Gemeente Assen


Novemberlezing 2005: pittig en humoristisch

Journalist en schrijver Gerard van Westerloo sprak donderdag 24 november over de steeds groter wordende kloof tussen burger en politiek. Met humoristische anekdotes uit zijn journalistieke en schrijversverleden legde hij ten overstaan van zo'n 65 toehoorders uit hoe burgers tegen de huidige landelijke en regionale politiek aankijken: ze kunnen er eigenlijk wel zonder.

Klik hier voor de tekst van de Novemberlezing (zie onderaan)

Novemberlezing 2005 in het Assener Gemeentehuis, voor Bestuur, Raad en Genodigden van de Gemeente Assen, Donderdag 24 november 2005, 16.00 uur

Dames en Heren.
Vanmiddag wil ik het met u hebben over de 'Grand Canyon'. Misschien heeft u dit natuurverschijnsel ooit met eigen ogen mogen bekijken. Dan zult u zich verbaasd hebben over de ongelofelijke kracht van de dagen, de maanden en de jaren. Waar ooit de Colorado Rivier vredig door het rotsige Amerikaanse land gestroomd moet hebben, heeft het water nu, na al die dagen, maanden, jaren, een angstwekkend diepe kloof uitgesleten die de oversteek van de ene oever naar de andere niet aanlokkelijk, ja, vrijwel onmogelijk gemaakt heeft. Dit ter inleiding, dames en heren, op de Hollandse Grand Canyon, die, ik geef het toe, van recenter datum is, maar die toch ook het resultaat is van een erosie gedurende vele jaren. Ook de Hollandse Grand Canyon heeft zich ontwikkeld uit een kabbelend stroompje, dat er misschien geen eeuwen, maar toch enkele tientallen jaren over gedaan heeft om de bodem in te slijten, oevers te vormen en vrijwel onoverbrugbaar te worden. Op de ene oever staan de burgers, de kiezers. En op de andere staan de bestuurders, de politici, de gekozen volksvertegenwoordigers. En precies zoals het niet aan te raden valt om de Colorado Rivier ter hoogte van de Grand Canyon over te steken, precies zo geldt voor de Hollandse Kloof wat bezongen wordt in het Middelnederlandse lied van de Twee Koningskinderen: ' Sy konden bijeen niet ko-o-men, het water was vee-eel te diep'. U kent de afloop. 'Wat deed sy? Sy stack op drie keersen'. Maar dat bleek niet voldoende. De jongen verdronk tijdens de oversteek. Ik wil maar benadrukken: ook de Hollandse Grand Canyon is geen verschijnsel van vandaag of gisteren. Onlangs publiceerde het Sociaal Cultureel Plan Bureau haar tweejaarlijkse röntgenfoto van wat ik maar zal noemen, de staat van de Nederlandse staat. Mijn hemel, wat zijn Nederlanders tevreden met zichzelf en met het land waarin ze wonen! Een grote meerderheid van de ingezetenen tussen Vaals en Den Helder vindt dat ze in een aangenaam huis woont (90 procent), over een redelijk inkomen beschikt (91 procent), gezond en wel in het vel zit (77 procent), fatsoenlijk te eten heeft en bovendien nog op zijn tijd een verzetje. Er is eigenlijk maar één uitzondering op al die tevredenheid en die uitzondering, dat bent u. Dat is het bestuur. Dat is de politiek. Dat zijn de door al die tevreden mensen samen gekozen volksvertegenwoordigers. Niet minder dan een kwart van de Nederlanders staat onverschillig tegenover het Binnenhof. En nog eens dertig procent is er zo ontevreden over, dat ze het woord democratie voor een synoniem van volksbedrog aanzien. Meer dan de helft van alle Nederlanders zegt doej tegen de politiek in het algemeen en tegen Den Haag meer in het bijzonder. Zie maar, dames en heren, doe maar, als het even kan zonder ons. Dat is na al die jaren van erosie de mening van de meerderheid, ja, van de ruggengraat in dit land. Het wantrouwen tegen het democratische bestuur heeft het beenmerg van de natie bereikt. En dat is wat ik noem 'de Hollandse Grand Canyon'. Toen deze cijfers, kort voor Prinsjesdag, bekend werden, schrok heel den Haag zich een hoedje - alsof ze een enorme verrassing inhielden. Kamervoorzitter Frans Weisglas deed wat politici in zo'n geval gewoon zijn te doen: hij gaf de pers de schuld. Andere parlementariërs vonden dat ze wat meer op de hoofdlijnen moesten gaan letten, of dat ze wat vaker buiten het Binnenhof moesten komen, of dat ze meer in gewone mensentaal moesten gaan spreken: kortom, de hele riedel, nee, niet van verklaringen, maar van eenvoudige oplossingen werd afgestoken, die iedereen overigens twee dagen later weer vergeten was. Niemand kwam met een enigszins houtsnijdende analyse - en dat terwijl, als gezegd, de erosie van wantrouwen tenminste al een kwart eeuw aan de gang is.
Sta mij toe, wil ik u vragen, om in dit verband even iets voor te lezen uit mijn boek 'Niet spreken met de bestuurder'. Dat boek beslaat een periode van ongeveer twintig jaar en het begint met een portret van de trambestuurders die circa 19885 in Amsterdam lijn 16 van de Centraal Station naar het Olympisch Stadion reden. Ik kan me niet herinneren dat ik, als verslaggever, ooit zo veel gelachen heb als toen. U weet misschien dat alle passagier eruit moeten als tramlijn 16 bij het Centraal Station komt. De bestuurder doet de deuren open, zodat de oude passagiers naar buiten kunnen en de nieuwe reizigers alvast erin. Dan heeft hij - in die dagen was trambesturen nog een mannenvak - zelf twee of drie minuten om naast zijn tram een sigaretje te roken. Op een keer, vertelde zo'n trambestuurder, komt een collega naar hem toe, Piet, ook zo'n moordgozer. Piet heeft in zijn lege tram een achtergelaten roodwitte blindengeleidstok gevonden. Hij loopt ermee naar de andere wachtende bestuurders toe en hij zegt: 'Geintje'. Ze wachten een paar minuten, de tram loopt ondertussen aardig vol. Piet zet een zonnebril op. Een paar andere bestuurders nemen hem met twee man tussen zich in. Piet met die stok op de grond tikken en zij maar zeggen, pas op hoor. Hier is een stoep. Voorzichtig, daar loopt iemand. Ze doen de deur nar het stuurhok open en hijsen Piet de trap op. 'Hier zitten de knoppies, voel maar. Kan je bij de pedalen? Voorzichtig rijden hoor'. Piet gaat op zijn stoel zitten en zij draaien zich om. Hele tram leeg.'
