Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Contactpersoon

-
Datum
23 november 2005
Ons kenmerk
DGW/GW 2005/1676
Doorkiesnummer

-
Bijlage(n)

-
Uw kenmerk
30195
Onderwerp
Integraal Beheerplan Noordzee 2015

Geachte voorzitter,

Tijdens de behandeling van het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (IBN 2015) in een AO op 27 oktober 2005 met de Vaste Commissies van Verkeer en Waterstaat, Economische Zaken, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heb ik, naar aanleiding van vragen van de heer drs. P. de Krom, toegezegd in een brief nadere uitleg te geven over de in het IBN 2015 opgenomen teksten over de toepassing van het voorzorgbeginsel.

In het IBN 2015 is in paragraaf 6.3 aangegeven op welke wijze uitwerking is gegeven aan het in de Nota Ruimte, in de Noordzeeparagraaf (onder paragraaf 4.7.4.1), opgenomen toetsingskader. Het in dit toetsingskader opgenomen voorzorgbeginsel is reeds in nationaal en internationaal beleid vastgelegd. De discussie in het AO spitste zich toe op de uitwerking van het voorzorgbeginsel voor nieuwe activiteiten die voor het eerst op de Noordzee plaatsvinden (blz. 70 van het IBN). Daarbij is gesteld dat: " Het ontbreken van volledige kennis over de gevolgen van een activiteit mag niet als argument worden gebruikt om een activiteit door te laten gaan en kan er onder meer toe leiden dat:

+ De activiteit geen doorgang mag vinden.

+ Indien de activiteit wel doorgang vindt, de effecten ervan moeten worden beperkt en/of gecompenseerd.

+ Nader onderzoek (bijvoorbeeld monitoring) moet worden verricht.
+ Andere beperkingen worden opgelegd."

Ter toelichting:
Voor een beoordeling van potentiële effecten van nieuwe activiteiten die voor het eerst op de Noordzee plaatsvinden zal de voorzorgtoets worden toegepast op basis van de best beschikbare kennis. Deze kennis wordt verkregen bij het verrichten van nader onderzoek. Dit onderzoek maakt het immers mogelijk de effecten van een voorgenomen ruimtelijke ingreep te beschrijven en te beoordelen. Het toepassen van deze voorzorgtoets is dus in alle gevallen bij nieuwe activiteiten noodzakelijk. Bepalend is dat de voorzorgtoets op een juiste wijze wordt toegepast, ook in het geval dat er sprake is van onvolledige kennis over de effecten van een voorgenomen activiteit. Juist het woord "volledig" maakt duidelijk dat ook een vergunning in het geval van het ontbreken van volledige kennis gerechtvaardigd kan zijn. Aan een dergelijke vergunning kunnen wel bepaalde voorwaarden worden verbonden. In deze context heeft dus "het ontbreken van volledige kennis" een functionele betekenis.
Het niet toelaten van een bepaalde activiteit vanwege het ontbreken van volledige kennis, kan ik mij alleen maar voorstellen als er sprake is van onaanvaardbare risico's voor bijvoorbeeld de waterkering of de volksgezondheid.

Hoogachtend,

DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

mw drs M.H. Schultz van Haegen