.
Ik heb dat persoonlijk vanuit het oogpunt van
parlementair-democratische mores en een respectvol met elkaar omgaan
als een treurig dieptepunt ervaren. Woordvoerders van verschillende
fracties, onder aanvoering van D66-woordvoerder Bert Bakker, putten
zich met groot enthousiasme (als het geen germanisme was, zou ik de
religieus getinte term begeestering gebruiken) uit in het bedenken van
geestige vergelijkingen van het geloof in een schepping of ontwerp met
fakirs en het verhaal van de ooievaar. En zo kwam bij een aantal
democraten de eigen totalitaire waarheidspretentie (de term is van Von
der Dunk) onder het dunne vernislaagje van tolerantie vandaan. Hier
sprak de elite van de umma der verlichten haar geloofsbelijdenis uit
en alle simpele zielen die nog in de duisternis van een eenvoudig
geloof in een Schepper wandelen wisten weer dat ze van de kerk van de
Verlichting niet veel meer te verwachten hebben dan dédain en op zn
best meewarigheid.
Eenzelfde ideologische, bijna religieuze gedrevenheid valt te
bespeuren in de kruistocht van D66, in het bijzonder collega Lousewies
van der Laan, tegen de strafbaarheid van smalende godslastering.
Daarover bevat dit Jaarboek een fraaie uiteenzetting van Job de
Ruiter, die na een schets van de parlementaire geschiedenis van het
betreffende artikel stilstaat bij de commotie die na de moord op Theo
van Gogh ontstond over deze inmiddels dode letter in ons Wetboek van
Strafrecht. Vakkundig fileert hij de argumentatie en de vorig jaar
hals-over-kop ingediende motie van Van der Laan. Mij trof in zijn
analyse vooral het feit dat het gedrag van D66 in deze kwestie
opvallend veel kenmerken vertoont van de omschrijving die Peter Derkx
van het fundamentalisme geeft. Vermoedelijk zou Thijs Wöltgens haar
tot de nieuwe jacobijnen rekenen.
De zelfverzekerdheid van het strikt seculiere wereldbeeld is de
zelfverzekerdheid van de aanhangers van het ptolemeïsche wereldbeeld
vóór Galilei. En de bezorgdheid van velen over de kanteling in
verhouding religie/geloof en levenspraxis/politiek moet vergelijkbaar
zijn met de bezorgdheid van de Newtoniaanse natuurwetenschappers over
de publicaties van Albert Einstein, die het gangbare paradigma
bedreigden. En toch is de aarde plat, monkelen de kinderen der
Verlichting. Thomas Kuhn, de founding father van de paradigmatheorie
in de wetenschapsleer, zou erom moeten glimlachen Lynn Margulis,
hoogleraar biologie aan de Universiteit van Massachusetts, schreef dat
de geschiedenis uiteindelijk het neodarwinistisch evolutiegeloof zal
beoordelen als een kleine 20e-eeuwse sekte binnen de uitzwermende
religieuze overtuiging van de Angelsaksische biologie. Ik bedoel maar
Ik realiseer mij dat ik mijn pijlen vooral op D66-ers lijk te richten.
Nu geven zij daar natuurlijk ook wel aanleiding toe, gezien hun
anti-religieuze agenda en hun fanatieke strijd om geloof en religie
buiten de politiek te houden. Nadat ik D66 vorige week in een
interview om deze reden gevaarlijk had genoemd, schreef Lousewies van
der Laan op haar weblog dat ze dat eigenlijk vooral als een compliment
beschouwt. Als een ware missionaris van het Verlichtingsgeloof
schrijft ze vervolgens, onder verwijzing naar het ID-debat: als er een
conflict is tussen de wetenschap en het geloof, dan moeten we het
geloof verlichten en niet de wetenschap verduisteren.
Maar er zijn in de Kamer natuurlijk meer belijdende leden van de kerk
der Verlichting; zie de foto op het voorkaft van het Jaarboek. (Het
móet toeval zijn dat uit het al genoemde RD-onderzoekje bleek dat 4%
van de Kamerleden (dat is precies 6 zetels) negatief oordeelt over
religie) Het interview met Ayaan Hirsi Ali in het Jaarboek is ook een
fraaie illustratie. Waar Derkx er al op wees in navolging van Wöltgens
dat zij, wanneer ze leerlingen van een islamitische school de keuze
opdringt tussen Allah en de Grondwet, religie gelijkstelt aan
fundamentalisme en van de politieke democratie een rivaliserende
antigodsdienstige levensbeschouwing maakt, maakt Hirsi Ali zélf vooral
duidelijk dat zij inderdaad haar politieke werk vanuit een dogmatische
interpretatie van de Verlichtingsleer en de liberale
verlichtingsbeginselen wil verrichten (de termen zijn van háár!).
Tussen neus en lippen door noemt zij iedere moslim die de koran
letterlijk neemt een levensgevaarlijke terrorist, die bestreden moet
worden. Maar het nogal voor de hand liggende verwijt dat zij zich door
haar radicale interpretatie schuldig maakt aan het zelfde
fundamentalisme dat zij zegt te bestrijden, doet ze af als een
drogreden. Het interview sluit af met de ontnuchterende mededeling dat
ze tussen nu en 2007 het land ingaat om te kijken wat er terecht is
gekomen van al het lawaai dat ze heeft gemaakt. Tja
Er zou over dit Jaarboek en vooral over de thematiek die het centraal
stelt nog veel meer te zeggen zijn. Ik hoop in elk geval duidelijk te
hebben gemaakt dat er op de centrale probleemstelling, namelijk dat de
merkbare presentie van een godsgeloof in het publieke domein in strijd
zou zijn met het rechtsstatelijke beginsel van de scheiding van kerk
en staat, fors valt af te dingen. Natuurlijk valt er over de inhoud
van de aldus gefundeerde politieke standpunten te discussiëren, als
het nodig is stévig te discussiëren; ik zal de laatste zijn om te
beweren dat alles wat vanuit een geloofsopvatting wordt ingebracht in
het publieke discours probleemloos is. Want ja: er zíjn uit naam van
het geloof verkeerde keuzes gemaakt en verwerpelijke daden begaan.
Maar daartegenover staat dat een levend geloof óók in het publieke
domein ons heel veel goeds heeft gebracht. Ik wil maar zeggen: op
beide heeft een politieke overtuiging die is gestoeld op een
geloofsovertuiging niet het monopolie. Zo min als de guillotine reden
is om humanistische overtuigingen uit het publieke debat te weren, zo
min vormen de godsdienstoorlogen reden om bijv. christelijk
geïnspireerde politiek als een ontoelaatbare inbreuk op de scheiding
van kerk en staat te beschouwen.
Misschien mag ik het tegen de Von der Dunks, Cliteurs, Bakkers,
Wildersen, Van der Laans en Hirsi Alis van deze wereld zeggen met de
woorden van Gandhi: wie religie en politiek van elkaar wil scheiden,
heeft van beide niets begrepen.
---