Dames en heren, de Amsterdamse trambestuurder is van oudsher een politiek weerbaar mensensoort. In de oorlog is híj begonnen met de februaristaking. Na de oorlog heeft híj de grootste staking ooit in het openbaar vervoer wekenlang volgehouden. Als hij geen overtuigd SDAP'er was, dan was hij wel overtuigd communist. In de dagen dat ik ze sprak waren ze, de een na de ander, vervreemd van het bestuur, van de politiek, van de democratie. In het stuk dat ik u voor ga lezen verwoordde een van hen het twintig jaar geleden zo: Het was makkelijk om ze aan te wijzen, je had meteen in de gaten of het er een was of niet. Maar het was moeilijk om ze allemaal samen een naam te geven. Geitenharensokken, had hij een tijdlang gedacht. Maar dat klopte niet. Die liepen graag in de natuur, en hij was zelf ook ontzettend op het milieu. Ze zaten overal. Als een olievlek hadden ze zich over Nederland verspreid. Droomkoninkjes was veel te aardig. De PvdA was er een broeinest van, maar ze zaten evengoed bij de VVD. Wereldvreemden was ook geen goed woord, want zo gek waren ze niet of ze regelden voor zichzelf de betere baantjes. De gemeenteraad zat er vol mee, wethouder waren ze geworden. Politieken dan? Ook niet, ze zaten net zo goed op kantoor jouw rooster te verbeteren. Op de tv voerden ze het hoogste woord en de kranten schreven ze vol. Ze wisten alles precies, dus ze hoefden niet meer te luisteren, hooguit nog naar elkaar. Er moest een naam voor ze zijn. De beste die hij kon bedenken was toch: Socialen. De socialen hadden het in Nederland heel erg voor het zeggen. Zij waren er de schuld van dat mensen als hij, postbodes, trambestuurders, arbeiders, gewone mensen, als vreemdeling rondliepen in de buurt waar ze wonen, als verdwaald in het bedrijf waar ze werken. Hij háátte ze, de socialen en hij zag dwars door ze heen. Hypocriet waren ze tot op het merg. Ze hadden hun mond vol over de buitenlanders en dat je begrip voor die mensen moest opbrengen, maar zelf woonden ze in een buurt waar ze nog nooit een Turk gezien hadden. Ze streken salarissen op waarvan je twee bestuurders en een gelede tram in leven kon houden. En ze waren vóór alles gek. Als jij bij ze kwam om te vertellen dat je tram door een bende zakkenrollers onveilig gemaakt werd, dan stuurden zij een antropoloog op je af die je ging vertellen over het ontstaan van Paramaribo.
Hij was geen fascist en geen racist en gevoel voor rechtvaardigheid had hij ook. Hij wilde graag betalen voor de kneus of voor die het was geworden. Maar niet voor de profiteurs. De socialen hielden díe juist de hand boven het hoofd. De gewone mensen hadden ze suf gebeukt. Het was een wonder dat die het nog námen.
We moesten er maar over ophouden. Die lui hoorden bij de enorme tegengroep tegen de werkers. Uit de arbeidersklasse kwamen ze niet, indertijd bij de bouwvakrellen hadden ze niet voorop gestaan. Maar nu waren ze gevestigd. Hún groep was het die de Centrumpartij in de kaart speelde.
Moest hij dan PvdA stemmen? Die koos niet voor de arbeiders, dat waren socialen die de asocialen de hand boven het hoofd hielden. Hij had wel gedacht, VVD, maar dat was een bazenclub en hij was geen baas maar een knecht, daar hoorde hij niet thuis. Christelijk zeker niet. Wat bleef erover? Hij wist het niet, hij wist het bij God niet. Hij mocht barsten als hij het wist. Hij was geneigd om te zeggen, dan maar Centrumpartij. Twintig jaar geleden, dames en heren. Twintig jaar! Pim Fortuyn was in die dagen nog een aankomend marxist die vergeefs probeerde lid van de CPN te worden! Toen al haperde het tussen wat ik maar de eenvoudige werkende mens zal noemen en de door hem of haar gekozen vertegenwoordigers. De stroom van het wantrouwen had nog geen canyon uitgesleten. Maar wel al een flink gootje.
Enkele jaren later heb ik het in Arnhem precies uitgezocht. Waarom in Arnhem? Daar was geen reden voor. Ik had net zo goed naar Apeldoorn, Amersfoort of Assen kunnen gaan, ook allemaal provinciesteden die met een A beginnen. In Arnhem nu bleken er op circa 140.000 inwoners 120 direct betrokken bij het politieke gemeentebestuur - dit volgens opgave van de secretarissen van de verschillende partijen. Het ging hier om wethouders, raadsleden, duoraadsleden, fractiemedewerkers en trouwe bezoekers van de diverse afdelingsvergaderingen. Al die 120 lokaal politiek actieven heb ik, mondeling of schriftelijk, het hemd van het lijf gevraagd. Wat bleek? Dat ze, samen en in vereniging, een drie keer zo hoog gezinsinkomen hadden als het gemiddelde van de bevolking, dat ze drie keer zo hoog opgeleid waren en dat ze, op een enkele uitzondering na, allemaal in een van Arnhems welvarender, rijkbelommerde buitenwijken woonden.
