Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Contactpersoon

-
Datum
25 november 2005
Ons kenmerk
DGP/MDV/U.05.02743
Doorkiesnummer

-
Bijlage(n)

1
Uw kenmerk

-
Onderwerp
Ontwikkeling aanbod en gebruik stads- en streekvervoer

Geachte voorzitter,

In deze brief ga ik in op de vraag van het lid Slob (in algemeen overleg d.d. 9 juni 2005) naar de ontwikkeling van het aanbod van stads- en streekvervoer sinds 2000.
Deze brief gaat tevens in op het beeld dat het OV-gebruik in de afgelopen jaren sterk zou zijn gedaald, met name op het platteland. Ik wil me vooraf excuseren dat ik de informatie pas op zo'n laat moment toestuur, maar ik heb het achterliggende rapport pas recent ontvangen.

Bijgaand rapport laat zien dat het aanbod van bus, tram en metro - gemeten in ritkilometers - over het algemeen is gedaald: gemiddeld 3,4 procent over de hele periode 2000-2004. De volgende bevindingen nuanceren deze daling: Buiten de drie grote steden wordt de gemiddelde daling gecompenseerd door een grotere stijging in het aanbod van de regiotaxi. Binnen de zeven WGR-plusgebieden vormen de drie grote steden een positieve uitzondering: het aantal ritkilometers van GVBA, RET en HTM is met 3,5 procent gestegen.
In recent aanbestede gebieden is het aanbod in ritkilometers aanmerkelijk gestegen: circa 14 procent tussen 2003 en 2004.

Over de hele periode 2000-2004 is het gebruik in heel Nederland gemiddeld 0,8 procent gedaald: in de provincies is het OV-gebruik met 1,5 procent gestegen; in de WGR-plusgebieden met 2,4 procent gedaald.

Bijgaand rapport laat zien dat de veronderstelde sterke teruggang van het OV niet door de feiten wordt onderbouwd, en dat decentrale overheden en vervoerders heel goed in staat zijn om dalingen in het aanbod zodanig vorm te geven dat de reiziger er zo min mogelijk door wordt geraakt: voornamelijk zwakke lijnen en ritten en parallelverbindingen worden geschrapt, en in de meeste gevallen wordt de regiotaxi als vervangend vervoer geboden.

Ontwikkeling stads- en streekvervoer 2000-2004

|AANBOD: - 3,4%  |Provincies               |- 4,7%    |
|in ritkilometers|                         |          |
|                |                         |          |
|exclusief       |                         |          |
|regiotaxi [1]   |                         |          |
|                |WGR-plusgebieden         |- 1,6%    |
|                |GVBA, RET en HTM         |+ 3,5%    |
|GEBRUIK: - 0,8% |Provincies               |+ 1,5%    |
|in              |                         |          |
|reizigerskilomet|                         |          |
|ers             |                         |          |
|inclusief       |                         |          |
|regiotaxi       |                         |          |
|                |WGR-plusgebieden         |- 2,4%    |
Bijgaand rapport van onderzoeksbureau NEA Transportonderzoek en -opleiding is in concept afgestemd met vertegenwoordigers van provincies, WGR- plusgebieden en vervoerders.

Ontwikkeling in het aanbod
Het rapport beantwoordt verder de vraag van het lid Slob naar haltes, lijnen en frequenties. De onderzoeker en de betrokken decentrale overheden en vervoerders hebben geconstateerd dat de gevraagde indicatoren een vertekend beeld kunnen geven. Een dalende ontwikkeling is niet altijd als negatief te beschouwen: de opheffing van nauwelijks gebruikte haltes, bijvoorbeeld, ter verhoging van de snelheid. En het aantal lijnen wordt sterk beïnvloed door het al dan niet toekennen van een apart lijnnummer aan routevarianten. In de periode 2000-2004 is het aantal haltes met 9,5 procent gedaald, en het aantal lijnen met 7,7 procent. Zie voor de ontwikkeling van de frequenties tabel 2 op pag. 7.

Het aantal ritkilometers wordt algemeen als de belangrijkste indicator beschouwd voor de beschikbaarheid van bus, tram of metro. Over de hele periode 2000-2004 is het aantal ritkilometers gedaald met 3,4 procent: in de provincies 4,7 procent en in de WGR-plusgebieden 1,6 procent. Op het niveau van individuele provincies en WGR-plusgebieden zijn er zowel positieve als negatieve uitschieters: de grootste stijgers zijn Flevoland, Twente en Groningen (20, 18 resp. 8 procent); de grootste dalers zijn Noord- Holland, SRE en Limburg (18, 11 resp. 10 procent).

De ontwikkeling in ritkilometers betreft alleen de ontwikkeling van vaste ritten, dus zónder de stijging van het aanbod van de regiotaxi. De stijging van dit aanbod is lastig uit te drukken in ritkilometers. De onderzoeker heeft - op basis van overleg met overheden en vervoerders - een schatting gemaakt, en concludeert dat buiten de drie grote steden de stijging van de regiotaxi groter is dan de daling in vaste ritten.

Ontwikkeling in het gebruik
Op basis van recente betrouwbare gegevens in bijgaand rapport blijkt dat de veronderstelde sterke daling op het platteland zich niet heeft voorgedaan. Over de hele periode 2000-2004 is het OV-gebruik, gemeten in reizigerskilometers in de provincies gemiddeld 6 procent gedaald, en in de WGR-plusgebieden gemiddeld 4,5 procent. Deze dalingen in vaste ritten zijn, met name op het platteland, gecompenseerd door een sterke toename van het gebruik van de regiotaxi en van de OV-studentenkaart. De provincies komen inclusief regiotaxi en OV-studentenkaart uit op een stijging van 1,5 procent; de WGR-plusgebieden op een daling van 2,4 procent.

Tot slot
Diverse partijen hebben in de hoorzitting over de Nota Mobiliteit op 27 oktober 2005 opgemerkt dat het OV niet geholpen is met discussies over teruggang en verschraling. Daar ben ik het mee eens. Zeker nu gebleken is dat de door velen veronderstelde sterke teruggang zich niet heeft voorgedaan.

Hoogachtend,

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

Karla Peijs

-----------------------
De ontwikkeling van het aanbod regiotaxi is in bijgaand rapport niet exact gekwantificeerd. Op basis van een schatting concludeert de onderzoeker dat buiten de drie grote steden de daling van het aanbod in vaste ritten wordt gecompenseerd door een grotere stijging in de regiotaxi.