Dat vond ik al opvallend genoeg. Nog saillanter werd het toen ik die 120 politiek actieven naar hun broodwinning vroeg. Het bleek dat ze bijna allemaal, als welzijnswerker, als provinciaal ambtenaar, als leraar of als wat dan ook, overdag hun brood verdienden bij dezelfde overheid die ze savonds geacht werden te controleren. Werd de Raad ter plaatse in 1950 nog bemand door een schele doch katholieke journalist, een postbezorger en een bankwerker, een bouwkundig aannemer en een kantoorbediende, een advocaat en een schilder, een inspecteur van het Vrije Volk en een spoorwegconducteur, een metselaar en een banketbakker, een fabrikant, een schilderspatroon en nog een advocaat, een scheikundige en een wachtmeester, een zakenman en een machinebankwerker, een ingenieur, een procuratiehouder en een huisvrouw - veertig jaar later zaten in dezelfde Raad: het hoofd Financiën van de provincie Gelderland, de plaatsvervangend chef van het kabinet van de provincie Gelderland, een geograaf van de provincie Gelderland, een stafmedewerker van de Gelderse Culturele Raad, een jurist en een planner Rijkswaterstaat, de één in Den Haag, de ander afdeling Gelderland, een coördinator van de eerstelijns gezondheidszorg in de provincie Gelderland, een gemeentevoorlichter, een boekhouder van de provincie Gelderland, enfin, ga zo maar door, twee niet nader omschreven ambtenaren van de provincie Gelderland, ga maar door ad infinitum. In Arnhem voltrok zich regelmatig het wonder van de transformatie. Zoals u weet mag een actief gemeenteambtenaar niet tegelijk een actief gemeenteraadslid zijn. En een provincieambtenaar in functie mag geen lid zijn van de Staten die hij dient. In Arnhem staat het provinciehuis aan de ene en het gemeentehuis aan de andere kant van de Markt. Regelmatig steekt een persoon het marktplein over en precies halverwege
- plof. De persoon is van provinciaal uitvoerend dienaar in gemeentelijk meebeslissende stem veranderd. Of omgekeerd en vice versa.
In die jaren, dames en heren, was er al geen sprake meer van een eroderend gootje maar van een heuse kloof . En die werd, ook toen al, algemeen zo benoemd. De kloof tussen burger en bestuur, tussen kiezer en gekozene.
Ik was in Arnhem bij gelegenheid van de verkiezingen. Ik vroeg de lijsttrekkers naar hun harde programmapunten. De PvdA zei dat het milieu hoog in het vaandel stond, terwijl het CDA aan het milieu voorrang wilde verlenen. Voor de VVD had het milieu prioriteit, terwijl Groen Links het eerst aan het milieu dacht. D66 wilde een referendum.
Is er niet iets concreters, vroeg ik?
Jawel, de werkgelegenheid en het sociaal beleid en de kwestie van het doorgaand verkeer. Ik bedoel, zei ik, iets echt concreet, iets waar juist uw partij voor stáát. Ík denk niet dat er écht veel verschil is,'zei de fractievoorzitter namens de PvdA. 'Het ligt nogal dicht bij elkaar,'zei de fractievoorzitter namens het CDA. 'Al met al worden de verschillen steeds kleiner,'zei de fractievoorzitter, namens de VVD. Is er dan, vroeg ik aanhoudend, niet een klein puntje, geen harde eis wellicht, maar toch, een warm gekoesterd wensje?
Jazeker, zegt het CDA. De gedoogzone. Die mag er niet komen. Jazeker, zegt de PvdA. De gedoogzone. Die moet er komen. Met daaraan verbonden een huiskamerproject. Wel degelijk, zegt de VVD. De gedoogzone. Maar of daar nou een huiskamerproject bij nodig is? D66 vond, voor alles, de stijl van besturen anders moet. Mij verbaasde het niet meer toen op verkiezingsavond bleek dat meer dan de helft van alle Arnhemmers ervan afgezien had om de gang naar het stemhokje te maken. Sociologisch vormden de lokaal politiek actieven een eigen, gesloten kaste. Onderling ruzieden ze elkaar de tent uit, maar als je naar hun ideologische verschillen keek had je een vergrootglas nodig. Was het wonder dat de meerderheid van de kiezers toen al zei: barst maar, jullie, politiek actieven. Doe maar. Als het even kan zonder ons. De kloof was onderweg om een canyon te worden.
Nu zijn we weer 15 jaar later. We hebben de korte periode meegemaakt van de Fortuyngekte, toen een onafzienbaar aantal Nederlanders het in zijn hoofd haalde om te stemmen op een dode man, omdat geen van de levenden hen beviel. We hebben het Europese referendum meegemaakt toen een ongelofelijk groot deel van de kiezers zich tegen iets verklaarde waar de politieke elite van Groen Links tot en met Liberaal Rechts sterk vóór was. We hebben kennis gemaakt met de bevindingen van het Sociaal en Cultureel Planbureau, volgens welke inmiddels meer dan de helft van de Nederlanders zegt, dames en heren volksvertegenwoordigers, u doet maar. En gisteren nog konden we de wanhoopsroep horen van Nout Wellink, de directeur van de Nederlandsche Bank. Volgens hem is de kloof tussen burger en poltiek zo groot dat de economie er onder zucht. Politici, riep Wellink, realiseer u dat nu eens en doe er eens wat aan!
Dames en heren, Het zou best kunnen zijn dat ik u teleur ga stellen. Misschien denkt u vanmiddag het verlossende woord te horen dat de canyon vermag te dichten. Misschien hoopt u deze prachtige zaal te verlaten met het idee: die oversteek naar de andere oever, het is een fluitje van een cent. Het hoort nu eenmaal bij het vak van politicus om wat u noemt oplossingsgericht bezig te zijn. U kijkt liever vooruit dan naar achteren. U bent een doener. Sinds de publicatie van mijn boek 'Niet spreken met de bestuurder' word ik regelmatig gevraagd om het verlossende woord te komen spreken. Die Westerloo, denken ze waarschijnlijk, die kan nogal aardig naar de gewone werkende mens luisteren. Die kan ons vast wel vertellen wat we moeten doen om met onze kiezers in hernieuwd contact te komen. Een paar schepjes zand uit 'Niet spreken met de bestuurder' in de kloof. En hup, we kunnen weer verder.
Als dat u verwachting is, dan overschat u mijn inzicht, waarvoor dank, en dan onderschat u de ware aard van het probleem, wat jammer is. De kwestie is namelijk dat er in het laatste kwart eeuw al zo ontzettend veel geprobeerd is om de kloof te overbruggen, of om, anders gezegd, het contact met de kiezer te herstellen. En dat het allemaal weinig of niets heeft geholpen. En dat komt, denk ik, omdat er veel te gauw naar oplossingen gezocht is, terwijl de analyse van het eigenlijke probleem geen of veel te weinig aandacht heeft gekregen. De vraag is niet zozeer wat er aan gedaan kan worden. De vraag is waarom alles wat er aan gedaan is de erosie niet heeft kunnen stoppen. De politiek heeft zich blijkbaar gedragen als een arts die op goed geluk medicijnen is gaan voorschrijven zonder zich een samenhangend beeld te vormen van het ziektebeeld.
Het krachtigste medicijn dat uitgeprobeerd is en niet veel heeft geholpen is wel de dualisering die sinds enkele jaren de omgang tussen Raad en College ingrijpend heeft veranderd. Ik zal niet beweren dat herstel van kiezersvertrouwen de enige reden geweest is om de dualisering in te voeren, maar dat die wens er een grote rol bij gespeeld heeft staat vast. Een van de hoofddoelstellingen van de dualisering was, in het ambtelijke potjeslatijn dat voor bestuurlijk Nederlands doorgaat, het verhogen van de herkenbaarheid van de lokale democratie. Om dat streven te bereiken moest er, kort gezegd, een einde komen aan het onderlinge handjeklap tussen de Raadsmeerderheid aan de ene kant en de vertegenwoordigers van die meerderheid in het College van Burgemeester en Wethouders. Het college moest bedenken en uitvoeren, de Raad moest controleren.
Niet zo lang geleden heeft Berenschot de hele operatie geëvalueerd. Wat blijkt? Volgens 23% van de Nederlandse Raadsleden is de herkenbaarheid van hun Raad afgenomen of zelfs sterk afgenomen, en volgens niet meer dan 13% is de herkenbaarheid toegenomen. Burgemeesters en wethouders zijn er nog negatiever over. Bijna de helft van hen vindt de herkenbaarheid van de Raad verminderd en slechts 4,5% van de wethouders en 9% van de burgemeesters denkt dat de herkenbaarheid groter is geworden. Berenschot concludeert, en nu citeer ik, dat 'de levendigheid in de politiek niet is toegenomen' en dat 'de interesse en betrokkenheid van de burgers gelijk zijn gebleven of zelfs afgenomen'.
Om kort te gaan: ook de dualisering heeft de canyon niet minder diep gemaakt, laat staan gedicht.
Datzelfde geldt voor al die andere goedbedoelde pogingen als daar zijn, het instellen van fractie-spreekuren, de omgording van bestuurders met een peloton professionele communicatietypes, de verspreiding van informatiekrantjes, de dagen die Raadsleden participerend doorbrengen als vuilnisman, als ziekenoppasser, bij de sociale dienst, als parkeerwacht en als noem maar op. Niets ten kwade van zulke activiteiten. Maar de kloof blijft gewoon de kloof.
Dames en heren, we zullen met stethoscoop en fileermes de diepte in moeten. Dat is niet de hobby van politici die als gezegd doeners zijn. Telkens als ik zo'n doener aan het woord hoor moet ik denken aan de IJsselmerdijk in Gaasterland. Geloof me of niet, maar daarop staan om de honderd meter ronde witte borden met een rode rand, waarop een verrekijker met een kruis erdoor. Verboden ver te kijken! Bestuurder houden nu eenmaal meer van de precieze detailformulering, waarvan u even verderop, op de dijk naar Lemmer, zo'n mooi voorbeeld kunt aantreffen. Daar heeft Rijkswaterstaat het 'dijklichaam' tandenknarsend opengesteld voor wandelaars, maar niet met hond haakje openen en haakje sluiten. Slim, slim, slim.
'Zullen we erop zetten, verboden voor honden', zei de ene ambtenaar. 'Nee', zei de andere. 'Want dan komt er iemand met één hond. En dan hebben we geen poot om op te staan'.
Desondanks: de diepte in. We moeten ons de pijnlijke en moeilijke vraag stellen of het omvangrijke wantrouwen tegen de politiek iets te maken heeft met de aard van het Nederlandse politieke bestel zelf. Is het bijvoorbeeld louter toeval dat de erosie begonnen is, ongeveer op het moment dat de ontzuiling voor iedereen zichtbaar werd? Voor de generatie van mijn vader was het geen vraagstuk. Als overtuigd katholiek hoefde hij geen ogenblik te twijfelen. Hij stemde Romme, lijst een, als de Katholieke Volkspartij lijst een was en lijst twee als de KVP lijst twee stond. Hij dreef een sigarenwinkeltje in een Amsterdamse volksbuurt dat in die dagen voor de buurt de rol vervulde die de televisie nu speelt. Op verkiezingsavond zette de politie de straat af, waarop zich een grote schare Amsterdammers voor mijn vaders winkeltje verzamelde om de verkiezingsuitslagen te volgen. Binnen schreef pappa ze op lijsten die mijn broertjes en ik buiten tegen de winkelruit voor iedereen zichtbaar moesten ophangen. Wonnen de communisten in Zaandam een zetel dan loeide de straat van triomf, want dat deel van Amsterdam hing vol met plakkaten die iedereen opriepen om, hogere lonen, lagere belastingen, op lijst 6, Gerben Wagenaar, CPN te stemmen. Verloor de PvdA een zetel in Assen, dan kreunde een ander deel van de buurt dat als een man achter Drees stond. Wonnen de Gereformeerden, dan juichte een kleine ARclaque, en wonnen de Hervormden, dan lieten de Christelijk Historischen een beschaafd 'Hoera' horen. Ondertussen voorzag mijn vader via een microfoon en een geluidsinstallatie de uitslagen van een allerminst objectief commentaar, waarbij hij er niet voor terugdeinsde om ons, zijn kinderen, opdracht te geven een tegenvallende uitslag voor de Roomsen in Kerkrade maar liever niet bekend te maken. Tenslotte waren hij en zijn Roomse kornuiten er des nachts niet voor niets met de kalkemmer op uitgetrokken om de propagandaleuzen van de rooien op het wegdek ten gunste van de Roomsen onleesbaar te maken en te vervangen door leuzen die de paus van Rome wél welgevallig waren.
In die dagen vertegenwoordigden de verschillende politieke stromingen in Nederland inderdaad de verschillende levensovertuigingen. Ik geloof niet dat mijn vader de Roomse voorman Romme ooit in levende lijve ontmoet heeft. Maar hij was wel, door dik en door dun, for better en for worse, zijn man. Als ik later wel eens tegenwierp dat genoemde Romme ervoor gezorgd had dat kleine zelfstandigen als hij geen recht hadden op kinderbijslag, dan bromde mijn vader dat dat zo mocht wezen, maar dat hij wel elke zondag te communie ging en dat Romme ook niks moest hebben van duivelse instellingen als de Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming en de NeoMalthusiaanse Bond die de vrije liefde voorstonden. En als hij op mijn jongensvragen zo gauw geen sluitend antwoord wist, dan zei hij, luister jongen, dat ken allemaal wel, maar ondertussen speel je toch mooi Moskou in de kaart.
Die wereld, dames en heren, bestaat niet meer. Zo rond 1960 is Nederland gaan ontzuilen en nu, anno 2005, is de ontzuiling een feit. Dat wil zeggen: overal, behalve in de politiek. In de politiek zijn het nog altijd de partijen van de dagen van de verzuiling die met elkaar de opeenvolgende regeringen vormen en die het in dit land dus grotendeels voor het zeggen hebben. Die partijen vertegenwoordigen allang niet meer de verschillende levensovertuigingen, al pretenderen ze zelf tot de dag van vandaag dat ze dat wél doen. Geen zinnig mens kan volhouden dat de politieke partij nog altijd uit naam van een massa-aanhang spreekt. Alle partijen hebben er dagwerk aan om leden uit te schrijven terwijl ze met de inschrijvingen in een half uurtje klaar zijn. Zouden ze niet van overheidswege ruimhartig gesubsidieerd worden, dan zouden ze financieel allang aan de grond zitten. Ook ziet niemand de partij meer als de verwoorder van een ideologie, de middelaar tussen een breed aangehangen geloofsovertuiging en het landsbestuur. Zelfs de meest verstokte socialist, mocht er nog een in leven zijn, ziet de sociaal-democraten van vandaag niet meer als zijn absolute bloedbroeders. En ook de meest bevlogen liberaal vindt in de bende van Zalm en van Aartsen niet langer zijn totale heil. Op de aanhang van enkele kleinere partijtjes na, zweeft het kiezersvolk heftig, zo heftig dat je er scheel van wordt. Staat u mij, wil ik u vragen, een kleine persoonlijke bekentenis toe. Bij de befaamde Fortuynverkiezingen in 2002 wist ik tot in het stemhokje nog niet op welke partij ik zou gaan stemmen. Ik stond daar maar te twijfelen. Mijn rode potlood - in Amsterdam stemmen ze nog met een potlood- boog verdacht sterk naar de verkeerde kant van het stembiljet. Toen ging mijn mobiele telefoontje af. Ik nam op. Een mij onbekend persoon vroeg of ik ergens iets wilde komen vertellen over de zwevende kiezer. 'Dat komt goed uit', zei ik. 'Ik sta net in het stemhokje'. De andere kant excuseerde zich en wilde meteen ophangen - hij reageerde zoals hij ook zou reageren wanneer zijn telefoontje mij in het bordeel betrapt had. 'Nee, nee, nee', zei ik, praat u liever door. Ik weet nog niet wat ik moet stemmen'. De man praatte door en toen hij uitgepraat was wilde hij ophangen. 'Wacht even', zei ik, 'nu ik toch hier sta, heeft u misschien een stemadvies voor me?'. Daarop liet de andere kant een mooie stilte vallen, de toonhoogte van zijn stem zakte een octaaf en hij zei: 'Stem links!'. En zo komt het dat de nederlaag van links die dag, dankzij deze bovennatuurlijke ingreep, binnen aanvaardbare proporties is gebleven.
Dames en heren, sinds de ontzuiling houdt een beetje Nederlander er wel honderd of duizend meningen op na. In elk partijprogramma vindt hij er wel een paar terug. Hij kan best, met de lijst Fortuyn, tegen de nieuwe natuur zijn en met de lijst Rosenmöller voor hogere uitkeringen. Hij kan een afkeer delen met de lijst Van Aartsen tegen de gesubsidieerde banen maar ondertussen wel, met de lijst Balkenende, het gezin zien als de hoeksteen van de samenleving. Zijn arsenaal aan meningen past niet meer in één en hetzelfde partijprogramma. En dus heeft hij zich en masse afgewend van de politieke partij die hem wél in het harnas van een alomvattend standpunt wil duwen. Voor zijn portie maatschappelijke betrokkenheid wendt de Nederlander zich liever tot organisaties die opkomen voor iets specifieks, iets waar je wel volledig achter kan staan. Nieuwe Natuur? Dan moet je bij Natuurmonumenten zijn. Schoner milieu? Op naar Greenpeace. Het gezin als hoeksteen? Schrijf me in, imam, pastoor of dominee.
Lokaal zijn de gevolgen daarvan het duidelijkst zichtbaar geworden. Tussen 1970 en 2002 heeft, om maar een willekeurig voorbeeld te nemen, in Assen de Partij van de Arbeid bijna de helft van zijn vaste aanhang verloren, de christen-democraten en de liberalen een kwart. Alleen in de niet ontzuilde wereld van de protestante orthodoxie is de aanhang min of meer constant gebleven. Rond een derde van de kiezers stemt inmiddels op een nieuwkomer als de PLOP of D66 of de SP - partijen die niet de vrucht zijn van de Grote Verzuiling. Een stokoude mop gaat over een stotteraar die anno 1960 bij de Katholieke Radio Omroep solliciteerde naar de functie van omroeper. Hij kwam daarvan thuis en zei teleurgesteld tegen zijn vrouw dat hij was afgewezen. Waarom?, vroeg ze. 'I-Ik b-ben nie-iet ka-ka-katho-liek', antwoordde hij. Die mop kan anno nu geen mensen meer maken. Tenzij hij gaat over randverschijnselen als de Evangelische of een der Islamitische Omroepen. De grote verzuilingspartijen zijn er helaas niet toe overgegaan hun gedateerde overbodigheid te erkennen. Integendeel. Ze hebben hun verlies aan maatschappelijke betekenis krachtig gecompenseerd door hun greep op het openbaar bestuur juist te versterken. Politicologen van allerlei richting stemmen daarin met elkaar overeen: de klassieke politieke partijen zijn er samen en in verenging krachtiger dan ooit tevoren in geslaagd om de banen in het openbaar bestuur onder elkaars leden te verdelen.. De ene politicoloog, Bart Tromp, noemt de politieke partij 'een uitzendbureau voor leden die een hoge bestuurlijke functie ambiëren'. De ander, Roel in 't Veld, heeft het over 'een headhuntersbedrijf voor het openbaar bestuur. En een derde politicoloog, Philip van Praag, spreekt van 'aanhangsel van het staatsapparaat.' Vóór de ontzuiling, zo heeft doctor Bakman in Maastricht uitgevogeld, kon je als partijloze nog lid worden van de rekenkamer of commissaris van de Koningin: in 1975 waren vijf van de elf commissarissen geen lid van een partij. In 2005 is dat onmogelijk. Zelfs een hoge ambtelijke baan, bijvoorbeeld als secretaris generaal of als directeur op een ministerie, krijg je niet meer zonder het juiste partijboekje. En als je zelfs daar niet terecht kan, schiet er altijd wel een bestuursbaantje over bij een van de vele semi-zelfstandige bestuursorganen. Dat is het wat er in feite bedoeld wordt als er, meestal met een negatieve connotatie, gesproken wordt van 'de politieke elite'. Zelf benadrukken de klassieke partijen vooral hun verschillen. Die zien ze nog altijd als hun voornaamste bestaansreden. Maar met verschillen moet je reusachtig oppassen. Neem het voormalige eiland Urk. Op Urk is scheuren een actief werkwoord. Je kan zeggen: ik ben gescheurd, hij is gescheurd, wij zijn gescheurd. Het betekent dat je je losgemaakt hebt van je oude kerk en dat je aansluiting gezocht hebt bij een nieuwe. Voor buitenstanders is het verschil niet met het blote oog waarneembaar. In alle dertien kerken van Urk - er wordt op Urk met hartstocht gescheurd - verkondigt een gruwzame God zijn sombere boodschap van hel en verdoemenis. Voor Urkers zelf zijn de verschillen juist allesbepalend. Dan weer scheuren de belijders van artikel 31 die thuis naar de EO kijken zich af van de belijders van artikel 31 die zelfs in de stem van Andries Knevel de lokroep horen van den boze. Even later scheuren de Gereformeerde Bonders die graag onder orgelbegeleiding zingen zich af van de Gereformeerde Bonders die het orgelspel zien als een list van de duivel. Elkaar benoemen de Urkers naar die verschillen - en niet naar hun aller zwaarmoedige Here, onder wiens bijbelse moraal ze allen gelijkelijk gebukt gaan. Zo ook, dames en heren, is het met de onderlinge verschillen binnen de politieke elite. Aan de verschillen benoemen de leden elkaar. De buitenwereld ondertussen ziet een mandarijnencircuit dat de functies binnen het openbaar bestuur onderling verdeelt. Alsof daarmee de geestesstromingen in Nederland ieder op zijn beurt aan bod komen. Uit lijfsbehoud houdt Den Haag vast aan het denkbeeld dat de verschillen zoals die in het parlement tot uiting komen synoniem zijn met de maatschappelijke tegenstellingen zoals die buiten het parlement beleefd worden. Dat is allang niet meer zo. In de rest van het land is den Haag: 'de politiek'. Een wereld waarin de onderlinge verschillen, zie het milieu in Arnhem en zie de veiligheid dezer dagen, met het blote oog niet meer waarneembaar zijn. De Leidse politicoloog Peter Mair spreekt, met een variant op de fameuze Arend Lijphart, zelfs van een 'karteldemocratie'. Hij ziet de partijen, gezamenlijk en in vereniging, als een gesloten kartel. Ze hebben, in gedeeld belang, met elkaar het openbaar bestuur in een houdgreep genomen. Ook volgens professor Ankersmit, politicoloog in Groningen, vormen de leden van de politieke elite samen een groep mensen die het openbaar bestuur voor zichzelf reserveren. 'Onder elkaar', schrijft hij, 'verdelen ze de buit'. Volgens hem zijn de partijen, en nu citeer ik weer, 'elkaars deelgenoot in een pervers bondgenootschap.' Voor zover ik zie, dames en heren, zijn er twee wegen waarlangs het politieke stelsel in Nederland eindelijk deel uit kan gaan maken van de ontzuilde eenenentwintigste eeuw. De eerste is de aanval van buiten af op het stelsel door nieuwe partijen wier wortels niet tot voorbij Pieter Jelles Troelstra en Abraham Kuiper reiken. En de tweede weg is een hergroepering van de bestaande politieke partijen volgens eigentijdse normen. De eerste weg wordt met name lokaal al in ruime mate bewandeld. Overal schieten de Leefbare Partijen of de Stads Partijen of ze hoe ze ook heten mogen uit de grond en ze hebben succes ook. In Assen haalt uw PLOP een kwart tot een vijfde van de stemmen. Dat succes toont de kwetsbaarheid aan van de gezeten politieke partijen. De komeetachtige opkomst van de LPF is in dit verband veelzeggend. Een onmiskenbaar voordeel is dat de nieuwkomers in veel plaatsen een einde gemaakt hebben aan de sociologisch eenzijdige samenstelling van de betreffende gemeenteraden. In Assen, bijvoorbeeld, zitten er niet langer louter ambtenaren en leraren in de raadsbankjes, maar ook: twee huisvrouwen, een ijsverkoper, een cafebaas, een boerin, een winkelier en een directiesecretaresse. Een beetje meer afspiegeling is zeker waarneembaar.
Daar schuilt ook een risico in. Vooral het lokale bestuur dreigt versnipperd te raken over een onafzienbaar aantal nieuwe partijen en partijtjes, waarbij de nieuwkomers bovendien nog een sterke neiging aan de dag leggen om, als waren het allemaal Urkers, te scheuren en af te splitsen. Zo zijn de Assener Raadszetels inmiddels versnipperd geraakt over acht partijen en twee scheurders, gemiddeld dus net aan drie zetels per partij. Geen mens kan volhouden dat dat de slagvaardigheid en de stabiliteit van de lokale democratie ten goede komt. De andere weg, die van de hergroepering, vind ik persoonlijk de meest aanbevelenswaardige en tegelijk de minst waarschijnlijke. Als het politieke stelsel namelijk ergens goed in is dan juist in het tegenhouden van iedere verandering. Naar het woord van Hans van Mierlo is Nederland, qua politieke signatuur, een van de meest conservatieve maatschappijen in de wereld. Zelfs de eenvoudigste wijziging in de staatkundige orde wordt door de politieke elite steevast de nek om gedraaid. Tot de dag van vandaag kiest de Nederlander geen Burgemeester en geen Commissaris van de Koningin, geen Minister-President en geen Staatshoofd. Zelfs geen Gemeenteraads- of Kamerleden, want die worden in feite door een sollicitatiecommissie benoemd.
U moet niet denken dat een hergroepering, hoe utopisch het ook klinkt, geheel en al uitgesloten is. Nog niet zo lang geleden, toen hij zijn mond nog wel open deed, wilde Wouter Bos zijn Partij van de Arbeid binnen acht jaar opheffen en plaats laten maken voor een brede progressieve volksbeweging. Als je het van Aartsen op de man af vraagt, ziet hij ook wel iets in een stelsel zonder VVD, die dan opgegaan is in een brede conservatieve volksbeweging. En als je, zoals ik ooit gedaan heb, de jongste Kamerleden ernaar vraagt, dan vinden ze, van D66 tot Groen Links, meer verwantschap bij leeftijdgenoten in een andere partij dan bij wat een CDA-Kamerlid ooit 'die boeren en boerinnen op de achterbanken van mijn fractie' noemde. Beste toehoorders, volgens mij is het van tweeën een. Of er verandert van binnenuit niets aan het politieke stelsel in Nederland: in dat geval zal de aanval van buiten af komen en het stelsel met huid en haar opvreten. Of er verandert wel iets, er vindt wel een hergroepering plaats en dan is er uiteindelijk ruimte voor twee, hooguit drie grote volksbewegingen waarvan er een, de winnaar van de verkiezingen, de regering vormt en de ander of de beide andere de oppositie.
De Grote Ideeën, dames en heren, hebben afgedaan. De Maakbaarheid van de samenleving ligt in duigen. We zoeken geen Bijbels, Korans of Das Kapitalen meer. We willen een eenvoudig bestuur dat zich terugtrekt op zijn onvermijdelijke taken en die fatsoenlijk uitvoert. We willen geen gepruts meer waarvan Enschede en Volendam de verschrikkelijke voorbeelden zijn, maar waar op een veel onschuldiger manier het openbaar bestuur vol van zit.
Bij mij thuis om de hoek moest een nieuw fietspad aangelegd worden. Dat heeft een jaar geduurd, tijdens welk jaar de straat open lag en de benzinepomp die daar staat vrijwel onbereikbaar was. Toen het fietspad eindelijk klaar was en er rond de pomp de vereiste vloeistofwerende tegels lagen kreeg de pomphouder een brief van de gemeente. Op straffe van honderd gulden dwangsom per dag moest hij een officieel goedgekeurd KIWA-certificaat aan de gemeente overleggen waaruit blijkt dat de vloeistofwerende tegels, milieutechnisch gesproken, verantwoorde vloeistofwerende tegels zijn. Want anders kwamen ze van de gemeente langs om de dwangsom te innen, de straat open te breken en de niet-gecertificeerde vloeistofwerende tegels door wel-gecertificeerde vloeistofwerende tegels te vervangen. Vraag aan de pomphouder.
Waarom heeft u niet gecertificeerde tegels in de straat gelegd? Antwoord van de pomphouder.
Dat heb ik niet gedaan. Dat heeft de gemeente gedaan. In vervolg daarop gebeld met de ambtenaar milieuzaken die verantwoordelijk is voor opgemelde dwangsombeschikking.
Is het juist dat de gemeente zelf de gewraakte tegels in de straat aangebracht heeft? 'Ja dat is juist.'
En is het ook juist dat de pomphouder desondanks verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van een Kiwa-certificaat?
'Ja, dat is ook juist.'
Bij wie moet de pomphouder zijn om het Kiwa-certificaat te krijgen? 'Bij de gemeente.'
Bij dezelfde gemeente die de dwangsombeschikking heeft uitgevaardigd? 'Zeker.'
Waarom geeft de gemeente hem dat certificaat dan niet zodat de pomphouder het aan de gemeente op kan sturen?
'Omdat de gemeente het certificaat zelf opgevraagd heeft bij de aannemer.' En heeft de aannemer het certificaat inmiddels opgestuurd naar de gemeente? 'Nee. De aannemer zegt dat hij het certificaat niet opstuurt.' Waarom zegt de aannemer dat hij het certificaat niet opstuurt? 'Omdat de aannemer de tegels wel gelegd maar niet geleverd heeft.' Wie heeft de tegels die de aannemer gelegd heeft dan wel aan de gemeente geleverd? 'De gemeente'
De gemeente?
'Ja. De gemeente. Die had ze op de werf nog in het magazijn liggen.' En waarom geeft de gemeente dan geen certificaat aan de gemeente, zodat de gemeente dat op kan sturen naar de pomphouder, zodat die het certificaat terug kan sturen naar de gemeente? 'Omdat de tegels op de werf van de gemeente waarschijnlijk afkomstig zijn van een bedrijf dat niet gerechtigd is om een Kiwa-certificaat af te geven.' En als dat nu eens zeker is?
'Dan' zegt de verantwoordelijke ambtenaar, 'rest ons geen keuze. 'Dan moet de straat weer open.'
We moeten nóg dieper gaan. Het wantrouwen tegen de politieke elite, en hierin volg ik de oud ministerswoordvoerder Hans Siepel die het klappen van de zweep van binnenuit kent, staat niet op zichzelf. Het is onderdeel van een algemeen toegenomen gebrek aan vertrouwen in 'de' instanties, waaronder dus zeker ook de bestuurlijke instanties. Voor een deel ligt dat aan die bestuurlijke instanties zelf. Iedereen kent het rijtje uit zijn hoofd. Het falen, volgens de Rekenkamer, van de IND. De vernietigende rapporten over de bouwfraude, de Betuwelijn en de HSL. De problemen in de jeugdzorg. Het feit dat 2/3 van de verpleeghuizen uit de tijd is. De falende verpleegzorg in het algemeen. En zo voorts en zo verder. Maar zelfs als de bestuurlijke instanties vlekkeloos zouden functioneren, dan nog hebben ze aan betekenis sterk ingeboet. Nederlanders anno 2005 willen niet meer afhankelijk zijn van instanties. Gaan ze op verre reis, dan zoeken ze op www.vliegwinkel.nl zelf wel de goedkoopste vluchten naar Hawaï of Bali. Zijn ze ziek, dan klikken ze zelf wel de symptomen aan die daarbij horen. Zoeken ze het hogere, dan hebben ze daar de pastoor en de dominee niet meer bij nodig. Hebben ze onenigheid met hun baas, dan komen ze daar ook zonder vakbond wel uit. Zijn ze ontevreden over de school in hun dorp, dan richten ze er zelf nieuwe school op. Dat duurt zes jaar, maar het lukt, zoals ik u uit eigen ervaring kan vertellen. De ontzuilde mens, kortom, is bovendien nog eens sterk geïndividualiseerd - iedereen vorst in zijn eigen prinsdommetje, kapitein in de eigen badkuip. En we hechten geen geloof meer aan de grote waarheden, net zo min als we onze identiteit nog ontlenen aan de instituties waar we deel van uitmaken.
Die ontwikkeling, dames en heren, is geheel langs de politiek heen gegaan. In normale tijden kunnen de partijen zich nog wel warmen aan de bijval van hun volgelingen die nog wel de afdelingsvergaderingen en de discussiefora bezoeken. Ze kunnen dan zelfs vermoeden dat ze toch maar mooi 'midden in de samenleving' staan. Maar als het op verkiezingsdag aankomt blijkt het overgrote deel van de kiezers, de middenklasse voorop, geen of weinig boodschap meer te hebben aan de grote waarheden van ooit. De stem wordt niet meer uitgebracht op iemand die gelijk heeft, maar op iemand waarvan voldoende individuen zeggen, die man of die vrouw, die kan ik als individu vertrouwen.
Enige tijd terug mocht ik de raadsleden van Groningen, Almere, Amersfoort en Dordrecht toespreken die eens per jaar een gezamenlijke bos- en heidag houden. Ze\kregen een casus voorgelegd. Op een school in uw gemeente wordt veel geweld gepleegd. Wat doet u daaraan? De raadsleden overtroefden elkaar in krachtige plannen en sterke aanbevelingen om het schoolgeweld in te dammen. De anti-geweldsmoties vlogen als het ware door de zaal. En er was niemand die zei: daar gaan wij niet over. Dat moet de schoolleiding zelf oplossen. Om Hans Siepel te citeren: 'Waar Nederland behoefte aan heeft, dat is aan politici die hun eigen terugtocht in goede banen leiden'. En die hun eigen ideologie in twijfel trekken waar dan persoonlijke integriteit, onkreukbaarheid, geloofwaardigheid en, laat ik het woord maar gebruiken, moreel leiderschap voor in de plaats komen. Individuen kiezen nu eenmaal graag individuen.
Dames en heren, de lijnen komen samen. Als de politiek niet in staat blijkt om de wezenskenmerken van deze tijd te incorporeren, dan zal het stelsel spoedig ten onder gaan aan aanvallen van buiten af. Deze tijd vraagt niet meer om een partijvorming op basis van achterhaalde ideologieën. Een hergroepering zoals meer verlichte types als Mark Rutte voorstaan zou kunnen leiden tot twee of drie stromingen die geen gelijkhebbers aan de top hebben staan, maar hoogstaande individuen die het vertrouwen waard zijn. Als we ze dat schenken, dan zullen ze gelijk ook de regering kunnen gaan vormen of het college van burgemeester en wethouders. Aan een verdere versnippering heeft niemand iets. Dan eindelijk mogen we de Hollandse democratie volwassen noemen en niet de illusie die het nu is. En dan zal de kloof zich dichten zodat we, voor een echt spectaculaire erosie via www.vliegwinkel.nl een reis zullen moeten boeken naar de oevers van de Colorado. Dames en heren, ik heb er geen behoefte aan om hier als een soort onheilsprofeet voor u te staan. Toch moet ik u tot slot wijzen op een ander bedenkelijk vlekje dat op de röntgenfoto van het Sociaal en Cultureel Planbureau duidelijk te zien is. Het Nederlandse volk verlangt ernstig naar een sterke man. Of vrouw.
Dat is op zichzelf nieuw.
In 1996 verlangde 30% van de Nederlanders naar 'moedige, toegewijde en onvermoeibare en leiders waar het volk vertrouwen in kan hebben', in 2000 was dat 33% en nu, in 2004, was hun aantal explosief gestegen tot 61%.
Nu weet ik ook wel dat een moedige, onvermoeibare, toegewijde leider niet precies hetzelfde is als een dictator. Maar de scheidslijn is uiteindelijk tamelijk dun. Dames en heren, de vraag is of het Nederlandse politieke stelsel het zelfreinigend vermogen op kan brengen om, boven het enge belang van de politieke partijen uitstijgend, ruimte te maken voor integer, gezaghebbend democratisch leiderschap dat door de kiezers rechtstreeks in functie wordt gekozen.
Want dan kan ik een volgend boek schrijven waarin ik vertel hoe goed u en de uwen naar de stem van het volk en naar de eisen van deze tijd hebben geluisterd. Ik dank u voor uw aandacht.